Kosten nieuwe parketvloer in rijksmonument niet aftrekbaar

X kocht een appartement in een rijksmonument. De oude, beschadigde parketvloer verving zij door een nieuwe parketvloer met daaronder isolatie. In haar aangifte IB 2011 vermeldde zij, vóór toepassing van de aftrekdrempel, € 73.182 aan kosten voor rijksmonumentenpanden. Daarvan had € 10.000 betrekking op de aanleg van de parketvloer (exclusief isolatie). De inspecteur weigerde de aftrek van de kosten van de parketvloer omdat volgens hem met het leggen van de parketvloer geen sprake was van het in oorspronkelijke staat terugbrengen van de vloer van het appartement. Daarnaast was volgens hem sprake van inrichtingsuitgaven die kwalificeerden als niet-aftrekbare huurderslasten. Rechtbank Den Haag was het echter met X eens dat sprake was van ernstig achterstallig onderhoud en vond het aannemelijk dat het vervangen van de parketvloer nodig was om het appartement in bruikbare staat te herstellen. De inspecteur ging in hoger beroep. Hof Den Haag besliste dat de kosten van het leggen van een vloerbedekking, van welke aard dan ook, moesten worden gerekend tot de kosten die in huurverhoudingen door de huurder pleegden te worden gedragen, tenzij sprake was bijzondere omstandigheden. De door X gestelde omstandigheid dat de parketvloer, nadat deze was gelegd, een bestanddeel van de woning was omdat deze daarvan niet kon worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan de vloer werd aangebracht, was volgens het Hof geen bijzondere omstandigheid. Hetzelfde gold immers voor andere zaken, zoals behang, die aan of in de woning werden aangebracht en waarvoor buiten twijfel stond dat de met het aanbrengen daarvan gemoeide kosten behoorden tot de huurderlasten. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond.

(Bron: FUTD)

Dit moet je weten over voorbelasting (btw)

Als startende ondernemer investeer je nogal eens in de aanschaf van bedrijfsmiddelen. Deze investeringen zijn wat omzetbelasting betreft voor ondernemers (meestal) aftrekbaar via de zogeheten voorbelasting. In dit artikel geven we antwoord op veel gestelde vragen over het terugvragen van btw: dit moet je weten over voorbelasting.

#1 Voorbelasting, wat houdt dat in?

Voorbelasting moet je feitelijk zien als de aan jou berekende btw over producten of diensten die je hebt gekocht namens (of voor) jouw bedrijf. De btw is in dat geval doorgaans (deels) aftrekbaar over inkopen, gemaakte kosten in investeringen.

Denk daarbij aan de investering in een nieuwe laptop of inkt voor je printer, maar bijvoorbeeld ook aan de aanschaf van benodigde bouw- of installatieapparatuur of die ene relevante cursus die je hebt gevolgd. Globaal gezien mag je deze btw-kosten aftrekken van de btw die je over jouw omzet aan de fiscus moet betalen. De Belastingdienst noemt dit ook wel ‘aftrekken als voorbelasting’.

#2 Mag ik de btw altijd aftrekken als voorbelasting?

Nee, hiervoor gelden bepaalde voorwaarden. Want ook al ben je ondernemer, dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat de voorbelasting op al jouw uitgaven van toepassing zal zijn. Zo moet je er bij het aftrekken van btw rekening mee houden dat:

  • Je de aangeschafte goederen en diensten gebruikt voor omzet die belast is met 21, 6 of 0 procent btw. Over uitgaven die je gebruikt voor vrijgestelde omzet mag je dus geen btw aftrekken. Klik hier voor een overzicht van vrijgestelde branches en activiteiten.
  • Je een factuur hebt ontvangen waarop de btw duidelijk vermeld staat. Deze factuur moet voldoen aan de eisen voor een btw-factuur.
  • De goederen of diensten waarvoor je een btw-factuur hebt ontvangen ook daadwerkelijk aan jou zijn geleverd. [Bron: Belastingdienst]

Algemeen gezien kun je dus ervan uitgaan dat je geen btw mag aftrekken over:

  • Privéaankopen
  • Uitgaven die je maakt voor vrijgestelde omzet
  • Eten en drinken in de horeca
  • Personeelsvoorzieningen, giften en relatiegeschenken (van meer dan 227 euro per persoon per jaar)

Indien er in jouw administratie zowel sprake is van belaste als vrijgestelde omzet, kun je uiteraard btw aftrekken over de uitgaven die je gebruikt voor de belaste omzet. Houd er dan wel rekening mee dat sommige uitgaven dan slechts deels aftrekbaar zijn van de belasting. Meer informatie hierover vind je op deze webpagina van de Belastingdienst.

