Terugvragen buitenlandse btw

Nederlandse btw-ondernemers die in andere EU-landen activiteiten verrichten, krijgen vaak buitenlandse btw in rekening gebracht door ondernemers uit die andere landen. De Nederlandse ondernemer kan de buitenlandse btw dan in veel gevallen terugvragen. Hier een overzicht van de voorwaarden.

Als een Nederlandse ondernemer in een ander EU-land btw-aangifte doet, moet hij de btw via de reguliere aangifte in het betreffende land terugvragen. Als hij geen aangifte doet in het andere EU-land, moet hij een apart teruggaafverzoek indienen bij de Nederlandse Belastingdienst.

Voorwaarden teruggaaf buitenlandse btw
Voor het terugvragen van de btw uit een ander EU-land moet de ondernemer aan alle volgende voorwaarden voldoen:
– hij drijft een btw-onderneming die is gevestigd in Nederland (de ondernemer is niet gevestigd in het andere EU-land of heeft daar geen vaste inrichting);
– hij doet geen btw-aagifte in het EU-land waar hij de btw wil terugvragen (de ondernemer heeft geen leveringen en diensten verricht in het tijdvak van teruggaaf);
– hij gebruikt de goederen en diensten voor btw-belaste activiteiten;
– de btw is door middel van een juiste factuur aan hem in rekening gebracht;
– het btw-bedrag dat hij terugvraagt bedraagt meer dan 50 euro als hij de btw over een jaar terugvraagt, of 400 euro als hij de btw over een periode van ten minste drie maanden terugvraagt.

Tip
Voor veel diensten tussen ondernemers (zogenoemde B2B-diensten) in internationaal verband geldt een verplichte btw-verleggingsregeling. Hierdoor wordt in steeds minder gevallen buitenlandse btw in rekening gebracht. Wie toch buitenlandse btw in rekening krijgt gebracht, doet er daarom goed aan eerst te controleren of dit juist is. Is ten onrechte btw in rekening gebracht, dan kan hij de leverancier om een nieuwe factuur vragen.

Elektronisch teruggaafverzoek
Teruggaafverzoeken worden elektronisch ingediend. Een Nederlandse ondernemer dient het teruggaafverzoek voor de btw uit andere EU-landen bij de Nederlandse Belastingdienst in. Dat kan via een portal van de Belastingdienst worden gedaan. Hiervoor zijn inloggegevens nodig, die de ondernemer kan aanvragen met een formulier dat te downloaden is op www.belastingdienst.nl/eubtw. Na ondertekening en verzending van het formulier ontvangt de aanvrager zijn inloggegevens binnen vier weken. Hij kan hiermee via de speciale website van de Belastingdienst (https://eubtw.belastingdienst.nl) het teruggaafverzoek indienen, waarop hij direct een ontvangstbevestiging van het verzoek krijgt. De Belastingdienst stuurt het verzoek vervolgens langs elektronische weg door naar de belastingdienst van het EU-land waarop het verzoek betrekking heeft. Ook van deze belastingdienst ontvangt de ondernemer een ontvangstbevestiging.

Verstrekken (aanvullende) informatie
Het teruggaafverzoek moet onder meer de volgende informatie bevatten:
– naam en adres van de aanvrager;
– een elektronisch adres;
– een omschrijving van de bedrijfsactiviteit van de aanvrager;
– het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;
– een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak:
– geen goederenleveringen of diensten heeft verricht, waarvan de plaats geacht wordt in het EU-land van teruggaaf te zijn gelegen; of
o  uitsluitend leveringen of diensten heeft verricht, waarvoor de afnemer de btw verschuldigd is; of
o uitsluitend vrijgestelde vervoersdiensten en daarmee samenhangende diensten heeft verricht;
o het btw-identificatienummer van de aanvrager;
o de bankgegevens inclusief IBAN- en BIC-codes.

Informatie factuur of invoerdocument
Voor elke factuur of elk invoerdocument moet de ondernemer de volgende informatie verstrekken:
– naam en adres van de leverancier of dienstverrichter, inclusief zijn btw-identificatienummer of fiscaal registratienummer;
– een landencodenummer van de lidstaat van teruggaaf, behalve in het geval van invoer;
– de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;
– de maatstaf van heffing en het (aftrekbare) btw-bedrag, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf. Indien van toepassing ook het aftrekpercentage;
– het berekende bedrag van de aftrekbare btw;
– indien van toepassing, het berekende pro rata;
– de aard van de afgenomen goederen of diensten, aangegeven door middel van codes.

