De Duitse heer Kieback woonde in Aken (Duitsland) in een eigen woning en werkte in loondienst in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Op 1 april 2005 emigreerde hij naar de Verenigde Staten (VS). Hij verkocht zijn woning in Aken op 20 juni 2005. De eerste drie maanden van 2005 verdiende Kieback € 261.642 uit zijn dienstverband in Nederland en de resterende negen maanden van 2005 genoot hij een inkomen van € 375.793 uit zijn Amerikaanse dienstbetrekking. De Nederlandse Belastingdienst weigerde de aftrek van de hypotheekrente met betrekking tot de in Duitsland gelegen woning van Kieback over de periode 1 januari tot en met 31 maart 2005. Hof Den Bosch vond dat Kieback gedurende de eerste drie maanden van 2005 moest worden behandeld als een inwoner van Nederland en dat hij op één lijn moest worden gesteld met een inwoner van Nederland, van wie de belastingplicht eindigde door emigratie naar de VS. Zo’n belastingplichtige kon de negatieve inkomsten van zijn woning volgens het Hof in mindering brengen op het inkomen dat hij genoot tot aan het moment van emigratie. De staatssecretaris ging in cassatie. Naar aanleiding hiervan legde de Hoge Raad prejudiciële vragen voor aan het EU-Hof van Justitie. Naar aanleiding van het arrest van het EU-Hof heeft de Hoge Raad eindarrest gewezen. De Hoge Raad besliste dat Hof Den Bosch er ten onrechte van was uitgegaan dat in dit geval niet de situatie in het gehele betrokken belastingjaar in ogenschouw moest worden genomen, maar slechts die gedurende de eerste drie maanden van dat jaar. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond en verwees de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor een berekening van het belastbare inkomen van Kieback over 2005. Daarbij moet ook aan de orde komen of Kieback wenst af te zien van de bij de aangifte gemaakte keuze op grond van artikel 2.5 Wet IB 2001.
(Bron: FUTD)