Geen laag btw-tarief voor sportactiviteiten van evenementenbureau

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie slechts sprake kan zijn als X bv daarvan het exclusieve gebruiksrecht heeft.

X bv exploiteert een evenementenbureau. Zij organiseert buitenactiviteiten voor de particuliere en de zakelijke markt. De activiteiten vinden voornamelijk plaats op zee, op het strand en in de duinen. Het betreft onder meer beachvolleybal, powerkiten, boogschieten, survival, mountainbiken, trailrunning en kanoën op binnenwater. Voor de omzetbelasting is in geschil of X bv voor deze activiteiten het lage 6% (standpunt X bv) of het hoge algemene (standpunt inspecteur) is verschuldigd. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat bij de meeste activiteiten wordt voldaan aan twee cumulatieve eisen: het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie en het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Ten aanzien van het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie is voldoende dat de deelnemers gelegenheid wordt gegeven om zich ergens om te kleden. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie slechts sprake kan zijn als X bv daarvan het exclusieve gebruiksrecht heeft. Het is dus niet voldoende dat X bv toestemming heeft op grond van de Strandnotitie om haar activiteiten op het strand te verrichten en dat zij van Staatsbosbeheer activiteiten in het bos mag verrichten. X stelt vergeefs dat de door haar als kleedruimte gebruikte trailer, een door haar gebruikte auto en een snel op te bouwen spelsituatie als accommodatie kunnen worden aangemerkt. X beroept zich ook vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Volgens X bv zouden belastingplichtigen op Texel en op Terschelling wel het lage tarief deelachtig zijn geworden. Het is namelijk niet duidelijk wie die belastingplichtigen zijn, waaruit hun activiteiten specifiek bestaan, en in hoeverre die activiteiten voldoende vergelijkbaar zijn om te kunnen spreken van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Het beroep van de inspecteur is gegrond.

(Bron: Taxlive)

Pensioen eigen beheer wordt afgeschaft; hoe verder?

Veel directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) bouwen in eigen beheer een pensioen op. ‘In eigen beheer’ wil zeggen dat de eigen BV als verzekeraar optreedt en de gelden niet worden afgestort bij een verzekeringsmaatschappij of pensioenfonds. Pensioen eigen beheer is lange tijd een prima product geweest in die zin dat het een aftrekpost voor de vennootschapsbelasting opleverde terwijl de middelen beschikbaar bleven voor de onderneming. De afgelopen jaren is dit omgeslagen en is het eigenbeheerpensioen eerder een bron van zorg geworden. Zo kunnen veel BV’s door de aanwezigheid van de pensioenvoorziening bijvoorbeeld geen dividend meer uitkeren.

Den Haag stoeit al geruime tijd met dit dossier maar gelukkig heeft staatssecretaris Wiebes nu eindelijk een wetswijziging aangekondigd. Kern daarvan is dat vanaf 1 januari 2017 geen verdere pensioenopbouw in eigen beheer meer mogelijk is. Enerzijds jammer, maar anderzijds valt dat wel mee want de meeste dga’s hebben de opbouw enkele jaren geleden toch al stopgezet. De dga krijgt drie opties ten aanzien van de pensioenvoorziening, die we hieronder toelichten. Het gaat voorlopig om hoofdlijnen, hoe de regeling precies gaat luiden, zien we op Prinsjesdag als het wetsvoorstel wordt ingediend.