Vermelden van codes
Een belangrijk aspect betreft de het laatste punt: een codering van de afgenomen goederen of diensten. De ondernemer moet namelijk in het teruggaafverzoek de volgende codes hanteren:
1.         brandstof;
2.         verhuur van vervoermiddelen;
3.         uitgaven in verband met vervoermiddelen, andere dan die voor de goederen en diensten waarnaar wordt verwezen met de codes 1 en 2;
4.         wegentol en andere heffingen met betrekking tot het gebruik van de weginfrastructuur;
5.         reiskosten waaronder kosten van het openbare vervoer en taxi;
6.         logies;
7.         spijzen, dranken en restaurantkosten;
8.         toegang tot beurzen en tentoonstellingen;
9.         weelde-uitgaven alsmede uitgaven voor ontspanning en recreatie;
10.       andere.

Soms ook subcodes
Voor sommige landen moeten ook subcodes worden ingevuld. Als de ondernemer goederencode 10 invult, en in de subcodelijst geen betreffende code staat, moet hij de goederen in eigen woorden omschrijven. In principe moeten de goederen in de officiële taal van de betreffende lidstaat omschreven worden. In bijna alle lidstaten mag de omschrijving in het Engels aangeleverd worden, behalve in Roemenië, Slowakije en Tsjechië.

Elektronische kopie van de factuur
In sommige landen hoeven de originele facturen met het verzoek niet meegezonden te worden. Toch verlangt een groot aantal EU-landen dat de aanvrager een elektronische kopie meestuurt. Dit geldt voor de volgende EU-landen: België, Cyprus, Duitsland, Estland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Litouwen, Letland, Malta, Polen, Roemenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië (bij Tsjechië moeten altijd kopieën worden meegezonden) en het Verenigd Koninkrijk.
De facturen worden dan ingescand. Alleen de bestandformaten van het formaat jpg, tiff en pdf worden geaccepteerd. Deze mogen wel samengevoegd zijn in een zip-bestand. De totale bestandsgrootte mag maximaal 5 MB groot zijn. Indien de bestandsgrootte meer dan 5 MB is, moet de ondernemer alleen de facturen en/of invoerdocumenten met de hoogste bedragen toevoegen.

Termijnen
Een verzoek om teruggaaf kan worden ingediend tot 30 september van het jaar volgend op het jaar waarop de teruggaaf ziet. Een verzoek geldt alleen als ingediend als het alle vermelde gegevens bevat. De periode waarop het verzoek betrekking heeft moet minimaal drie maanden zijn en mag maximaal één jaar bedragen.
Een te laat ingediend verzoek wordt door de Nederlandse inspecteur wel doorgestuurd naar het EU-land van teruggaaf. Dat land beslist zelf of het een te laat verzoek in behandeling wil nemen.

Naar land van teruggaaf
De Nederlandse inspecteur zendt de verzoeken binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst door naar het betrokken land van teruggaaf, mits de verzoeken compleet zijn. Deze verzoeken worden daarna verder behandeld door het EU-land van teruggaaf. Het betreffende EU-land stuurt de aanvrager een ontvangstbevestiging van het teruggaafverzoek. Daarin vermeldt het land de datum waarop het verzoek is ontvangen. Het EU-land moet binnen vier maanden op het teruggaafverzoek beslissen. Wanneer om aanvullende informatie wordt verzocht (bijvoorbeeld originele facturen), kan deze termijn met vier maanden worden verlengd tot ten hoogste acht maanden. Als het EU-land de teruggaaf heeft goedgekeurd, moet deze het te restitueren bedrag binnen tien werkdagen uitbetalen. Als het EU-land de termijnen overschrijdt, heeft de ondernemer recht op vergoeding van rente. De ondernemer moet dan wel aan de voor hem geldende termijnen hebben voldaan. De hoogte van de rentevergoeding wordt door het EU-land van teruggaaf zelf bepaald. Voorwaarde hierbij is dat het EU-land de rente gelijkstelt aan de rente die een voor binnenlandse ondernemer in dat land geldt.

(Bron: F&A Actueel)

Ondernemer in staking

Als een ondernemer zijn onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak, vof of maatschap zal eens een moment komen waarop hij hiermee stopt. Bijvoorbeeld omdat hij door ouderdom niet meer fysiek in staat is de onderneming zelf voort te zetten. In bepaalde gevallen van stoppen is fiscale doorschuiving mogelijk, maar soms komt het tot een fiscale staking.

