Opname uit stamrecht-bv leidt tot afkoop stamrecht

De Hoge Raad oordeelt dat de aanspraak op periodieke uitkeringen van X gedeeltelijk is afgekocht. De volledige waarde van die aanspraak moet volgens de Hoge Raad dan tot het loon van X worden gerekend.

Belanghebbende, X, is werkzaam voor B bv. In 2002 wordt de arbeidsovereenkomst met B bv beëindigd en ontvangt hij een ontslagvergoeding van ruim € 1,3 mln. B bv maakt de vergoeding over aan A bv io, de stamrecht-bv van X. In maart/april 2002 vinden enkele boekingen plaats die er toe leiden dat X € 226.890 van A bv ontvangt. De jaarrekening vermeldt dat het stamrechtkapitaal per 20 maart 2002 € 1,1 mln bedraagt. De inspecteur is van mening dat X het stamrecht heeft afgekocht en verhoogt het inkomen van X met € 1,1 mln. Hof Amsterdam stelt vast dat niet het volledige stamrecht, van € ruim € 1,3 mln, als stamrecht is gepassiveerd, maar slechts ruim 1,1 mln. Volgens het hof is het verschil rechtstreeks door X genoten en moet dit verschil worden aangemerkt als inkomen uit werk en woning. Een en ander leidt er volgens het hof echter niet toe dat de stamrechtverplichting als afgekocht moet worden beschouwd.

De Hoge Raad oordeelt dat de aanspraak op periodieke uitkeringen van X gedeeltelijk teniet is gegaan, omdat X een bedrag van ruim € 225.000 van A bv heeft ontvangen. Volgens de Hoge Raad is hiermee de aanspraak van X op periodieke uitkeringen gedeeltelijk afgekocht. De volledige waarde van die aanspraak moet volgens de Hoge Raad dan tot het loon van X worden gerekend. De Hoge Raad

(Bron: Taxlive)

Doorbraak: bank mag niet zomaar lening opzeggen!

 

Een bank mag niet zomaar een lening opzeggen vanwege de verschuldigde boeterente, zo heeft de Hoge Raad onlangs geoordeeld. Dat is belangrijk nieuws voor ondernemers, want de bank moet dus ook rekening houden met de belangen van de klant.

Banken denken dat ze alles mogen. In de algemene bankvoorwaarden staan ze zichzelf zo ongeveer alles toe, de klant moet zich maar schikken naar de wensen van de kredietverstrekker. Zo eigent iedere bank zich op ruime gronden het recht toe het krediet op te zeggen. Ondernemers in bijzonder beheer kunnen erover meepraten.

Als je een lening met vaste rente hebt, heeft opzegging als vervelend gevolg dat je een boeterente moet betalen. Is dat altijd gerechtvaardigd? Nee dus. De beëindiging van de kredietrelatie kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, omdat de bank onvoldoende rekening houdt met de belangen van de ondernemer, zo heeft de hoogste rechter onlangs bevestigd.

Belangenafweging

Let op, het gaat dus altijd om een belangenafweging. In dit geval was de ondernemer een van de verplichtingen uit hoofde van de leningsovereenkomst niet nagekomen, maar had die wel altijd keurig rente en aflossing betaald. Bovendien waren er voldoende zekerheden gesteld, waardoor de bank nauwelijks enig risico liep. Onder deze omstandigheden had de bank te veel gewicht toegekend aan het eigen belang.

Overigens: de bank had ook de rekening-courant opgezegd, maar dat was wel toegestaan, nu de bank rekening had gehouden met de opzegtermijn. Daarnaast speelde in dat geval het probleem van de boeterente natuurlijk niet.

Strijd gewonnen, oorlog verloren

Hoe mooi de uitspraak ook is – banken verliezen niet vaak in hoogste instantie – het zal veel ondernemers niet helpen. Tegen de tijd dat de procedures over opzegging van het krediet lopen, is vaak alles al misgegaan. Een overwinning in de rechtszaal is dan een kwestie van strijd gewonnen, oorlog verloren. Meestal is überhaupt geen geld om advocaten in te huren.
Het komt er in praktijk op aan zulke situaties te voorkomen door op de juiste manier de dialoog te voeren met de bank. Banken zijn zich welbewust van de juridische haken en ogen aan opzegging en bereiden dat voor om later geen verwijten te krijgen. Ondernemers doen er verstandig aan hetzelfde te doen. Dat betekent dat je een dossier moet opbouwen, afspraken schriftelijk moet vastleggen en moet proberen helder te krijgen waarom de bank de relatie wil afbouwen.