#3 Hoe vraag ik btw terug?

Btw terugvragen doe je in de aangifte omzetbelasting, waar je in eerste instantie de btw opgeeft over de omzet. Daarna kun je de omzetbelasting berekenen over de gemaakte kosten. Deze kosten trek je vervolgens weer af van het eerste bedrag. Het geldbedrag dat ‘onderaan de streep’ overblijft, moet je betalen aan de Belastingdienst.

Aangezien startende ondernemers relatief vaak fluctuerende inkomsten en uitgaven hebben, kan het voorkomen dat het uiteindelijke terug te vragen bedrag hoger uitvalt dan het bedrag dat je moet afdragen aan de fiscus. Mocht dat zo zijn, kun je over deze periode een terugstorting verwachten van de Belastingdienst.

#4 Hoe zit het met kosten uit de aanloopfase?

Alle kosten die je uit zakelijk oogpunt maakt, zijn in principe aftrekbaar van de belasting. Dat geldt dus ook voor uitgaven die je voorafgaand aan de daadwerkelijke start van het bedrijf hebt gemaakt, mits – en dat is heel belangrijk – je duidelijk kunt aantonen dat deze investeringen hebben bijgedragen aan het tot stand komen van de onderneming.

Ben je eenmaal ondernemer voor de belasting? Dan kun je in bepaalde gevallen de eerder betaalde btw aftrekken in jouw aangifte omzetbelasting.

Een andere optie is dat je voor de inkomstenbelasting met terugwerkende kracht alsnog gebruikmaakt van de speciale regelingen voor ondernemers.

Om voor bovenstaande regelingen in aanmerking te komen, mag je dan ook het aantal uren dat je hebt gewerkt voordat je je inschreef bij de Kamer van Koophandel laten meetellen bij het urencriterium.

#5 Hoe zit het met buitenlandse btw?

Wanneer je als ondernemer actief bent in het buitenland, kun je de aan jou berekende btw over zakelijke uitgaven, doorgaans aftrekken als voorbelasting of deze kosten terugvragen bij de Belastingdienst.

In het geval dat je goederen hebt gekocht van een ondernemer uit een ander EU-land of dat de btw naar jou is verlegd, moet je het btw-bedrag zelf berekenen en dit aangeven in de aangifte. Indien je de betreffende goederen of diensten gebruikt voor de belastbare omzet, trek je de berekende btw tegelijkertijd af als voorbelasting. Per saldo hoef je dan dus niets te betalen.

Een ander veel voorkomende situatie is dat je over bepaalde goederen, diensten of invoer btw hebt betaald in een ander EU-land. Weet dan dat je deze kosten niet kunt aftrekken in jouw Nederlandse btw-aangifte. Dit is gelukkig vaak wel mogelijk in jouw buitenlandse aangifte.

Een alternatief is dat je de betaalde btw terugvraagt uit het betreffende EU-land. Die doe je via de Nederlandse Belastingdienst. Mocht je zaken hebben gedaan in landen buiten de EU en aldaar btw hebben betaald? Vraag dan de buitenlandse Belastingdienst van het land in kwestie of en zo ja, hoe je deze kosten kunt terugvragen.

(Bron: Ikgastarten)

Strijd bij boedelverdeling door anti-schoonzoonclausule

Een huwelijk in gemeenschap van goederen eindigt in een echtscheiding. Tijdens het huwelijk ontving de vrouw een erfenis van haar ouders. De ouders van de vrouw hebben in hun testament een uitsluitingsclausule opgenomen. Nu het huwelijk op de klippen is gelopen, vordert de vrouw het volledige bedrag uit die erfenis op haar ex-partner.