Stakingswinst

Als een ondernemer ophoudt winst uit onderneming te genieten (staking), zal hij de stakingswinst van zijn onderneming moeten bepalen. De stakingswinst bestaat uit het totaal van:

  • de aanwezige stille reserves;
  • de aanwezige goodwill;
  • de nog aanwezige fiscale reserves; en
  • (eventueel) de desinvesteringsbijtellingen die de ondernemer moet toepassen vanwege de staking van zijn onderneming.

De ondernemer moet de stakingswinst in beginsel toerekenen aan het jaar waarin hij zijn onderneming feitelijk heeft gestaakt. Overigens is het in bepaalde omstandigheden mogelijk de onderneming door te schuiven.

 

Vermogensetikettering

Omdat de stille reserves in bedrijfsmiddelen tot de stakingswinst behoren, moet de ondernemer bij zijn keuze in vermogensetikettering goed nagaan of hij een bepaald vermogensbestanddeel echt wil toerekenen aan zijn ondernemingsvermogen. Het is namelijk niet zo gemakkelijk om op deze keuze terug te komen. Zo stelde een ondernemer die een niet-juridisch gesplitst pand had toegerekend aan zijn ondernemingsvermogen na de staking dat de bovenverdieping altijd tot het privévermogen had moeten behoren. Deze bovenverdieping stond echter vanaf de aankoop leeg en was daardoor geen verplicht privévermogen. De stille reserve in deze verdieping behoort dan ook tot de stakingswinst, aldus Rechtbank Den Haag.

 

Stakingsaftrek

Als de ondernemer zijn gehele onderneming staakt, mag hij de zogeheten stakingsaftrek aftrekken van zijn stakingswinst. Als de ondernemer de gestaakte onderneming heeft verkregen via een doorschuiving bij ontbinding van een huwelijksgemeenschap, geldt een aanvullende voorwaarde. De ondernemer mag in dat geval alleen de stakingsaftrek toepassen als hij de doorgeschoven onderneming minstens drie jaar heeft voortgezet. De stakingsaftrek is nooit meer dan de stakingswinst en bovendien gemaximeerd op € 3.630 (bedrag 2013). Bovendien moet de ondernemer de stakingsaftrek verminderen met eventuele bedragen aan stakingsaftrek die hij eerder heeft toegepast.

 

Stakingslijfrente

De ondernemer kan de belastingheffing over (een deel van) zijn stakingswinst uitstellen door een premie voor een lijfrentepolis te storten bij een verzekeraar. Tegenover de stakingswinst komt dan een lijfrenteaftrek te staan. Het maximaal in aftrek te brengen bedrag bedraagt in 2013:

  • € 443.059 als de ondernemer 60 jaar en een maand of ouder is, voor minstens 45% arbeidsongeschikt is of als de stakingswinst is ontstaan door zijn overlijden;
  • € 221.537 als de ondernemer 50 jaar en een maand of ouder is of als de lijfrente-uitkeringen direct ingaan;
  • € 110.774 in de overige gevallen.

De maximumbedragen moeten nog worden verminderd met:

  • de waarde van de pensioenaanspraken op moment van de staking;
  • het bedrag van de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar;
  • de bedragen die op basis van de basisruimte, jaarruimte en inhaalruimte zijn afgetrokken in de voorafgaande kalenderjaren;
  • het bedrag aan premies dat in eerdere kalenderjaren is afgetrokken bij de omzetting van oudedagsreserve in een stamrecht;
  • de bedragen die al eerder zijn afgetrokken bij een omzetting van stakingswinst in een lijfrente.

De lijfrenteaftrek bij omzetting van stakingswinst in lijfrente mag nooit meer bedragen dan de gerealiseerde stakingswinst.

 

Vrijval oudedagsreserve

Bij de staking van een onderneming valt in beginsel ook de oudedagsreserve vrij. De ondernemer heeft dan naast de mogelijkheid van een stakingslijfrente ook de mogelijkheid om voor de oudedagsreserve een lijfrente te bedingen. In het jaar van staking kan de ondernemer nog een extra bedrag doteren aan de oudedagsreserve. Voorwaarde is dat de ondernemer voor de oudedagsreserve een lijfrente bedingt. Deze goedkeuring is opgenomen in een besluit van de staatssecretaris van Financiën.