Wat is je rechtspositie?

Om dat te voorkomen is het zaak (opnieuw) vertrouwen te winnen van de bank. Kom dus tijdig afspraken na en schets een realistisch scenario voor aflossing. Last but not least: schakel een kundig adviseur in, zodat je weet wat je (rechts-) positie is. Daar heb je meer aan dan.
(Bron: MKB Sevicedesk)

 

Forse vrijvalwinst op schuld aan moeder bij aangaan f.e. voor VPB

De Hoge Raad oordeelt dat de lening niet feitelijk functioneert als eigen vermogen. De vrijval leidt dan tot het in aanmerking nemen van belastbare winst. Het gelijk is aan de inspecteur.

F bv koopt op 10 juni 1998 van E bv de aandelen in belanghebbende, X bv, voor € 0,45. F bv koopt tevens een vordering van E bv op X bv van ruim € 15 mln voor € 34.034. Ultimo 2004 staat de vordering voor € 762 op de balans van F bv. Op de balans van X bv staat een schuld van bijna € 15 mln aan F bv. Per 1 januari 2005 wordt X bv opgenomen in de f.e. van F bv. De inspecteur legt een ambtshalve VPB-aanslag 2004 op van € 2,9 mln. Later constateert de inspecteur dat de vrijvalwinst ruim € 14,9 mln bedraagt. X bv stelt onder andere dat de lening feitelijk functioneert als eigen vermogen in de zin van art. 10 lid 2 onderdeel a juncto art. 10 lid 4 Wet VPB 1969. Hierdoor leidt, volgens X bv, de vrijval op grond van art. 15ab lid 6 Wet VPB 1969 niet tot het in aanmerking nemen van belastbare winst. Rechtbank ‘s-Gravenhage oordeelt dat X bv – op grond van art. 15ab lid 6 Wet VPB 1969 – de schuld op de bedrijfswaarde moet vaststellen. De rechtbank overweegt daarbij dat per 1 januari 2005 tussen X bv en F bv een f.e. tot stand is gekomen en dat X bv de schuld daarom ultimo 2004 op € 762 moet waarderen. De inspecteur heeft dan ook terecht rekening gehouden met een vrijvalwinst. Hof Den Haag oordeelt dat de schuld van X bv aan F bv per 31 december 2004 moet worden gesteld op de bedrijfswaarde van de tegenover de schuld staande vordering van F bv op X bv. Rekening houdend met de nettovermogenswaarde van X bv, moet dan ruim € 12,9 mln tot de belastbare winst van X bv worden gerekend. Verder merkt het hof op dat de lening niet feitelijk functioneert als eigen vermogen. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van een geheel of gedeeltelijk van de winst afhankelijke vergoeding op de lening. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelt dat de lening niet feitelijk functioneert als eigen vermogen. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat X bv in de jaren 1998-2004 geen rente op de lening heeft betaald. In die jaren had X namelijk een lening bij een bank, in verband met een investering in een onroerende zaak, waarbij was overeengekomen dat geen rente op de lening van F bv zou worden betaald. Aan het niet betalen van rente lagen volgens de Hoge Raad zakelijke overwegingen ten grondslag. Verder zou ook slechts tijdelijk geen rente worden betaald, namelijk totdat de lening aan de bank was afgelost. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Goedkeuring verruimde schenkingsvrijstelling voor woning in aanbouw

De Staatssecretaris van Financiën keurt goed dat de tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting van € 100.000 voor de schenking voor de eigen woning onder voorwaarden ook kan worden toegepast op het deel van de schenking dat in 2015 wordt gebruikt voor een eigen woning in aanbouw.

Besluit Staatssecretaris van Financiën, 5 november 2014, BLKB2014/1865M, Stcrt. 2014, 32842

Eén van de voorwaarden is dat al in 2014 een begin is gemaakt met de besteding van een deel van het geschonken bedrag voor een woning in aanbouw. In 2014 moet ten minste 10% van het geschonken bedrag zijn besteed aan de verwerving van (eigendoms)recht of vervallen termijnen met betrekking tot de woning in aanbouw. Het op 31 december 2014 nog niet bestede bedrag van de schenking moet in 2015 worden besteed aan de eerstvolgende bouwtermijn(en) die (alle) in 2015 vervallen. De eigendom van de bouwgrond moet uiterlijk 31 december 2014 bij notariële akte zijn geleverd.