 

Anti-schoonzoonclausule

De uitsluitingsclausule, ook wel de anti-schoonzoonclausule genoemd, stelt dat de erfenis privé is en dus niet in gemeenschap van goederen valt. Ook als dit bedrag op de gemeenschappelijke rekening is gestort, mag de erfgenaam deze erfenis bij een echtscheiding (voorafgaand op de verdeling van de gemeenschap van goederen) uit de boedel halen. Dat de ex-partner nu de gedeelde erfenis moet terugbetalen, voelt vaak oneerlijk. Als de erfenis is gebruikt bij de koop van het gezamenlijk huis, zal de vordering van de vrouw weinig problemen opleveren. Het geërfde bedrag is dan immers nog zichtbaar aanwezig. Maar wanneer deze erfenis tijdens het huwelijk is gebruikt voor bijvoorbeeld een reis die de voormalig echtgenoten samen maakten, voelt zo’n vordering een stuk oneerlijker aan. Toch is de rechtspraak hier duidelijk in. Het geld komt toe aan degene die het erfde, ongeacht hoe het besteed is.

 

Wetsvoorstel

Met de komst van het wetsvoorstel ‘Beperking gemeenschap van goederen’ lijkt meer duidelijkheid te ontstaan over welk deel van de boedel privé is. Erfenissen die tijdens het huwelijk worden ontvangen, blijven privébezit van de erfgenaam. Hierbij is het niet langer relevant of een uitsluitingsclausule is opgenomen in het testament. Hierdoor zal de partner die niet erft bij scheiding echter wel vaker geconfronteerd worden met een vordering. Dit zal in veel gevallen, zoals bij een gezamenlijke vakantie die uit de erfenis wordt betaald, niet wenselijk zijn.

 

Heeft u een uitsluitingsclausule opgenomen in uw testament en wilt u zulke situaties zoveel mogelijk voorkomen? Laat uw testament dan controleren en waar nodig aanpassen zodat uw testament, ook als deze wet wordt doorgevoerd, voldoet aan uw wensen.

(Bron: ABAB)

Meerderheid autoverzekeraars negeert nieuwe regels schadevrije jaren

Autoverzekeraars negeren massaal de nieuwe regels die gelden voor schadevrije jaren. Dit blijkt uit onderzoek van MoneyView. Bij 55% van de verzekeraars is zelfs niets terug te vinden in de polisvoorwaarde over de nieuwe regeling.

Met de invoering van de vernieuwde Bedrijfsregeling nr. 11 per 1 januari van dit jaar beoogt het Verbond van Verzekeraars een branchebrede uniformering van omgaan met schadevrije jaren tot stand te brengen. Op die manier kan de consument makkelijker terugvinden over hoeveel schadevrije jaren hij beschikt, wat de gevolgen zijn voor zijn bonus/maluspositie én wordt transparanter wat het gevolg is voor de premie als er een schuldschade veroorzaakt wordt.

MoneyView onderzocht in hoeverre verzekeraars deze regeling ook daadwerkelijk doorgevoerd hebben in hun polisvoorwaarden en wat de gevolgen zijn voor de polishouder. Bij slechts 45% van de verzekeraars is de nieuwe regeling terug te vinden in de verzekeringsvoorwaarden. 20% van de verzekeraars heeft de regeling zowel doorgevoerd voor de opbouw en terugval van schadevrije jaren als in de bonus-malusladder, 25% heeft de regeling slechts deels doorgevoerd. Bij 55% van de verzekeraars is in de voorwaarden niet terug te vinden of, en zo ja welke, aanpassingen er naar aanleiding van Bedrijfsregeling nr. 11 zijn doorgevoerd.

Omdat slechts een beperkt aantal verzekeraars iets met de nieuwe regeling heeft gedaan, is er nog geen marktbreed effect op de premie te bespeuren. Voor de beperkte groep verzekeraars die de Bedrijfsregeling nr. 11 volledig hebben doorgevoerd, is de conclusie van MoneyView dat een schuldschade gemiddeld genomen een lagere premiestijging tot gevolg heeft dan voorheen het geval was.