(Bron: Taxence)

Aangiftebrief omzetbelasting verdwijnt

De aangiftebrief omzetbelasting verdwijnt per 1 januari 2014. De bijbehorende acceptgiro verdwijnt al in december dit jaar.

Ondernemers moeten vanaf dat moment zelf bijhouden wanneer ze hun aangifte moeten doen en betalen. Deze informatie vinden ze op het beveiligde gedeelte van de internetsite van de belastingdienst. Hier staat ook het betalingskenmerk waarmee ze de betaling kunnen uitvoeren.

E-mail

Om de overgang makkelijker te maken krijgen ondernemers begin januari 2014 een overzicht toegestuurd met de aangiftetijdvakken, uiterste inlever- betaaldatums en betalingskenmerken. Ook kunnen ze zich aanmelden om per e-mail een herinnering te krijgen van de aangifte.

(Bron: De Telegraaf)

Fiscaal voordeel via MIA en Vamil bij aanschaf elektrische auto

Ondernemers kunnen besparen door bij de aanschaf van een elektrische auto gebruik te maken van de fiscale regelingen Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Vamil (Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen).

Hiermee kunnen ondernemers een netto belastingvoordeel ontvangen over het aanschafbedrag van de e-auto. Dit kan oplopen tot enkele duizenden euro’s. Voor 2013 is er in totaal 125 miljoen euro beschikbaar, zo laat Agentschap NL weten.

Instructiefilms aanvraag indienen

Veel ondernemers schaffen een e-auto aan omdat dit milieu- en andere voordelen oplevert. Of zijn van plan dit te gaan doen. Drie online filmpjes van AgentschapNL geven aan hoe gebruik te maken van de regelingen MIAVamil:

MIA en Vamil

MIA en Vamil zijn fiscale stimuleringsregelingen van de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Financiën. Ondernemers die investeren in duurzame technieken en productiemethodes krijgen op hun investeringen een fiscaal voordeel. Via de MIA kunnen ondernemers tot 36 procent van de investeringskosten voor een milieuvriendelijk bedrijfsmiddel extra aftrekken van de fiscale winst. Met de Vamil kunnen bedrijven zelf bepalen wanneer ze de investeringskosten van een bedrijfsmiddel afschrijven.

[ Bron: Agentschap NL ]

Wat kan ik doen als ik niets of niet genoeg van mijn schuld kan aflossen?

Als u niets kunt aflossen of als uw schuldeisers meer terug willen krijgen dan u aanbiedt, is een zogeheten minnelijk akkoord of minnelijke schuldregeling onmogelijk. U kunt dan schuldsanering aanvragen. Een schuldhulpverlener kan u hierbij helpen. Schuldsanering is wettelijk geregeld in de Wet schuldsanering natuurlijke personen. (NB. Er betaat ook een wet voor schuldsanering voor rechtspersonen zoals B.V.’s).

Wettelijke schuldsanering aanvragen

Als u schuldsanering wilt aanvragen, moet u een verzoek indienen bij de rechtbank. De schuldhulpverlener kan u hierbij helpen. Hij heeft bijvoorbeeld standaardteksten voor een verzoekschrift en weet bij welke rechtbank u moet zijn. Ook kan hij u vertellen welke  stukken u moet meesturen met het verzoekschrift. Een van die stukken is de zogenaamde schuldsaneringsverklaring. Daarin geeft de gemeente aan waarom een minnelijk akkoord niet gelukt is.

Beoordeling verzoek toelating tot schuldsanering

De rechtbank onderzoekt zelf of een minnelijk akkoord echt onmogelijk is en gaat na hoe uw schulden zijn ontstaan. De rechter kan uw verzoek voor schuldsanering afwijzen bij:

  • onverantwoord koopgedrag;
  • strafrechtelijke schulden (bijvoorbeeld bekeuringen);
  • fraude;
  • eerdere faillissementen.

Ook mag u de afgelopen 10 jaar niet eerder een Wsnp-traject hebben doorlopen.

De rechtbank bekijkt of u de afspraken uit de toekomstige schuldsanering kunt nakomen. Daarvoor moet u alle nodige informatie overhandigen aan de rechtbank. Tegelijkertijd moet u uw best doen om zo veel mogelijk geld voor aflossing te krijgen. U mag ook niet opzettelijk nog nieuwe schulden maken.