1. Afkoop pensioen

De eerste optie is een afkoop van het pensioen. Hierbij wordt uitgegaan van de fiscale waarde van de pensioenvoorziening. De BV betaalt de dga het bedrag van de fiscale pensioenvoorziening en daarmee is het pensioen verdwenen. Om afkoop aantrekkelijk te maken wordt een deel van de afkoopsom vrijgesteld, te weten 34,5% in 2017, 25% in 2018 en 19,5% in 2019. Als de afkoopsom volledig in de 52%-schijf valt, is het effectieve tarief in de inkomstenbelasting dan 34,06% in 2017, 39% in 2018 en 41,86% in 2019. Uitzonderingen daargelaten is afkoop in 2017 dus het interessantste, een of twee jaar wachten zal bijna nooit voordelig zijn. Staatssecretaris Wiebes hoopt hiermee volgend jaar € 2 miljard extra belasting op te halen. We gaan er vooralsnog vanuit dat de pensioenvoorziening ineens en volledig moet worden afgekocht, dus dat een gedeeltelijke of gefaseerde afkoop niet mogelijk zal zijn. Verder is het nagenoeg zeker dat de afkoopmogelijkheid ook geldt voor al ingegane pensioenen.

2. Omzetten in een ‘spaarpotje’

Het tweede alternatief is om de pensioenvoorziening tegen de fiscale waarde om te zetten in een ‘spaarpotje’ in de BV. Er mag dan in de toekomst niet meer worden opgebouwd maar het saldo wordt wel elk jaar opgerent met de marktrente. Vanaf pensioendatum moet het spaarbedrag in vermoedelijk 20 jaar (net als bij banksparen) in gelijke jaarlijkse termijnen worden uitgekeerd als pensioen, waarbij het dan belast is met inkomstenbelasting. Bij overlijden gaan de uitkeringen eerst over op de partner en daarna op de kinderen of andere erfgenamen.

3. Pensioen blijft pensioen

De derde variant is niets doen. Niemand wordt gedwongen om de pensioenvoorziening aan te passen of af te kopen. Bij deze optie blijven de huidige regels dus gewoon gelden, met alle knelpunten en problemen die dit thans in veel gevallen oplevert (zoals de dividendklem). Als er nu nog wordt opgebouwd, stopt dat op 1 januari 2017.

Wat is verstandig om te doen?

Dat is nu nog niet te zeggen, dit moet per geval worden bekeken. Bovendien zal de exacte uitwerking nog moeten blijken uit het op Prinsjesdag in te dienen wetsvoorstel, dat overigens ook nog kan worden gewijzigd tijdens de parlementaire behandeling.

Het is uiteraard al wel duidelijk dat afkoop alleen een reële optie is als de BV over voldoende liquide middelen beschikt om de verschuldigde loonbelasting te voldoen. Verder kan de positie van de eventuele partner van belang zijn, want ook zijn of haar rechten veranderen ingrijpend door afkoop of omzetting in een spaarvoorziening. Als sprake is van een ex-partner met pensioenrechten, speelt dat uiteraard nog veel sterker.

Andere aspecten die van belang kunnen zijn:

· heeft de dga na pensionering box 1-inkomen (uit overig pensioen, lijfrente, arbeidsinkomen) en/of box 1-aftrekposten (hypotheekrente)?
· zijn er wel of geen overige oudedagsvoorzieningen?
· is er een schuld aan de BV die afgelost moet worden?
· woont de dga in het buitenland?
· is het pensioen deels extern verzekerd?
· etc. etc.

(Bron: De Beer Accountants en Belastingadviseurs)

Belastingdienst controleert juiste sectorindeling

De Belastingdienst gaat vanaf juli 2016 controleren of de door de werkgever aangegeven sector wel gelijk is aan de bij haar geregistreerde sector. De Belastingdienst stelt de sectorcode bij beschikking vast. De werkgever vindt de juiste sectorcode in de beschikking sectoraansluiting die hij heeft ontvangen toen hij zich aanmeldde als werkgever bij de Belastingdienst. Ook staat de beschikte sector op de jaarlijkse beschikking Gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk). Als de maatschappelijke functie van de werkgever anders is dan volgens de beschikking, dan moet de werkgever dat schriftelijk melden aan de Belastingdienst. Deze bepaalt of en zo ja, met ingang van wanneer, de andere sector van toepassing is. Als de werkgever een onjuiste sectorcode heeft toegepast in de loonaangifte, moet hij dit corrigeren.