(Bron: AMWEB)

In drie situaties wel aanslag loonheffing in implementatiefase wet DBA

De Belastingdienst zal er tot 1 mei 2017 alleen op wijzen dat sprake is van een dienstbetrekking en daarvoor geen aanslagen loonheffingen opleggen, tenzij er wordt voldaan aan de drie situaties genoemd in het transitieplan DBA.

Dat schrijft staatssecretaris Eric Wiebes in zijn antwoorden op Kamervragen over het bericht “Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving”.

De drie uitzonderingssituaties uit het transitieplan zijn:

  1. De opdrachtgever en opdrachtnemer werkten voorafgaand aan 1 april 2016 met een VAR-wuo of VAR-dga op basis waarvan de opdrachtgever vrijwaring had voor de loonheffingen, terwijl er feitelijk sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. De opdrachtgever en opdrachtnemer ondernemen geen enkele activiteit en doen geen enkele inspanning om de arbeidsrelatie zodanig vorm te geven dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Zij kunnen niet aannemelijk maken dat zij nog met elkaar in onderhandeling zijn over aanpassingen in hun overeenkomst of werkwijze teneinde buiten dienstbetrekking te werken. Zij maken ook geen gebruik van een door de Belastingdienst beoordeelde (model- of voorbeeld-) overeenkomst of hebben een daarmee overeenkomende overeenkomst afgesloten. De opdrachtgever en opdrachtnemer kiezen er tegelijkertijd niet voor om loonheffingen af te dragen of te voldoen.
  2. De Belastingdienst heeft in de periode voor 1 februari 2016 al schriftelijk kenbaar gemaakt dat de bij onderzoek aangetroffen arbeidsrelaties te duiden zijn als een (fictieve) dienstbetrekking. Dat er geen gevolg aan die conclusie kon worden verbonden ligt aan de vrijwarende werking van de VAR. De Belastingdienst stelt na 1 april 2016 vast dat de feiten en omstandigheden niet afwijken van die waarover eerder schriftelijk kenbaar is gemaakt dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en dat er geen loonheffingen worden afgedragen of voldaan. Tegelijkertijd kunnen opdrachtgever en opdrachtnemer niet aannemelijk maken dat zij inspanningen hebben verricht om hun werkwijze te veranderen zodat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
  3. Er is sprake van grove schuld of opzet die worden bestreken door de bestaande beleidsregels, zoals die zijn vervat in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Het is de inspecteur die grove schuld en opzet stelt en – bij betwisting – dient te bewijzen. Voor een eventuele strafrechtelijke handhaving blijft het bestaande beleidskader zoals verwoord in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen, uiteraard ook van toepassing.

Vanaf 1 mei 2017

Op 1 mei 2017 is de implementatiefase afgerond. Opdrachtgevers en opdrachtnemers hebben dan een jaar de tijd gehad om zo nodig hun werkwijze aan te passen. Vanaf 1 mei 2017 moet er ofwel buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, ofwel loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij partijen die niet volgens de regels werken, zal worden gehandhaafd. Dit betekent dat de Belastingdienst een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen zal opleggen als er sprake is van een dienstbetrekking en er geen loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag kan de Belastingdienst een boete opleggen. Als de dienstbetrekking al in de implementatietermijn bestond, zal de Belastingdienst over de periode van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet corrigeren voor zover geen van de drie uitzonderingssituaties uit het transitieplan zich in die periode heeft voorgedaan.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Wat zijn je rechten bij een belastingcontrole?

Regelmatig sta ik cliënten bij die te maken krijgen met een controle door de Belastingdienst. Ook als je alles keurig volgens de regels doet, kan je dat overkomen. Wat zijn dan eigenlijk je rechten?

Wie belastingaangifte heeft gedaan, ontvangt enige tijd later een aanslag. In 99 van de 100 gevallen hoor je verder niets. Toch kan het gebeuren dat de fiscus vragen stelt en erger nog: de inspecteur kan besluiten tot het onderzoeken van je administratie. Dat is schrikken, want de Belastingdienst is een machtige organisatie die veel bevoegdheden heeft.