Saneringsplan bij schulden

Wordt u toegelaten tot de Wsnp, dan stelt de rechtbank een saneringsplan op. Hierin staan de exacte duur en het aflossingsbedrag. Meestal gaat het om een periode van 3 jaar, maar de rechter kan een andere periode vaststellen (maximaal 5 jaar en minimaal 1 jaar bij ziekte of hoge leeftijd). Alle schuldeisers zijn verplicht om aan het saneringsplan mee te werken.

Bewindvoerder bij schuldsanering

De rechtbank benoemt een bewindvoerder die controleert of alles volgens afspraak verloopt. U bent verplicht de bewindvoerder alle informatie te geven die belangrijk is voor de afhandeling van de wettelijke schuldsanering. Tijdens de regeling betaalt u meestal zelf uw rekeningen en vaste lasten, maar soms doet de bewindvoerder dat. U krijgt dan een vast bedrag voor levensonderhoud.

Toezicht op bewindvoerder

De rechter-commissaris houdt toezicht op de bewindvoerder. Als u een klacht heeft over de manier waarop de bewindvoerder zijn werk doet, kunt u de rechter-commissaris daarover aanspreken. Hij is binnen de rechtbank de rechter die uw zaak behandelt.

Afwijzing verzoek toelating tot Wsnp

Als de rechtbank het verzoek afwijst, kunt u bij het gerechtshof beroep aantekenen. Hiervoor heeft u een advocaat nodig. Misschien komt u in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Als het beroep wordt afgewezen, zal de rechter het faillissement uitspreken.
Het Juridisch Loket kan u helpen als u beroep aantekent bij het gerechtshof. Ook als de rechter een faillissement uitspreekt, kunt u bij het Juridisch Loket advies krijgen.

(Bron: Overheid)

Uitkeringstest artikel 2:216 BW

Met de invoering van de Wet Flex BV is de uitkeringstest in artikel 2:216 BW wettelijk vastgelegd. De regeling ziet op de geoorloofdheid van uitkeringen door de vennootschap aan de aandeelhouders.
Op het moment dat vermogen uit de vennootschap richting de aandeelhouders vloeit, kan worden gesproken over een uitkering. In beginsel heeft de algemene vergadering de bevoegdheid te besluiten tot bestemming van de winst en tot vaststelling van de uitkeringen. Zo’n aandeelhoudersbesluit heeft echter pas werking c.q. gevolgen, indien het bestuur op basis van de uitkeringstest positief oordeelt om over te gaan tot de uitkering. Kortom, het bestuur heeft het laatste woord en moet instemmen met de uitkering.
De uitkeringstest houdt in dat het bestuur moet toetsen of zij er redelijkerwijs van mogen uitgaan dat de vennootschap, ook na het doen van de betreffende uitkering, kan voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. De algehele financiële situatie van de vennootschap op het moment van de uitkering geeft de doorslag. Van belang zijn hierbij niet alleen de op het moment van de uitkering opeisbare schulden, maar ook de lopende verplichtingen waarvan op het moment van de uitkering was te voorzien dat zij de komende tijd opeisbaar zullen worden.
Hiervoor zal het bestuur de balanstest (alleen bij vennootschappen met een gebonden reserve) en de liquiditeitentest moeten uitvoeren. Afhankelijk van de specifieke kenmerken van de B.V. zal het bestuur in de test elementen als liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit moeten betrekken. De wetgever gaat er vanuit dat het bestuur een periode van 12 maanden kan overzien. Dit kan anders zijn indien bijvoorbeeld rekening gehouden moet worden over anderhalf jaar met de terugbetaling van een grote belastingschuld of lening.
Als bestuurder moet je deze taak, de uitkeringstest, serieus nemen. Er kan namelijk sprake zijn van aansprakelijkheid indien de vennootschap na een uitkering in staat van insolventie komt en als het bestuur ten tijde van de uitkering wist of redelijkerwijs behoorde te voorzien dat deze situatie zich zou voordoen. Overigens ligt de bewijslast in beginsel bij diegene die namens de vennootschap de bestuurder aanspreekt. Meestal zal dit de curator zijn, die moet aantonen dat de bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te voorzien dat de vennootschap door de uitkering in staat van insolventie zou geraken.
(Bron: Dijkstra Voermans)

Praktische tips om belasting te besparen voor de ZZP’er

Onderstaand hebben wij enkele praktische tips opgesomd om belasting te besparen voor de ZZP’er:

  • Hou een urenadministratie bij;
  • Registreer de zakelijke kilometers gemaakt met je privé-auto;
  • Gebruik voor je onderneming een aparte bankrekening waarop je uitsluitend zakelijke transacties doet. Uiteraard doe je wel je overboekingen naar je privérekening (huishoudgeld)
  • Hanteer algemene voorwaarden, deponeer ze bij de Kamer van Koophandel en verwijs hiernaar in offertes, opdrachten en brief(papier);
  • Verstuur snel je factuur. Wacht niet te lang en factuur eventueel tussentijds;
  • Hanteer een korte betaaltermijn voor je klanten en stuur regelmatig herinneringen. Bel zo nodig waar de betaling blijft;
  • Sluit eventueel een aansprakelijkheidsverzekering bedrijven af. Informeer naar het nut en kosten bij je tussenpersoon.
  • Werk je administratie wekelijks bij. Het geheel blijft hierdoor overzichtelijk en “goed te behappen”.
  • Maak gebruik van een boekhoudprogramma. Je doet zelf een gedeelte en je adviseur doet de rest. Hiermee kan je aanzienlijk op je accountantskosten besparen.
  • Vul je zakelijke belastingaangifte niet zelf in. Je laat belastingvoordelen liggen en uiteindelijk ben je duurder uit.

Succes met je onderneming !

Een arbeidsovereenkomst of toch niet?

Ook al onderhandelen partijen soms lang over een arbeidsovereenkomst, niet altijd komt het uiteindelijk tot overeenstemming over alle arbeidsvoorwaarden. Soms wil één der partijen in de loop van de onderhandelingen bij nader inzien toch afzien van de overeenkomst. Op welk moment komt een arbeidsovereenkomst tot stand? Kan er een arbeidsovereenkomst tot stand komen zonder dat de hoogte van het loon is vastgesteld? Kun je onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst zomaar afbreken? Hierover heeft de Hoge Raad op 31 mei jl. een arrest gewezen.

Feiten en omstandigheden

De betrokken partijen waren sinds oktober 2008 in onderhandeling over het aangaan van een arbeidsovereenkomst en een participatie van de beoogd werknemer in de aandelen in de vennootschap. Op 28 januari 2009 ontving de werknemer van de werkgever een document, getiteld “Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd”. Daarin stond onder meer de indiensttredingsdatum (1 februari 2009), de duur (voor onbepaalde tijd), de functie (directeur) en een proeftijd (twee maanden). In artikel 4 van die overeenkomst was het bedrag van het salaris niet ingevuld (‘€ …’). Hierover waren partijen nog in gesprek. De accountant van werkgever heeft de werknemer op 30 januari 2009 telefonisch laten weten dat één van de aandeelhouders meer tijd nodig had en het definitieve besluit over de samenwerking opschortte. De werknemer was op dat moment elders werkzaam, maar had die arbeidsovereenkomst per 1 februari 2009 beëindigd. Op 4 februari 2009 heeft de werkgever aangegeven toch af te zien van een arbeidsrelatie met werknemer.
De werknemer liet het daar niet bij zitten, stelde zich op het standpunt dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en vorderde primair nakoming, subsidiair schadevergoeding.

Oordeel

De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. In hoger beroep oordeelde het hof echter dat de werkgever onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken en heeft werkgever veroordeeld tot schadevergoeding van € 75.000. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof inhoudelijk in stand gelaten.
Bij de beoordeling of (al) een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, dient te worden nagegaan of partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over alle wezenlijke aspecten van die overeenkomst. Dit zal in het algemeen niet snel aan de orde zijn als er nog discussie bestaat over belangrijke arbeidsvoorwaarden. De vraag wat een wezenlijk onderdeel van de arbeidsovereenkomst is hangt grotendeels af van (de bedoelingen, verklaringen en gedragingen van) partijen zelf.
Door het ontbreken van overeenstemming over het essentiële onderdeel beloning is hier tussen deze partijen geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. De stelling van de werknemer dat er hier wel een overeenkomst was gesloten, maar alleen het ontbrekende loonbedrag naar redelijkheid nog moest worden vastgesteld en dus aangevuld op basis van artikel 7:618 BW (waarbij in eerste instantie wordt gekeken wat er in de praktijk gangbaar is voor het overeengekomen werk), wordt niet gevolgd. De loonbepaling van artikel 7:618 BW is niet bedoeld voor een situatie als deze.
Maar ook al is er wellicht nog geen arbeidsovereenkomst gesloten, dat wil niet zeggen dat alle partijen zich op ieder moment nog kunnen terugtrekken zonder gevolgen. Afbreken van onderhandelingen kan onrechtmatig zijn, als dit op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van een overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar is. In dat geval kan een schadevergoeding worden toegekend.
Dat is ook wat hier gebeurde. Elementen die meespeelden waren onder meer de volgende: de onderhandelingen waren aanvankelijk toegespitst op de participatieovereenkomst waarin de indiensttreding al was benoemd, de werkgever had aan haar relaties al gemeld dat ze van plan was de werknemer als directeur aan te stellen per 1 februari 2009, er lag een gedetailleerde conceptarbeidsovereenkomst, er waren al contacten over de leaseauto en er waren al diverse bedrijfsmiddelen aangeschaft voor de beoogd werknemer. In dit stadium werd de afwijzing van werkgever onrechtmatig geacht en moest de beoogd werkgever aan de beoogd werknemer een forse schadevergoeding van maar liefst € 75.000,– betalen.