Voor de werknemersverzekeringen is het bedrijfsleven verdeeld in sectoren. Elke sector bestaat uit 1 of meer bedrijfs- of beroepstakken of gedeelten daarvan. De werkgever is verplicht aangesloten bij een van de sectoren. Bij welke sector dat is, hangt af van de werkzaamheden. Uitgangspunt is dat werkgevers met dezelfde werkzaamheden bij dezelfde sector zijn aangesloten. De werkgever moet weten bij welke sector hij is aangesloten, omdat de sectoraansluiting de hoogte bepaalt van de sectorpremie en van invloed kan zijn op de hoogte van de gedifferentieerde premie Whk die hij moet betalen. Als de werkgever zich bij de Belastingdienst aanmeldt als startende werkgever, geeft hij aan welke werkzaamheden hij uitvoert. Op basis daarvan beoordeelt de Belastingdienst onder welke sector de werkgever valt. Binnen 8 weken na aanmelding krijgt de werkgever een beschikking met de code en de naam van de sector waarbij hij is aangesloten. Zolang hij geen beschikking heeft, houdt hij rekening met de percentages van de sector waarbij hij volgens zichzelf hoort

Zolang de ondernemingsactiviteiten niet structureel veranderen, blijft de werkgever aangesloten bij de vastgestelde sector. Als zijn activiteiten structureel veranderen moet hij de Belastingdienst binnen 14 dagen schriftelijk om een nieuwe beoordeling van zijn sectoraansluiting vragen. Hij krijgt dan een nieuwe beschikking. Hij past het nieuwe percentage voor de sectorpremie toe vanaf de datum die in de beschikking met de nieuwe sectoraansluiting staat. Is hij voor de gedifferentieerde premie Whk een kleine of middelgrote werkgever? Dan gebruikt hij voor de sectorale premies voor de gedifferentieerde premie Whk pas vanaf 2017 het percentage dat hoort bij zijn gewijzigde sectoraansluiting.

Als de werkzaamheden bij verschillende sectoren horen, wordt de werkgever aangesloten bij de sector waar het merendeel van zijn werkzaamheden bij hoort. Hierbij is het werk waarvoor hij het hoogste premieloon betaalt (of naar verwachting gaat betalen), doorslaggevend. Als hij met andere werkgevers die verschillende werkzaamheden uitvoeren, een economische of organisatorische eenheid vormt, kan hij toch bij 1 sector worden aangesloten, een zogenoemde groepsaansluiting. Hierbij is onder meer van belang onder welke sector het grootste deel van het totale premieloon van de aangesloten werkgevers valt.

De hoogte van de sectorpremie is afhankelijk van het werkloosheidsrisico in de bedrijfs- of beroepssector waarin de werkgever werkt. Overheidswerkgevers betalen geen sectorpremie. In plaats daarvan betalen zij de premie Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo-premie). De volgende sectoren hebben een hoger werkloosheidsrisico dan andere sectoren:

  • agrarisch bedrijf
  • bouwbedrijf
  • culturele instellingen
  • horeca algemeen
  • schildersbedrijf

Daarom gelden er voor deze sectoren 2 premiepercentages: een hoog en een laag percentage. Als de werkgever valt onder 1 van deze 5 sectoren, bekijkt hij per werknemer of hij het hoge percentage of het lage percentage moet gebruiken. Hij gebruikt standaard het hoge percentage. Alleen onder bepaalde voorwaarden mag hij het lage percentage gebruiken.

(Bron: Pensioenweblog)

Rentederivaten in het MKB, de AFM en het herstelkader

De Nederlandse grootbanken hebben jarenlang renteswaps verkocht aan het midden- en kleinbedrijf, als een product waarmee de rente op een lening met een variabele rente vast kon worden gezet. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft al in 2013 vastgesteld dat verschillende banken bij het adviseren over en het aangaan van renteswaps de belangen van hun klanten onvoldoende in acht hebben genomen en onvoldoende hebben gewaarschuwd voor de daaraan verbonden risico’s. Vaak waren de renteswaps ook niet goed afgestemd op de onderliggende financiering. Hierdoor zijn veel MKB ondernemers met renteswaps onverwacht tegen flinke financiële nadelen aangelopen, bijvoorbeeld als gevolg van het ontstaan van negatieve waarde van de renteswap of een overhedge, of door tussentijdse verhogingen van de opslagen op de onderliggende financiering.