Wettelijke basis

De basis voor zo’n boekenonderzoek is het wetsartikel waarin staat dat ‘ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.’ Of je nu hoog of laag springt, je bent verplicht om de gevraagde informatie te geven. Vaak merk ik dat cliënten meegaand zijn onder het motto: “Ik heb niks te verbergen en ik kan de inspecteur beter te vriend houden.” Dat laatste is zeker verstandig. Toch heb je een heleboel rechten!

Beginselen behoorlijk bestuur

Over het boekenonderzoek op zich is wettelijk niks geregeld. Wel moet de inspecteur zich houden aan de beginselen van behoorlijk bestuur.

Hij moet open zijn over zijn intenties en behoor je niet met vragen te overvallen. Dit is het  zorgvuldigheidsbeginsel. Hij dient je voldoende te informeren, moet een boekenonderzoek van te voren aankondigen en daarbij aangeven waartoe het zich zal uitstrekken. Als de controle gaat over de inkomstenbelasting dan mag hij geen vragen stellen over omzetbelasting.

 

Zo snel mogelijk afronden

Een ander beginsel is het evenredigheidsbeginsel: de nadelige gevolgen voor de burger dienen niet onevenredig te zijn ten opzichte van het belang van de belastingdienst. Hieruit volgt dat de inspecteur geen vragen mag stellen die een grote hoeveelheid werk oproepen terwijl de kans klein is dat daar iets van werkelijk belang uitkomt. Ook volgt hieruit dat de fiscus een boekenonderzoek zo snel en efficiënt mogelijk dient af te ronden, omdat het anders onnodig veel nadelen, zoals overlast en tijdsbeslag, met zich meebrengt.

 

Vertrouwensbeginsel

Ook belangrijk: het vertrouwensbeginsel. Neem als voorbeeld de vraag of een woning privé- of ondernemingsvermogen is. Als daarover in het verleden vragen zijn gesteld en de belastingdienst akkoord is gegaan met de keuze die je toen hebt gemaakt, mag je aannemen dat daarmee de kous af is. Er is sprake van opgewekt vertrouwen. Als een paar jaar later in een boekenonderzoek opnieuw de vraag aan de orde komt of die keuze terecht is, kun je verwijzen naar die eerdere discussie en zal de inspecteur zich moeten neerleggen bij de uitkomsten daarvan.

Tot zover de voorbeelden van spelregels waaraan de fiscus zich bij een boekenonderzoek moet houden. Dit zijn slechts voorbeelden, dit overzicht is zeker niet volledig. Ook al heb je niets te verbergen, wees niet te makkelijk en kom op voor je rechten. De Belastingdienst is groot en machtig, jij bent een eenvoudige burger. Dat blijft een ongelijke strijd.

(Bron: MKB Servicedesk)

Standpunten fiscus aan- en verkoopkosten deelnemingen onder de loep

Een WOB-verzoek zorgde ervoor dat de standpunten van de Belastingdienst inzake de fiscale behandeling van aan- en verkoopkosten van deelnemingen nu op tafel liggen. Mr. Almer de Beer licht toe wat hem hierin opvalt.

Sinds 1 februari 2005 kunnen aankoopkosten van deelnemingen niet meer in aftrek komen, maar moeten deze geactiveerd worden. Ook verkoopkosten waren in het verleden aftrekbaar, maar vallen sinds 1 januari 2007 onder de deelnemingsvrijstelling. In reactie op een WOB-verzoek neemt de Belastingdienst een aantal voor de praktijk interessante standpunten in wat betreft de fiscale behandeling van aan- en verkoopkosten van deelnemingen voor de vennootschaps- en omzetbelasting. Zonder volledig te zijn wijst mr. Almer de Beer op de volgende:

 

Aankoop deelneming

  • De Belastingdienst wijst op de tendens dat belastingplichtigen bij financiering van de deelneming met vreemd vermogen, de aankoopkosten als financieringskosten in aftrek willen brengen. Deze kosten (zoals kosten van een due dilligence) moeten worden gesplitst in een deel aankoopkosten en een deel financieringskosten. Hierbij past volgens de fiscus een kritische blik.
  • Kosten die in een rechtstreeks verband staan tot de verwerving van de deelneming zijn aankoopkosten deelneming. Daartoe kunnen ook indirecte kosten behoren. Ook indirecte kosten die gemaakt zouden zijn als geen deelneming zou zijn verworven, moeten worden geactiveerd. Denk hierbij aan een deel van het salaris van de directeur die de onderhandelingen voert over de verwerving van de deelneming.
  • Voor ‘het rechtstreekse verband’ is volgens de Belastingdienst niet vereist dat de verwerving van de deelneming nagenoeg zeker is, een redelijke verwachting lijkt voldoende. Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij een concrete zoekopdracht.

