Hoog of laag btw tarief hanteren in de horeca?

Er is een regel in de belastingwetgeving dat als een dienst met bijvoorbeeld een hoog btw tarief opgaat in een andere dienst met laag btw tarief dan mag het lage btw tarief gehanteerd worden. Een voorbeeld hiervan is als er bijvoorbeeld wijn toegevoegd aan een gerecht.

 

Nu is er ook discussie ontstaan over de drank die bij het eten geserveerd wordt. Een ondernemer stelt dat deze opgaat in de totale horecadienst. De belastingdienst is het hier niet mee eens en stelt volgens een ingewikkelde redenering dat er sprake is van twee aparte diensten. Er wordt op dit moment geprocedeerd over dit onderwerp, maar zo zijn er nog wel meer issues binnen de horeca die met btw te maken hebben. Benieuwd welke issues dit zijn? Neemt eens vrijblijvend contact met ons op: richard.overweg@ambitions.nu of 06-57592486.

Per auto van de zaak rijgedrag aantonen

Een werkgever moet in principe per door hem ter beschikking gestelde auto rekening houden met de bijtelling. Een werknemer komt alleen onder een dubbele of driedubbele bijtelling uit als hij per auto kan aantonen dat hij minder dan 500 privékilometers heeft gereden.

In een rechtszaak draaide het om een bv die drie auto’s op haar naam had staan. De auto’s werden gebruikt door haar directeur-grootaandeelhouder (dga). De bv hield voor slechts één auto rekening met de bijtelling, maar dat was voor de inspecteur niet genoeg. Die legde ook voor de andere auto’s naheffingsaanslagen op in verband met het privégebruik. Hier was de bv het niet mee eens en stapte naar de rechter.

Niet voldaan aan bewijslast

Daar voerde de bv aan dat haar dga slechts één auto privé gebruikte. De bv probeerde dit te nog te bewijzen met twee in allerijl opgestelde rittenregistraties, maar die vond de rechter niet overtuigend. Wel achtte de rechter bewezen dat alle drie de auto’s ter beschikking waren gesteld: de dga kon vrijelijk beschikken over de voertuigen. Daarom had de bv overtuigend moeten bewijzen dat er geen privégebruik had plaatsgevonden. Aangezien dit niet het geval was, oordeelde de rechter dat de inspecteur de naheffingsaanslagen voor twee extra bijtellingen terecht had opgelegd. De bv ging nog in cassatie bij de Hoge Raad maar dat mocht ook niet baten.

(Bron: Rendement)

Fiscaal uw hypotheek verhuizen

Uw huidige hypotheek valt in box 1. Mogelijk kan een fiscale verhuizing van uw lening naar box 3 u duizenden euro’s aan belastingvoordeel opleveren.

Als u weinig hypotheekrente betaalt, is het belastingvoordeel van de renteaftrek gering of zelfs afwezig, omdat de renteaftrek (grotendeels) wegvalt tegen de bijtelling van het eigenwoningforfait. Als u uw hypotheek dan verhuist naar box 3, heeft u meer belastingvoordeel omdat de hypotheekschuld het vermogen in box 3 verlaagt. Hierdoor gaat u minder vermogensrendementsheffing betalen.

Als u de hypotheek gewoon zou aflossen, verlaagt u ook het vermogen in box 3 en geniet u dus ook dat fiscale voordeel. Een voordeel van ‘verhuizen’ ten opzichte van aflossen is echter dat u het geld nu ter beschikking houdt voor uitgaven als aanvulling van uw pensioen.

VoorbeeldStel, u hebt een woning van €400.000 en een hypotheek van €200.000. U betaalt 2% hypotheekrente. Uw salaris bedraagt €80.000 bruto per jaar en u mag de rente aftrekken tegen het maximale tarief van 50,5%. De rekensom is dan als volgt: u betaalt €4000 bruto aan rente per jaar, het eigenwoningforfait bedraagt € 3000, de aftrekbare rente is dan € 1000 (€4000 – €3000). Hiervan ontvangt u 52% terug, minus 1,5% (tariefsaanpassing eigen woning 2016) maal €4000, ofwel €460 (€520 – €60). Dat is dus een netto aftrekpercentage van slechts 11,5% (€460/ €4000).

Hoe om te gaan met oude leningen

Als u een oude lening fiscaal wilt verhuizen, dan moet u deze lening aflossen en dan moet u haar na een paar maanden opnieuw aangaan. Het oogmerk van deze nieuwe lening moet het financieren van sparen/beleggen zijn, en niet van de woning. De lening kan dan in box 3 worden geplaatst. Hoe langer de tijd tussen het aflossen en het opnemen, hoe aannemelijker dit oogmerk is. Een alternatief is om eerst in box 3 te lenen, tijdelijk te beleggen en later een deel van de beleggingen te verkopen om de hypotheek mee af te lossen. Een en ander werkt naar de mening van specialisten in beginsel niet als de lening wordt aangegaan met het oog op de aflossing van de hypotheek.