(Bron: Taxlive)

Kwalificerende buitenlandse belastingplichtige 2015

Vanaf 2015 kunt u als u in het buitenland woont niet meer kiezen, de keuzeregeling vervalt. U voldoet voor de aangifte inkomstenbelasting aan de voorwaarden van de belastingdienst voor de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige 2015 of u voldoet er niet aan. Wie vanaf 2015 niet voldoet aan de eisen en voorwaarden, deelt ook niet meer mee in de belastingvoordelen van het Nederlands belastingstelsel zoals de hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning en aftrek van alimentatie. De gevolgen van geen aftrekposten meer hebben kunnen groot zijn. Pensionado’s kunnen ook te maken krijgen met nieuwe belastingverdragen. Dan gaat het bijvoorbeeld om Duitsland en Spanje. Vanaf 1 januari 2016 is er een tijdsevenredige heffingskorting voor wie gedurende een jaar emigreert.

Keuze voor binnenlands belastingplicht

Tot en met uw belastingaangifte 2014 hebt u als u in het buitenland woont, maar inkomsten uit Nederland hebt, het recht om aangifte inkomstenbelasting te doen als een binnenlands belastingplichtige. U doet dan in Nederland belastingaangifte inkomstenbelasting over uw inkomsten en bezittingen en wordt dan fiscaal behandeld zoals elke Nederlander die in Nederland woont, met dezelfde belastingregels en dezelfde belastingvoordelen. U kunt gebruik maken van de bekende fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek en komt in beginsel in aanmerking voor de heffingskortingen. Daar waar sprake is van een dubbele belastingheffing met het buitenland is in veel gevallen verrekening mogelijk. Dit is voor vele Nederlanders in een land waarmee een belastingverdrag bestaat of een ander EU-land een voordelige keuze. Elk jaar opnieuw mag u kiezen wat u het beste uitkomt. Tot 2015 althans want deze keuzemogelijkheid gaat vanaf 1 januari 2015 verdwijnen.

Vanaf 2015 de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige

Vanaf 2015 moet u zich kwalificeren om gebruik te kunnen maken van de persoonlijke aftrekposten en belastingvoordelen waarvan ook de inwoners gebruik kunnen maken. Als u aan de voorwaarden voldoet, bent u een gekwalificeerde buitenlandse belastingplichtige geworden, anders niet. De voorwaarden voor kwalificatie zijn:

  • U woont in een EU-land, EER, Zwitserland en de BES-eilanden. De Europese Economische Ruimte EER bevat de landen van de Europese Unie, Liechtenstein, Noorwegen en IJsland. BES staat voor Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
  • U betaalt over minimaal 90% van uw totale wereldinkomen belasting in Nederland (90%-eis).
  • De partner van een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige voldoet ook als beide partners samen meer dan 90% van hun wereldinkomen in Nederland verdienen.
  • U kunt een inkomensverklaring overleggen van de belastingdienst van het land waar u woont.

 

Suriname, Aruba, St. Maarten of Curaçao zijn uitzonderingen

Voldoet u niet aan de voorwaarden van een gekwalificeerd buitenlands belastingplichtige dan zijn er geen Nederlandse aftrekposten. Uitzonderingen op deze regel zijn de landen Suriname, Aruba, St. Maarten en Curaçao. Woont u daar, dan bent u geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige meer, maar zijn er nog wel enkele aftrekposten mogelijk. U kunt dan denken aan:

  • De reisaftrek openbaar vervoer.
  • Aftrek eigen woning.
  • De partneralimentatie als fiscale aftrekpost.
  • Aftrek uitgaven levensonderhoud kinderen.
  • Aftrek uitgaven voor weekendbezoek van ernstig gehandicapten.

 

Wel gekwalificeerd buitenlands belastingplichtige, maar geen fiscaal partnerschap 2015

Als u en uw partner voldoen aan de eisen van het fiscaal partnerschap en beiden gekwalificeerd buitenlands belastingplichtigen zijn, kunt u de gezamenlijke aftrekposten zo gunstig mogelijk verdelen om zo min mogelijk belasting te hoeven betalen. Maar het is goed denkbaar dat u wel aan de voorwaarden voldoet maar uw partner niet. Twee voorbeelden geef ik hierbij.

Fiscaal partnerschap 2015, voorbeeld 1

Stel uw partner woont in Duitsland en verdient daar 40.000 euro terwijl u in Nederland 50.000 euro verdient. In dit geval kunt u zich kwalificeren, maar zijn jullie geen fiscale partners omdat hier over 55% belasting wordt betaald en dus niet aan de 90%-eis is voldaan. Dat betekent ook dat alleen uw aandeel in de hypotheeklasten aftrekbaar zijn.