Conclusie

Dit arrest roept weer even goed in herinnering dat zonder meer stoppen met vergevorderde onderhandelingen niet altijd verstandig is. Wanneer partijen al vergaand (onder)handelden maar discussie houden over een enkel element, kan het soms praktischer zijn om niet direct de handdoek in de ring te gooien, maar toch eerst te zorgen voor een door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst met daarin (naast eventueel de ongewenste arbeidsvoorwaarden) een proeftijd beding.
Partijen kunnen namelijk tijdens de proeftijd op ieder moment eenzijdig beëindigen, zonder dat ze daarvoor schadevergoeding hoeven te betalen. Dat zou zelfs kunnen vóór de eerste dag waarop de arbeidsovereenkomst ingaat. Let wel op: dit kan alleen als er schriftelijk een geldige proeftijd is overeengekomen. Als werkgever (of werknemer) moet je het daar dus eerst wel toe zien te leiden.
(Bron: Dijkstra Voermans)

Kinderen in loondienst: Junior draagt zijn steentje bij

Ondernemers kunnen hun kinderen laten meewerken in hun onderneming. Zo kunnen de kinderen al vroeg kennis maken met het reilen en zeilen van het bedrijf. Maar het kan ook voordelig zijn om gewoon een (goedkope) arbeidskracht erbij te hebben. Wie zijn kind laat meewerken in de zaak moet wel op de fiscale gevolgen letten.

Echte dienstbetrekking

Het is mogelijk dat een kind gewoon binnen een echte dienstbetrekking werkt in de onderneming van zijn ouder(s). Daarvoor is vereist dat een gezagsverhouding aanwezig is. Bovendien moeten voor het meewerkende kind dezelfde arbeidsvoorwaarden gelden als voor alle andere werknemers. Is sprake van een echte dienstbetrekking, dan is het kind verzekerd voor de werknemersverzekeringen en moet het bedrijf de algemene regels toepassen voor de loonheffingen.

 

Fictieve dienstbetrekking

Als de familierelatie de arbeidsrelatie zo overheerst dat een zakelijke gezagsverhouding ontbreekt, is het kind niet in echte dienstbetrekking. Zie ook: ‘Zelfstandige’ dochter was niet in dienstbetrekking. De wet stelt dat een kind van 15 jaar of ouder, dat meewerkt in de onderneming van zijn ouder(s) in fictieve dienstbetrekking is. In dat geval is het kind niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. De werkgever is echter wel inhoudingsplichtig voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen. Bovendien moet hij de werkgeversheffing Zvw betalen. Daarnaast moet hij voldoen aan alle administratieve verplichtingen die de (fictieve) dienstbetrekking met zich brengt. Bijvoorbeeld het bewaren van een kopie van het identiteitsbewijs van het meewerkende kind. Overigens is de fictieve dienstbetrekking niet aan de orde als:

  • de onderneming van de ouder(s) onderdeel is van een samenwerkingsverband met het kind; en
  • het kind als ondernemer winst uit onderneming geniet uit dat samenwerkingsverband.