 

Verkoop deelneming

  • Van niet aftrekbare verkoopkosten is sprake indien de kosten voldoende causaliteit hebben met de beoogde verkoop en de kosten worden gemaakt op een moment dat er een redelijke verwachting is dat de verkoop doorgang vindt.
  • Kosten die moeizame discussies opleveren zijn volgens de Belastingdienst de interne kosten, zoals de salariskosten van werknemers die zich hebben ingespannen om de deelneming te verkopen. Indien interne kosten rechtstreeks verband houden met de verkoop van de deelneming zijn deze niet aftrekbaar. Daarbij wijst de Belastingdienst nog op het feit dat de omvang van de interne verkoopkosten, nooit een zwart wit situatie is en dat discussies hierover vaak gevoelig liggen. Het is dan ook een onderwerp dat zich bij uitstek leent voor onderhandelingen.
  • Van verkoopkosten kan sprake zijn bij een ‘redelijke verwachting’ dat de deelneming verkocht wordt. Daarvan is dus niet pas sprake als nagenoeg zeker is dat de verkoop doorgaat.
  • Als een verkoop uiteindelijk niet doorgaat, zijn de verkoopkosten wel aftrekbaar. Een andere mening is volgende de Belastingdienst op grond van de wettekst niet verdedigbaar.

(Bron: Taxence)

Huurvordering van Heineken geeft rechtstreekse aanspraak op boedel

De Hoge Raad oordeelt dat de vordering van de ontvanger een faillissementsvordering is, en dat de (huur)vordering van Heineken een boedelvordering is. De huurvordering geeft een rechtstreekse aanspraak op de boedel en concurreert niet met de faillissementsvordering.

Heineken verhuurt een pand aan Lithium bv. Begin 2008 verpandt Lithium bv onder andere de bedrijfsinventaris aan Heineken. Op 13 april 2011 legt de Belastingdienst executoriaal beslag op de bedrijfsinventaris van Lithium bv. Lithium bv wordt vervolgens op 31 mei 2011 failliet verklaard. In verband met een mogelijke doorstart laat de curator de huur voortduren, die uiteindelijk op 7 september 2011 wordt beëindigd. Heineken legt vervolgens beslag op de inventaris en executeert haar pandrecht. De curator vordert opheffing van het beslag, mede ter behartiging van de belangen van de ontvanger uit hoofde van vorderingen waarvoor het fiscale bodemvoorrecht geldt, en eist de executieopbrengst op. In geschil is of Heineken zich als pandhouder kan verhalen op de executieopbrengst voor haar boedelvordering of dat Heineken de executieopbrengst moet afdragen aan de curator omdat het bodemvoorrecht van de fiscus prevaleert.

De Hoge Raad oordeelt dat de vordering van de ontvanger, waarvoor het bodemvoorrecht geldt en waarop de curator zich beroept, geen boedelvordering is maar een faillissementsvordering. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat de (huur)vordering van Heineken wél een boedelvordering is. De Hoge Raad is dan ook van mening dat de huurvordering een rechtstreekse aanspraak op de boedel geeft, en niet concurreert met een faillissementsvordering als die van de ontvanger. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de curator.

.(Bron: Taxlive)

Vergeet btw niet bij eigen bijdrage

Vraagt u een eigen bijdrage aan uw werknemers voor bijvoorbeeld het gebruik van telefoon, openbaar vervoer of sportfaciliteiten? Dan moet u hier btw uit berekenen en afdragen.