Fiscaal partnerschap 2015, voorbeeld 2

Stel jullie wonen in België, uw partner heeft geen inkomen en u verdient in Nederland 50.000 euro. Als u zich kwalificeert, zijn jullie waarschijnlijk ook fiscale partners. Uw partner heeft bovendien recht op uitbetaling van de algemene heffingskorting minstverdienende partner.

Gevolgen voor pensionado’s

Ook voor wie zijn Nederlandse pensioen in het buitenland ontvangt kunnen er gevolgen zijn. Zo was toenmalig staatssecretaris Weekers met een nieuw belastingverdrag al van mening dat vanaf 2014 alle pensioenen in Duitsland (AOW en pensioen, sociale uitkeringen en lijfrente) hoger dan 15.000 euro in Nederland belast moeten gaan worden en gaat wellicht een soortgelijk verdrag voor Spanje gelden. In dat geval kunnen ook zij zich vanaf 2015 mogelijk kwalificeren als buitenland belastingplichtige, maar is die belastingheffing vaak hoger dan die in hun woonland is. Wellicht komt er zoals met Duitsland is gebeurd ook voor Spanje een compensatieregeling, maar dat is afwachten. Vooral voor de pensionado’s in Spanje kunnen de gevolgen groot zijn.

Conclusie kwalificerende buitenlandse belastingplichtige 2015 en 2016

Tot en met 2014 kunt u als u in het buitenland woont, maar in Nederland werkt kiezen om bij uw belastingaangifte te worden behandeld als binnenlands belastingplichtige of als een buitenlandse belastingplichtige. Vanaf 2015 vervalt die keuze en bepaalt de belastingdienst welk regime op u van toepassing is. Nieuw daarbij is de term gekwalificeerd buitenlands belastingplichtige. Als u gedurende een jaar naar het buitenland verhuist, behoudt u in 2015 nog een volledige heffingskorting maar die wordt vanaf 1 januari 2016 tijdsevenredig.

(Bron: Financieelinfonu.nl)

Handelen voor de bv in oprichting

Met het oprichten van een bv kan enige tijd gepaard gaan. Toch zal het vaak nodig zijn om alvast transacties aan te gaan. In beginsel zal de Belastingdienst de resultaten uit de voor-voorperiode en de voorperiode toerekenen aan de bv. Als de oprichters handelingen voor de bv in oprichting verrichten tijdens deze periode, zal de vergoeding die zij daarvoor ontvangen belast zijn als resultaat uit overige werkzaamheden.

(Voor-)voorperiode ruisende inbreng

De periode waarin de oprichtingsakte van de bv nog niet is gepasseerd, maar wel op naam van de bv wordt gehandeld, wordt de voorperiode genoemd. Bij de ruisende inbreng van een IB-onderneming in de bv kan aan de geregistreerde intentieverklaring of voorovereenkomst terugwerkende kracht worden verleend tot maximaal drie maanden. Er ontstaat dan een voor-voorperiode. De oprichters van de bv moeten daartoe een verzoek indienen bij de aangifte over het jaar waarin de voor-voorperiode aanvangt. Vereist is dat inbreng in de bv binnen negen maanden na het gekozen overgangstijdstip heeft plaatsgevonden.

 

(Voor-)voorperiode geruisloze inbreng

Ook bij de geruisloze inbreng is terugwerkende kracht te verlenen aan de intentieverklaring of voorovereenkomst. Er ontstaat dan weer een voor-voorperiode. De intentieverklaring of voorovereenkomst moet zijn gesloten en geregistreerd bij de Belastingdienst binnen negen maanden na het laatste volledige boekjaar van de ondernemer. Als vaststaat dat binnen die termijn de notaris een akte van depot of andere notariële akte is opgemaakt, waaruit het voornemen tot oprichting blijkt, kan ook terugwerkende kracht worden verleend aan de intentieverklaring of voorovereenkomst.