 

Naast een hypotheekschuld beschikt u over een vermogen van € 300.000. Per 1 januari 2017 krijgt u te maken met de nieuwe hogere rendementsheffing in de fiscale box 3. Om deze nadelige belastingregel om te zetten in uw voordeel moet u een schuld creëren in box 3, waardoor uw vermogen afneemt. Stel dat u uw hypotheek van € 200.000 voor 1 januari verhuist naar box 3, dan zal uw vermogen in box 3 dalen naar ongeveer €100.000. Hierdoor betaalt u op jaarbasis €2760 (1,38% * 200.000; geen partner) minder aan box 3-belasting. Dit voordeel is een stuk groter, namelijk € 2300 op jaarbasis, dan wanneer u uw hypotheek in box 1 laat staan.

Verhuizen

Voor ‘nieuwe’ hypotheken waarvoor de annuïtaire aflossingseis geldt, kan de overgang naar box 3 worden relatief eenvoudig geforceerd door niet annuïtair af te lossen. Hierdoor zou er geen sprake meer zijn van een eigenwoningschuld. Gezien de peildatum box 3 van 1 januari kunt u het ‘overboeken’ het beste aan het einde van het jaar doen. Houd wel rekening met de verwerkingstijd van de bank. Ook is het mogelijk om de lening weer terug te verhuizen naar box 1. ‘Dit is anders voor leningen van voor 2013’, aldus Renaldo Antonissen, belastingadviseur bij 216 accountants. ‘Eenmaal in box 3, altijd in box 3.’

Hop van box 1 naar 3
Door de lage hypo-theekrente — minder aftrek — is het soms fiscaal aantrekkelijk om de schuld in box 3 te plaatsen

Wees ervan bewust dat u op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) in beginsel 50% van de marktwaarde van de woning zonder verplichting tot aflossing mag lenen. Een voorbeeld. U leent € 400.000 en u komt met de bank overeen dat er slechts € 200.000 in 30 jaar hoeft te worden afgelost volgens een annuïtair aflossingsschema. Door het overeenkomen van deze leningsvorm wordt niet voldaan aan de fiscale aflossingseis. De schuld valt daarmee in box 3. Maar er wordt wel voldaan aan de Gedragscode Hypothecaire Financieringen die voorschrijft dat ten minste 50% van de lening in 30 jaar geheel wordt afgelost. ‘Let wel op, dat indien de lening niet wordt gewijzigd – ofwel deze blijft annuïtair – er additionele termijnen gelden in de Wet Inkomstenbelasting. De lening blijft nog in box 1 gedurende 12 maanden’, aldus Antonissen.

‘Als u momenteel een rente van 4 à 5% betaalt, dan kan het betalen van boeterente prima worden gecombineerd met een fiscale verhuizing van de hypotheek. Door het betalen van boeterente, betaalt u eigenlijk een deel van de rente vooruit. Een groot voordeel daarvan is dat de bijtelling van het eigenwoningforfait maar voor één keer van toepassing is. Als u kunt aftrekken tegen het toptarief, kunt u bovendien die rente nu nog aftrekken tegen een hoog tarief. Immers, dat tarief wordt jaarlijks steeds minder. Vervolgens gaat u na de verhuizing van uw hypotheek profiteren van het voordeel in box 3. U combineert zo dus belastingvoordeel in box 1 en box 3. Als u een renteafspraak voor een lange periode maakt, kunt u bovendien momenteel een historisch lage rente krijgen en heeft u dus de zekerheid van toekomstige lage lasten’, aldus Otten.

(Bron: fd.nl)

Salarisnorm 30%-regeling per 2017 omhoog

Als uw organisatie buitenlandse werknemers in dienst neemt met een schaarse deskundigheid, is het toegestaan om hen een onbelaste vergoeding te geven voor hun extraterritoriale kosten. De salarisnorm die past bij deze 30%-regeling gaat per 1 januari 2017 omhoog.

De nieuwe salarisnormen voor de 30%-regeling zijn bekend. Volgens uitgave 2 van de Nieuwsbrief Loonheffingen 2017 (pdf) moeten ingekomen werknemers in 2017 op jaarbasis minimaal € 37.000 bruto verdienen om in aanmerking te kunnen komen voor de 30%-regeling. Nu ligt die grens nog op € 36.889. Voor werknemers met een masterdiploma die jonger zijn dan 30 jaar geldt een norm van € 28.125 (nu € 28.041). Werknemers die wetenschappelijk onderzoek doen bij bepaalde instellingen en artsen in opleiding tot specialist, hoeven helemaal niet aan een inkomensnorm te voldoen.

Voorwaarden voor toepassing 30%-regeling

Buitenlandse werknemers die bij een Nederlandse werkgever aan de slag gaan, kunnen via de 30%-regeling een onbelaste vergoeding krijgen voor hun extra kosten voor het werken in het buitenland. Ze moeten hiervoor wel aan een aantal voorwaarden (tool) voldoen.
De belangrijkste eis is dat de ingekomen werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. De Belastingdienst gaat ervan uit dat werknemers over deze deskundigheid beschikken als ze een bepaald salaris verdienen. Werkgevers die gebruik willen maken van de 30%-regeling kunnen hiervoor een bepaling opnemen in de arbeidsovereenkomst van de werknemer.