Onder toezicht van de AFM zijn de banken in 2014 gestart met interne herbeoordelingen van renteswapcontracten van hun klanten om hun fouten in de advisering te herstellen. Eind 2015 kwam de AFM echter met het vernietigende oordeel dat deze herbeoordelingen onjuistheden en onvolledigheden bevatten. Een substantiële deel van de herbeoordelingen zouden daardoor opnieuw moeten plaatsvinden omdat de banken het wettelijke kader onvoldoende hebben toegepast. Ook hadden de banken bij hun herbeoordelingen het belang van hun klanten te weinig voorop gesteld.

Tegen deze achtergrond heeft minister Dijsselbloem van Financiën op advies van de AFM de zogenoemde Derivatencommissie aangesteld, bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen, de heren Ben Knüppe, Theo Kocken en Rutger Schimmelpenninck. De commissie kreeg de opdracht in samenspraak met banken en vertegenwoordigers van het MKB tot een uniform herstelkader te komen, waaraan de banken zich zouden moeten committeren. Het herstelkader zou bepalen hoe herbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en welke eventuele herstelacties moeten worden uitgevoerd om schade te compenseren en te voorkomen. Ook Fort Advocaten heeft namens Stichting Renteswapschadeclaim ten behoeve van gedupeerde ondernemers bij de commissie aan tafel gezeten.

Op 5 juli 2016 heeft de commissie dit herstelkader aangeboden aan de minister. Het herstelkader vindt u hier.

HET HERSTELKADER
Het herstel voorziet in het doorlopen van de volgende stappen:

Stap 1: Voor zover zeer complexe derivaten niet geschikt zijn voor de mkb’er worden deze gecompenseerd. Dit houdt in dat die derivaten worden aangepast naar een standaard rentederivaat, en voor zover dit in het voordeel van de klant is, worden alle netto kasstromen vergoed.

Stap 2: De deelnemende banken compenseren mkb’ers voor zover rentederivaten niet aansluiten bij de onderliggende leningen, bijvoorbeeld bij een mismatch, margin calls en vervroegde aflossing. Afhankelijk van welke technische onvolkomenheid sprake is, wordt de klant gecompenseerd. Bij een overhedge in de omvang worden alle netto kasstromen die gerelateerd zijn aan de overhedge vergoed en worden de voorwaarden van het rentederivaat kosteloos aangepast.

Stap 3: De deelnemende banken bieden klanten een coulancevergoeding aan. Deze vergoeding bedraagt ongeveer 20% van de rente die de klant per saldo onder een renteswap aan de bank heeft betaald, en naar verwachting nog zal betalen, met een maximum van € 100.000. De coulancevergoeding is aangewezen omdat het moeilijk is om na te gaan of in individuele gevallen een mkb’er ontoereikend is voorgelicht en zo ja of en hoeveel schade dan is ontstaan, mede gezien het aantal rentederivatendossiers en het belang van tijdige afwikkeling. Bij grotere bedrijven, die leningen en rentederivaten van meerdere miljoenen euro hebben, mag eerder verwacht worden dat zij zich adequaat laten voorlichten; dit rechtvaardigt een maximering van de coulancevergoeding.

Stap 4: Onverwachte verhogingen van renteopslagen aan klanten met een financiering in combinatie met een renteswap worden volledig vergoed.