 

Toerekening winst voorperiode

Civielrechtelijk heeft de bv pas bestaansrecht als zij is opgericht. Voor de winst die in de voorperiode is gegenereerd, kan dus geen aanslag vennootschapsbelasting worden opgelegd, omdat de bv toen eenvoudigweg nog niet bestond. Op grond van jurisprudentie wordt de winst uit de voorperiode toegevoegd aan de winst van het eerste boekjaar van de bv. Dit is in beginsel ook mogelijk voor de winst uit de voor-voorperiode. De toerekening van de winst uit de voorperiode en voor-voorperiode aan de winst van de bv in het eerste boekjaar brengt het volgende met zich. De winst uit die perioden wordt niet met inkomstenbelasting belast bij de belastingplichtige die zijn onderneming inbrengt, maar met vennootschapsbelasting bij de bv. Ook mag men in die perioden geen gebruik maken van de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting. Bij inbreng van een IB-onderneming in de bv kunnen de handelingen ten behoeve van de bv wel ondernemingsactiviteiten zijn als ze buiten de (voor-)voorperiode vallen en dus niet aan de bv worden toegerekend.

 

Optreden namens bv i.o.

Als de notaris bezig is met de voorbereiding voor de oprichting van de bv, kunnen de oprichters handelen namens de bv in oprichting (bv i.o.). Als in de op te richten bv een eenmanszaak wordt ingebracht, wordt soms de naam van deze eenmanszaak gebruikt met de toevoeging bv i.o. De contracten in deze fase zijn namens de eenmanszaak. De bv kan een contract later alleen overnemen als de andere partij hiermee akkoord gaat. Als de bv i.o. actief is als onderneming, is inschrijving in het Handelsregister verplicht. Een notaris moet hierbij verklaren de oprichting te verzorgen.

 

Vergoeding voor handelingen in voorperiode

Als een oprichter in de voorperiode handelingen verricht voor de bv i.o., kan hij daarvoor een vergoeding vragen. Deze vergoeding kan hij ontvangen via de rekening-courantverhouding met de bv, zoals het geval was in een zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden. In deze zaak had de oprichter dit voordeel niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Het hof oordeelde echter dat hij dit voordeel had genoten als resultaat uit overige werkzaamheden. De Belastingdienst mocht daarom inkomstenbelasting navorderen over dit voordeel.

 

Aansprakelijkheid

Voor rechtshandelingen namens een op te richten vennootschap (bv i.o.) is degene, die de rechtshandelingen verricht namens de bv i.o., hoofdelijk aansprakelijk totdat de vennootschap na haar oprichting de rechtshandeling(en) heeft bekrachtigd. Als diegene tijdens het verrichten van die rechtshandeling wist dat de vennootschap haar verplichtingen uit de bekrachtigde rechtshandeling niet zou kunnen nakomen, is hij hiervoor aansprakelijk. De aansprakelijkheid is dan gegrond op een onrechtmatige daad.

(Bron: Taxence)

A-G EU-Hof: maatregel van 150 km-grens in 30%-regeling evenredig?

A-G Kokott van het EU-Hof van Justitie heeft een conclusie uitgebracht over de in de 30%-regeling opgenomen 150 km-grens naar aanleiding van prejudiciële vragen hierover van de Hoge Raad in een proefprocedure van de heer Sopora. De A-G vindt dat het 150 km-criterium het vrije verkeer van werknemers belemmert, omdat indirect een onderscheid wordt gemaakt tussen onderdanen van verschillende lidstaten. Volgens de A-G is de situatie van de heer Sopora die op minder dan 150 km van de Nederlandse grens woont, objectief vergelijkbaar met die van een werknemer die op een grotere afstand van die grens woont. Het verschil in behandeling draagt volgens de A-G bij tot de doelstelling om buitensporige voordelen van de 30%-regeling voor bepaalde werknemers te vermijden en zo eveneens concurrentieverstoringen binnen de categorie van niet-ingezeten werknemers te voorkomen. In zoverre is de maatregel volgens haar gerechtvaardigd. Volgens de A-G gaat het om een vereenvoudigingsmaatregel en is deze geschikt om van de 30%-regeling uit te sluiten niet-ingezeten werknemers die in Nederland geen tweede woning aanhouden en dus minder extraterritoriale kosten hebben. De A-G heeft echter wel twijfels of die vereenvoudigingsregel evenredig is. Dat is volgens haar alleen het geval als (1) het criterium van de afstand van de woonplaats tot de grens in de overgrote meerderheid van de gevallen niet-ingezeten werknemers identificeert die dagelijks naar hun werk in Nederland kunnen pendelen, en (2) dergelijke werknemers in feite niet worden geconfronteerd met extraterritoriale kosten in de zin van de 30%-regeling. De nationale rechter moet bepalen of deze voorwaarden zijn vervuld.