 

Vereenvoudigde regeling

De werkgever mag voor meewerkende kinderen onder bepaalde voorwaarden een vereenvoudigde regeling toepassen voor de inhouding/afdracht van loonheffingen. Deze houdt in dat hij voor de meewerkende kinderen slechts één keer per jaar loonheffingen hoeft in te houden en af te dragen. De voorwaarden zijn:

  • het kind is minstens 15 jaar oud;
  • het kind is uitsluitend verzekerd voor de volksverzekeringen en de Zorgverzekeringswet. Praktisch gezegd moet het kind dus werkzaam zijn in fictieve dienstbetrekking.
  • het kind werkt in de onderneming van zijn ouder(s) én behoort tot het huishouden van deze ouder(s). Uitwonende kinderen vallen dus niet onder de vereenvoudigde regeling.
  • de werkgever moet de naam, het adres en het burgerservicenummer van het meewerkende kind opnemen in zijn loonadministratie vóór de eerste loonbetaling.
  • men mag de regeling pas toepassen nadat de Belastingdienst hiervoor toestemming heeft gegeven.

 

Werking vereenvoudigde regeling

Als de Belastingdienst toestemming geeft om de vereenvoudigde regeling toe te passen, houdt de werkgever de loonbelasting en de premie volksverzekeringen één keer per jaar in. Dit gebeurt op de eerste werkdag van het volgende kalenderjaar. Bij de inhouding moet de werkgever de loonheffingskorting toepassen. Op hetzelfde moment betaalt hij ook de werkgeversheffing Zvw. Daarnaast moet de werkgever binnen één maand na afloop van het kalenderjaar digitaal aangifte doen. De werkgever moet voor deze aangifte een apart loonheffingennummer gebruiken, dat hij kan aanvragen met het formulier ‘Melding loonheffingen werkgever van meewerkende kinderen’. Hij hoeft geen loonstaten in te vullen voor de meewerkende kinderen, maar moet wel de loonspecificatie bij de loonadministratie bewaren.

 

Kleding, kost en inwoning

Werkgevers die hun kinderen laten meewerken in de onderneming kunnen te maken krijgen met regels voor de waardering van het verstrekken van kleding en kost en inwoning. Onder de werkkostenregeling is de factuurwaarde inclusief btw van de verstrekte kleding in beginsel loon. Past de werkgever de overgangsregeling toe, dan gelden de volgende normbedragen: € 29,25 per maand, € 6,75 per week, € 1,35 per dag. Verstrekt de werkgever maaltijden aan kinderen, dan gelden dezelfde regels als voor maaltijden aan gewone werknemers. Onder de werkkostenregeling moet de werkgever een normbedrag van € 5,25 per dag toepassen als de meewerkende kinderen bij hem in huis wonen. Past de werkgever het overgangsrecht toe, dan stelt hij de waarde van de inwoning per meewerkend kind op 15% van de huur of de huurwaarde.

(Bron: Taxence)

Directe willekeurige afschrijving tot 50% weer van kracht

Ondernemers kunnen van 1 juli 2013 tot het einde van dit jaar direct tot de helft van nieuwe bedrijfsinvesteringen afschrijven en van de belasting aftrekken. Hierdoor kunnen ondernemers hun belastingafdracht de komende jaren verminderen.

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek daalden de bedrijfsinvesteringen in het eerste kwartaal van 2013 met bijna 8%, het Centraal Planbureau verwacht voor heel 2013 een krimp van 10%. ‘Een dergelijk krimp is zorgwekkend’, aldus minister Kamp. ‘Deze maatregel zorgt er voor dat ondernemers meer ruimte krijgen om te investeren in de economie. Dat zorgt voor inkomens en banen die we in deze moeilijke economische tijd goed kunnen gebruiken’.

De regeling voor tijdelijke willekeurige afschrijving was tijdelijk on hold gezet, maar gaat per 1 juli 2013 in en loopt tot eind dit jaar. Zowel bedrijven die vennootschapsbelasting als bedrijven die inkomstenbelasting betalen, kunnen er gebruik van maken. Bedrijfsinvesteringen die in de tweede helft van dit jaar worden gedaan kunnen eenmalig tot maximaal de helft willekeurig worden afgeschreven. Een ondernemer kan in het eerste jaar zelf bepalen hoeveel van de investering wordt afgetrokken van de belasting. Voorwaarde is dat de investering, bijvoorbeeld een machine, voor 1 januari 2016 in gebruik wordt genomen. Zo niet, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Uiteindelijk betaalt men evenveel belasting als zonder willekeurige afschrijvingen, maar de regeling levert het bedrijfsleven in 2013 en 2014 samen een liquiditeitsvoordeel van 400 miljoen euro op.

(Bron: Taxence_