Het herstelkader richt zich met name op de kleine tot middelgrote midden- en klein bedrijven en de daarbij behorende omvang van de leningen en rentederivaten. Om onder het herstelkader te vallen, moet de klant voldoen aan een aantal vereisten, onder meer dat het rentederivaat liep ergens tussen 1 april 2011 en 1 april 2014.

Een klant die een vergoeding op grond van het herstelkader aanvaardt, dient afstand te doen van recht op vergoeding van eventueel geleden schade als gevolg van de renteswap.

WAT BETEKENT HERSTELKADER VOOR MIJN INDIVIDUELE ZAAK?

Het is voor iedere individuele klant met een renteswap nu zaak te beoordelen wat zijn positie is. Daarbij is allereerst van belang of de bank waar u het rentederivaat heeft afgesloten deelneemt aan het herstelkader en zo ja, of het rentederivaat wel of niet onder het herstelkader valt, en ten slotte welke compensatie u krijgt onder het herstelkader. Verder dient u te beoordelen of u afziet van vergoeding van eventuele andere (gevolg)schade.

ABN AMRO, ING, Rabobank, SNS en Van Lanschot hebben aangegeven deel te nemen aan het herstelkader. Dat betekent dat klanten van deze banken die onder de regeling vallen opnieuw door de banken herbeoordeeld zullen worden, wederom onder toezicht van de AFM.

Deutsche Bank heeft tot nu toe geweigerd akkoord te gaan met het herstelkader. Als zij in hun weigering volhardt, kunnen hun klanten geen aanspraak maken op het herstelkader en blijven zij aangewezen op individuele of collectieve actie. Die zaken zullen alsnog op individuele basis aan de bank voorgelegd moeten worden.

Ook in het geval uw bank wel deelneemt aan het herstelkader is het nog de vraag of uw rentederivaat onder het herstelkader valt. Bij het opstellen van het herstelkader is gezocht naar een integrale oplossing die – mede gezien het aantal dossiers, de eenvoud en snelheid waarmee het herstel moet kunnen worden verkregen – een voor verreweg de meeste betrokkenen doeltreffende oplossing biedt. Dit brengt onvermijdelijk met zich dat bepaalde klanten buiten de regeling vallen. Bijzondere soorten rentederivaten, zoals een cross-currency swap of een inflatieswap, en grote mkb-er of mkb bedrijven met specifieke werkzaamheden (bijvoorbeeld vastgoed), vallen buiten de regeling, waardoor de zaak ook alsnog op individuele basis beoordeeld zal moeten worden.

Ook in het geval uw rentederivaat onder het herstelkader valt, loont het om uw zaak door een juridisch specialist te laten beoordelen. Het herstelkader is specialistisch en gedetailleerd, zodat het lastig kan zijn alle mogelijkheden en risico’s volledig te overzien.

(Bron: FORT advocaten)

Feitelijke bestuurder had betalingsonmacht van de BV moeten melden

Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van betalingsonmacht is alleen de acute liquiditeit van het lichaam van belang en niet de liquiditeit op (korte) termijn. De balanspost ‘debiteuren’ mag dus niet worden gerekend tot de liquide middelen. Hof Amsterdam benadrukte dit in de volgende zaak.

Direct na het vertrek van de formele bestuurder van een bv fiatteerde de enig aandeelhouder van de bv alle betalingen door de bv. Daarnaast verzocht hij de boekhouder om alle lopende financiële zaken, zoals het invullen van de belastingaangiftes te regelen. Zelf onderhield hij contacten met klanten en zakenrelaties. Het hof concludeerde op grond hiervan dat belanghebbende het beleid van de bv had bepaald als ware hij bestuurder. De aandeelhouder stelde dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de belastingschulden van de bv, omdat er geen sprake was geweest van betalingsonmacht bij de bv.