(Bron: FUTD)

Gerichte vrijstelling producten eigen bedrijf

Geeft u uw werknemers een korting op producten uit uw eigen bedrijf, dan geldt daar vanaf 1 januari 2015 een gerichte vrijstelling voor in de werkkostenregeling.

Als u er zeker van wilt zijn dat de korting of vergoeding die u geeft aan uw werknemers voor de aankoop van producten uit uw eigen bedrijf onder de gerichte vrijstelling valt, moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • De producten mogen niet branchevreemd zijn.
  • De korting of vergoeding is per product maximaal 20% van de waarde van dat product in het economische verkeer.
  • De kortingen of vergoedingen mogen in 2015 samen niet meer bedragen dan € 500.

Boven maximum van € 500 uit

Als u boven het maximum van € 500 uitkomt, mag u het deel dat uitkomt boven het maximum aanwijzen als eindheffingsloon. Het is dan onbelast voor zover u nog over vrije ruimte beschikt. Komt u niet boven het maximum van € 500 uit, dan kunt u het niet-gebruikte deel van de vrijstelling niet doorschuiven naar een volgend jaar. Heeft u dit jaar de korting of vergoeding gegeven volgens de ‘oude’ regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen, dan mag u het niet-gebruikte deel van de vrijstelling in 2014 ook niet doorschuiven naar 2015.

(Bron: Fiscaal Rendement)

Alleen examens afnemen is niet btw-vrijgesteld

Enkel het afnemen van examens valt niet onder de btw-vrijstelling voor het verstrekken van onderwijs. Er is immers geen sprake van kennisoverdracht, maar alleen van toetsing van kennis, zo oordeelde Rechtbank Gelderland.

Het ging om de fiscale eenheid ‘kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven’. Dit kenniscentrum nam examens af voor beroepsopleidingen in de sectoren economie, administratie en beveiliging. Daarnaast was het ook actief in de medische sector. In geschil was of de activiteiten vielen onder de btw-vrijstelling voor onderwijs. Rechtbank Gelderland oordeelde dat dit niet het geval was. Uit het Horizoncollege-arrest (C-434/05) volgde dat het enkel afnemen van examens niet valt onder het verstrekken van onderwijs. Doorslaggevend daarvoor is dat – ook naar het spraakgebruik – voor het geven van onderwijs essentieel is dat kennis en/of vaardigheden worden overgedragen. Bij het examineren van kennis en/of vaardigheden is echter geen sprake van kennisoverdracht, maar alleen van toetsing van kennis. Hierbij maakte het geen verschil dat het kenniscentrum was geregistreerd in het Centrale Register Kort Beroeps Onderwijs (CRKBO) of dat de examens onder toezicht stonden van het ministerie van Veiligheid en Justitie en van het ministerie van Financiën. De rechtbank oordeelde ook dat de wetgever niet zijn beoordelingsvrijheid had overschreden door te bepalen dat het afnemen van examens, door een ander dan de ondernemer die voor het desbetreffende onderwijs heeft opgeleid, alleen onder de onderwijsvrijstelling kan worden gerangschikt, als vaststaat dat het examen dient ter afsluiting van vrijgesteld onderwijs.

(Bron: Taxence)

Geen nieuw feit nodig in geval van bewust onjuiste aangifte

Als de belastingadviseur in eerste instantie bewust een duidelijk onjuiste aangifte indient en daarna een juiste aangifte, heeft de inspecteur geen nieuw feit nodig om te kunnen navorderen. Er is dan namelijk sprake van kwade trouw. De fiscus heeft dan ook de mogelijkheid om de verliesbeschikking te herzien.

Een steakhouse-houder had de ib-aangifte over 2004 door zijn adviseur laten invullen en op 13 mei 2006 ingediend. Deze aangifte bevatte niet de gegevens die de inspecteur nodig had om de winst op de juiste manier vast te stellen, omdat er in het geheel geen winst uit onderneming was opgegeven. Op 20 oktober 2006 stuurde de adviseur een nieuwe aangifte in over het jaar 2004. Bij de rechter voerde hij aan dat de eerdere aangifte per ongeluk was verstuurd, maar de rechter vond dat dit uit niets bleek. De rechter nam dan ook aan dat de adviseur bewust een onjuiste aangifte had gedaan voor de steakhouse-houder en dat hij ter kwader trouw was ten aanzien van de opgegeven feiten over de winst. Deze kwade trouw werd de ondernemer toegerekend. Daarom waren er geen nieuwe feiten nodig voor de inspecteur om toch te kunnen navorderen. Dit gold ook voor het herzien van het verlies.

(Bron: Taxence)