De eigen bijdrage wordt gezien als een vergoeding inclusief btw. Het is afhankelijk van de aard van de prestatie welk tarief van toepassing is. Zo dient uit de eigen bijdrage voor eten en drinken, openbaar vervoer en sporten 6% btw gehaald te worden. Voor het gebruik van een auto of telefoon is dit 21%. Eigen bijdragen voor het pensioen zijn vrijgesteld van btw.

Geen aparte factuur

De werknemer kan de eigen bijdrage op verschillende manieren betalen. De meest gangbare manier is het inhouden van een bedrag op het loon van de werknemer. Dit gaat vaak via de loonadministratie. Er hoeft voor betaling van de eigen bijdrage geen aparte factuur te worden uitgereikt, de vermelding op het salarisstrookje volstaat.

Btw moet direct worden voldaan

De btw moet worden voldaan middels de btw-aangifte in het tijdvak dat de werknemer de eigen bijdrage betaalt. Wanneer het 21%-tarief van toepassing is, moet de btw worden aangegeven in rubriek 1a. Wanneer het 6%-tarief van toepassing is dan moet dit worden aangegeven in rubriek 1b.

Let op! In relatie met directeur-grootaandeelhouders wordt de eigen bijdrage in de praktijk vaak verrekend in rekening-courant. In dat geval is ook btw verschuldigd.

(Bron: HLB)

Bestuurder BV aansprakelijk voor boedeltekort vanwege slechte administratie

Curator krijgt makkelijk zijn zin als er niet of nauwelijks wordt gereageerd op hetgeen de curator stelt.


Aangevoerde externe omstandigheden door bestuurder worden een op een verworpen.

Op 2 maart jl. is er weer een uitspraak gewezen. Dit keer door Rechtbank Overijssel.


Wat was er aan de hand?

De curator in het faillissement van Powertech vordert een verklaring voor recht dat X als (middellijk) bestuurder van Powertech zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Powertech als bedoeld in artikel 2:248 lid 2 BW. De rechtbank wijst de vordering toe en veroordeelt X tot betaling van het boedeltekort en terugbetaling van enkele onrechtmatige onttrekkingen, die X baseerde op een borgstellingsvergoeding en privé-investeringen.


De curator heeft gedetailleerd aangevoerd dat de administratie van Powertech op verschillende onderdelen niet op orde is en dus niet klopt
. De curator heeft daarvan veel voorbeelden gegeven. X is op al deze voorbeelden niet ingegaan. X heeft de door de curator genoemde omissies niet betwist. X heeft derhalve zijn taak van middellijk bestuurder van Powertech onbehoorlijk vervuld. Deze onbehoorlijke taakvervulling wordt vermoed een belangrijke oorzaak te zijn geweest van het faillissement van Powertech.


Andere oorzaak faillissement?

X heeft in dat kader aangevoerd dat het faillissement veroorzaakt is door de vliegramp in de Oekraïne, door het opzeggen van het krediet door de Rabobank, vanwege het niet doorgaan van een aantal potentiële projecten door onrust in Oost-Europa en vanwege een eenzijdige actie van één crediteur hangende de herstructurering.

De vliegtuigramp in de Oekraïne vond plaats op 17 juli 2014. Het staat vast dat ruim vóór deze datum de activiteiten van Powertech waren gestaakt, het personeel van Powertech was ontslagen en de inventaris van Powertech was weggegeven. Daarbij komt dat het faillissementsverzoek is ingediend door Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf en Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek op basis van een vonnis van 17 december 2013, voor vorderingen die dateren uit het derde kwartaal 2012. De vliegtuigramp in de Oekraïne heeft op deze gang van zaken geen enkele invloed kunnen hebben.

De rechtbank zal derhalve voor recht verklaren dat X als (middellijk) bestuurder van Powertech zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Powertech als bedoeld in artikel 2:248 lid 2 BW.

De bestuurder ‘hangt’ voor ruim € 200.000. Nu denkt men vaak “dit overkomt mij niet”.


Hoe de risico’s van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 2:248 BW uit de weg te gaan?

  • zorg in ieder geval dat de administratie in orde is, en
  • dat de jaarrekening(en) tijdig worden gedeponeerd.

Anders staat de bestuurder al 2-0 achter… en lijkt het negen van de tien keer een gelopen race te zijn voor de curator.

(Bron: Pellicaan)