 

Liquide middelen

Er was in totaal € 59.408 aan liquiditeiten/banksaldo aanwezig en daarnaast nog een grote post debiteuren die geïncasseerd kon worden. Het hof wees de aandeelhouder erop dat onder ‘liquide middelen’ in dit verband moet worden verstaan: de kasmiddelen, waaronder de banktegoeden, en de direct opneembare kredietruimte van het lichaam. Het gaat hier om de acute liquiditeit van het lichaam en niet om ‘liquiditeit op (korte) termijn. De balanspost ‘debiteuren’ mag dus niet worden gerekend tot beschikbare liquide middelen. Nu de belastingschulden meer bedroegen dan de beschikbare liquide middelen, had belanghebbende de betalingsonmacht moeten melden. De schriftelijke toezegging door de nieuwe aandeelhouder dat hij de verschuldigde belasting zou voldoen was niet voldoende. Belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder enig nader onderzoek niet behoefde te twijfelen aan een zorgvuldige taakvervulling door deze nieuwe, hem volledig onbekende bestuurder. De niet-betaling van de verschuldigde belastingen was te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van belanghebbende.

(Bron: Taxence)

Werknemer is meer tijd kwijt aan het spelen van Pokémon-go dan aan zijn baan

Als kind droomde ik er ooit al van om Pokémontrainer te worden. Deze jeugddroom is nu een stapje dichterbij gekomen dankzij de nieuwe app “Pokémon-go”. Het doel van het spel is om zoveel mogelijk Pokémon te vangen en te trainen. Dit doe je door met behulp van je smartphone in je omgeving te zoeken naar verschillende Pokémon.

De Pokémon-go app is razend populair en zorgt nu al, ondanks dat de app officieel nog niet in Nederland te downloaden is, voor bizarre situaties. Zo meldde RTL Nieuws gisteren dat een 23-jarige jongen uit Nijmegen op staande voet is ontslagen, omdat hij meer tijd kwijt was aan het spelen van Pokémon-go dan aan zijn baan. Het bleek hier te gaan om een uitzendkracht.

Ontslag op staande voet?

Naar mijn mening is hier in juridische zin geen sprake van een ontslag op staande voet. Voor een uitzendkracht geldt namelijk dat deze in principe door de opdrachtgever van het uitzendbureau per direct mag worden weggestuurd. De opdrachtgever heeft hier geen ontslaggrond voor nodig, tenzij anders overeengekomen met het uitzendbureau.

Desondanks vind ik het wel interessant om deze casus te beoordelen aan de hand van het wettelijk kader over ontslag op staande voet.

Wettelijk kader

Een ontslag op staande voet is gerechtvaardigd indien de werkgever:

  1. een dringende reden heeft;
  2. onverwijld het ontslag geeft; en
  3. de dringende reden onverwijld aan de werknemer heeft medegedeeld.
Ontslag gerechtvaardigd?

Laten we nu eens beoordelen of het spelen van Pokémon-go dusdanig ernstig is dat een werknemer op staande voet mag worden ontslagen. Daarbij nemen we mee dat de werknemer al meerdere malen is gewaarschuwd, maar daarvóór naar tevredenheid functioneerde.

Als ik rechter in deze kwestie was – en dat zou een hele eer zijn – dan zou ik denken dat een ontslag op staande voet te ver gaat. Een werknemer verliest met een ontslag op staande voet namelijk zijn recht op een transitievergoeding en zijn recht op een WW-uitkering.

  • Aard en ernst van de gedraging

De gedraging betreft het spelen van een spelletje en lijkt mij niet ernstig genoeg om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen.

  • Aard en duur van de dienstbetrekking

Hier is weinig over bekend, maar het is in ieder geval geen dienstverband van 35 jaar, waardoor er geen extra eisen aan het ontslag op staande voet worden gesteld.

  • Functioneren

Werknemer functioneerde naar tevredenheid tot het moment dat hij geen werkzaamheden meer verrichtte door het gebruik van de app.

  • Persoonlijke omstandigheden

Hier is weinig over bekend, maar verlies van WW-uitkering en transitievergoeding betekent wel dat een ontslag als laatste redmiddel moet worden ingezet. Wat mij betreft had in dit geval voor een andere route gekozen moeten worden. Bijvoorbeeld het innemen van de smartphone van werknemer tijdens werkuren, met uitzondering van de pauzes uiteraard. Beetje kinderachtig, maar wel een mogelijkheid.

Kortom, naar mijn mening ontbreekt de dringende reden en is een ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan wel tot de mogelijkheden behoren, omdat de werknemer ondanks diverse waarschuwingen zijn werkwijze niet heeft aangepast.

Ik zou dus willen afsluiten richting werknemers: Gotta catch ‘m all, maar niet onder werktijd. Dan is het de bedoeling dat werk verricht wordt.

Richting werkgevers zou ik willen zeggen: pas op met een ontslag op staande voet, maar onmogelijk is het niet.

(Bron: DVAN)

Tbs met BV eindigde pas bij daadwerkelijke levering van aandelen aan dochter

X bezat alle aandelen in BV A. Het bedrijfspand was eigendom van X en werd door hem verhuurd aan BV A. De dochter van X was werkzaam in de onderneming en wilde de zaak overnemen. Op 8 april 2000 vond daarom een bespreking plaats met een adviseur. Het was de bedoeling dat de onderneming zou uitzakken in BV B, een lege BV waarvan BV A alle aandelen bezat, en dat de dochter die aandelen zou overnemen. Op 22 december 2010 droeg BV A de onderneming over aan BV B en op 31 januari 2011 werden de aandelen BV B geleverd aan de dochter. X nam in zijn aangifte IB 2010 het standpunt in dat de tbs van het pand was geëindigd per 8 april 2010, maar de inspecteur stelde dat de tbs was geëindigd per 31 december 2010. Rechtbank Gelderland besliste op het beroep van X anders. Volgens de Rechtbank was er in 2010 geen overeenkomst tot stand gekomen, waarbij het (economisch) belang in de onderneming, al dan niet middellijk via BV A, door vader aan de dochter was overgedragen. De verbintenis die vader en dochter op zich hadden genomen op 8 april 2010, was onvoldoende bepaalbaar om de overeenkomst bindend voor beide partijen te kunnen achten. Zowel het onderwerp van de overeenkomst, als de koopsom was onvoldoende bepaalbaar. De afspraken in april 2010 schetsen slechts de contouren van hetgeen werd overgenomen door de dochter. Ook in de loop van 2010 was geen overeenkomst tot stand gekomen. Weliswaar was er een overeenkomst van overdracht tussen BV A en BV B gesloten, maar van een overeenkomst tussen BV A en de dochter was op dat moment nog geen sprake. Deze overeenkomst was volgens de Rechtbank pas tot stand gekomen op 31 januari 2011 door middel van de akte van levering van de aandelen BV B. De tbs van het pand door X was dus niet in 2010 beëindigd. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)

Bezwaar kan niet telefonisch worden ingetrokken

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst aan het gesprek met de echtgenoot van belanghebbende X niet de conclusie heeft mogen verbinden dat X het bezwaar had ingetrokken.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2013 van haar inmiddels overleden vader. Er vindt een telefoongesprek plaats tussen de echtgenoot van X en de inspecteur, waarna de Belastingdienst bij brief van 22 januari 2016 meedeelt dat naar aanleiding van het telefoongesprek met haar echtgenoot het bezwaar is ingetrokken. In beroep stelt X dat haar echtgenoot in het gesprek heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had, maar dat zij en haar echtgenoot niet ervaren zijn op belastinggebied en zij overrompeld werden door de Belastingdienst.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat een bezwaarschrift niet telefonisch kan worden ingetrokken. Intrekking van een bezwaarschrift kan alleen mondeling geschieden als er sprake is van een hoorzitting (art. 6:21 lid 1 Awb). Nu het telefonisch onderhoud tussen de echtgenoot van X en de Belastingdienst geen hoorgesprek was, diende de intrekking schriftelijk te geschieden en dit is niet gebeurd. Verder was sowieso alleen X, als indiener van het bezwaar, bevoegd tot intrekking en niet haar echtgenoot. De rechtbank merkt de brief van de Belastingdienst van 22 januari 2016 aan als een schriftelijke weigering als bedoeld in art. 6:2 onder a van de Awb waartegen beroep kan worden ingesteld. Het beroep van X tegen die schriftelijke weigering is kennelijk gegrond. De Belastingdienst zal alsnog moeten beslissen op het bezwaar van X.

(Bron: Taxlive)

Uitgever bewees in 2017 te verwachten voordeel niet: geen bron van inkomen

X richtte in 2006 een uitgeverij op, die een serie boeken uitbracht. Tot en met 2014 waren er geen positieve resultaten. Na een controle deelde de inspecteur X mee dat hij de uitgeefactiviteiten vanaf 2012 niet langer als bron van inkomen zou beschouwen. Toen X in zijn aangifte IB 2012 toch weer een verlies uit onderneming opnam, corrigeerde de inspecteur dit verlies. X ging in beroep en stelde dat met een vernieuwde aanpak van de promotie het laatste boek uit de serie in 2017 mogelijk zou leiden tot een verkoopsucces. Rechtbank Den Haag verwees voor de beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting naar arresten van de Hoge Raad van 14 oktober 2005 en 24 juni 2011. Aangezien X sinds de start van de activiteiten daarmee in geen enkel jaar een positief resultaat had behaald, bracht een redelijke verdeling van de bewijslast volgens de Rechtbank mee dat X aannemelijk moest maken dat sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Vervolgens besliste de Rechtbank dat X daar niet in was geslaagd. Hij had tot en met 2014 nauwelijks omzet behaald maar wel aanzienlijke kosten gemaakt. Van eerdere delen van de serie boeken was steeds slechts een (zeer) beperkt aantal exemplaren verkocht. Het door X gestelde maatschappelijk belang van de activiteiten was volgens de Rechtbank geen criterium waaraan in dit verband betekenis toekwam. De uitgeefactiviteiten van X vormden geen bron van inkomen, zodat de inspecteur het negatieve resultaat daaruit terecht niet in aanmerking had genomen. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Oninbare vordering? Vergeet de teruggaaf van btw niet

Als u een factuur stuurt aan uw klanten, moet u de btw daarover direct aangeven en betalen. Betaalt uw klant de factuur uiteindelijk niet of maar gedeeltelijk? Dan hebt u btw betaald die u niet ontvangen hebt. U kunt deze btw dan terugvragen.

Wanneer terugvragen?

U kunt de btw terugvragen zodra het zeker is dat uw klant de factuur niet (geheel) zal betalen. U stuurt dan een brief naar uw belastingkantoor, binnen een maand na het tijdvak waarin duidelijk is dat uw factuur niet meer betaald zal worden. Stuur met het verzoek gegevens mee waaruit blijkt dat de afnemer niet heeft betaald en niet zal betalen. In uw verzoek noteert u in ieder geval de volgende gegevens:

  • naam en adres van uw afnemer
  • datum en nummer van de betreffende factuur
  • het niet-betaalde factuurbedrag
  • het bedrag aan btw dat u terugvraagt

Als deze gegevens op de factuur staan, kunt u ook een kopie van de factuur meesturen.

Factoorovereenkomst

Hebt u een factoorovereenkomst gesloten? Dat betekent dat een andere ondernemer, de ‘factoor’, uw vorderingen op uw afnemers heeft overgenomen. Als de facturen niet betaald worden, mag de factoor namens u de btw terugvragen. U moet de factoor dan machtigen. Dit kan door hem een afzonderlijke machtiging te geven of door het verzoek om teruggaaf te ondertekenen.

Let op!

Als u achteraf een korting hebt gegeven of goederen hebt terugontvangen, kunt u een creditnota uitreiken en de btw daarover verrekenen bij uw aangifte.

(Bron: Belastingdienst)