(Bron: Rendement)

Aansprakelijk voor onderbetaling chauffeurs goederenvervoer

Opdrachtgevers voor het vervoeren van goederen over de weg kunnen aansprakelijk gesteld worden voor onderbetaling van de werknemer. De ketenaansprakelijkheid voor loonvorderingen wordt per 1 januari 2017 uitgebreid met de overeenkomst tot het vervoeren van goederen over de weg en het doen vervoeren van goederen over de weg (expeditie-overeenkomst). De Eerste Kamer is akkoord gegaan met een wetsvoorstel.

Wel voor goederen, niet voor personen

De ketenaansprakelijkheid is beperkt tot het goederenvervoer over de weg. De wet heeft geen betrekking op het personenvervoer. Hiervoor is gekozen omdat de knelpunten in de naleving van de arbeidsvoorwaarden zich momenteel vooral voordoen in het goederenvervoer.

Gecombineerd goederenvervoer

De wet is evenmin van toepassing bij een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer. Dit is een  overeenkomst waarbij de vervoerder zich bij een en dezelfde overeenkomst tegenover de afzender verbindt dat het vervoer deels over zee, binnenwateren, de weg, spoorwegen, de lucht, pijpleiding dan wel enige andere vervoerstechniek zal geschieden.

Kenmerken beroepsgoederenvervoer

In het beroepsgoederenvervoer geldt dat, evenals in andere sectoren, werknemers in één betaalperiode in verschillende ketens en dus voor verschillende afzenders en opdrachtgevers van expediteurs werkzaam kunnen zijn. Een chauffeur kan bovendien in één rit goederen voor verschillende afzenders en opdrachtgevers vervoeren. Dit maakt de bewijslast voor de werknemer lastig: de chauffeur moet aangeven welke afzender of opdrachtgever aansprakelijk is voor welk deel van het niet ontvangen loon. Meestal zal een werknemer echter het verschuldigde loon kunnen opeisen via de hoofdelijke aansprakelijkheid. Vaak is daarbij sprake van één opdrachtgever.

Ketenaansprakelijkheid beroepsgoederenvervoer

De ketenaansprakelijkheid in het beroepsgoederenvervoer komt op het volgende neer:

  1. De ketenaansprakelijkheid geldt voor de overeenkomst van beroepsgoederenvervoer over de weg als Nederlands recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, zowel bij nationaal als internationaal goederenvervoer over de weg. Van belang is dat er een loonvordering is uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
  2. De ketenaansprakelijkheid geldt ook als buitenlands recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. In dat geval geldt de ketenaansprakelijkheid alleen voor arbeid die in Nederland is verricht.

Als de werknemer minder dan het voor hem geldende loon ontvangt, kan hij in eerste instantie de vervoerder of ondervervoerder (zijn werkgever) aanspreken. Daarnaast kan hij de wederpartij van de werkgever aanspreken.

Tip:Een beroep op niet-verwijtbaarheid is onder omstandigheden mogelijk voor partijen die werken met overeenkomsten in het beroepsgoederenvervoer

(Bron: HLB)

Drie moties over Wet DBA aangenomen

De Tweede Kamer heeft afgelopen dinsdag drie moties aangenomen die waren ingediend tijdens het debat over de uitwerking van de Wet DBA op 8 december 2016. Zo wordt de regering onder andere verzocht om per direct te handhaven richting opdrachtgevers die evident kwaadwillig handelen.

Van de twaalf moties die werden ingediend, zijn de volgende drie aangenomen:

Gewijzigde motie Omtzigt (CDA) en Van Weijenberg (D66)

De regering wordt verzocht per direct te handhaven richting opdrachtgevers die evident kwaadwillig handelen en voor 1 februari 2017 de eerste resultaten van de handhaving aan de Kamer te rapporteren.

Gewijzigde motie Mei Li Vos (PvdA)

De regering wordt verzocht de aanbevelingen van de commissie Boot te betrekken  bij een nieuw beoordelingskader en de criteria van de commissie Boot te gebruiken bij handhaving om te bepalen of sprake is van ondernemerschap of werknemerschap.

Motie Bashir (SP)

De regering wordt verzocht zo snel mogelijk duidelijke criteria op te stellen en, indien volgens deze criteria wordt gewerkt, ondernemers zekerheid vooraf te geven.

Twijfelt u wat nu verstandig is om te doen als zzp’er of ondernemer, vraag dan hier meer informatie aan.

Gehuwde ondernemers opgelet: wederhelft kan rechtshandeling vernietigen op grond van ontbreken toestemming

De Nederlandse wet bevat een limitatieve opsomming van bepaalde financieel risicovolle handelingen waarbij een gehuwde vóór het verrichten van de handeling de toestemming nodig heeft van diens wederhelft.

Zo heeft een gehuwde bijvoorbeeld toestemming nodig als hij/zij in privé een hypotheek wil afsluiten.

De gedachte van de wetgever is dat echtgenoten tegen elkaar en tegen zichzelf moeten worden beschermd. Mocht het overleg met het thuisfront uitblijven en er wordt een hypotheekrecht aan de bank verstrekt, dan kan de andere echtgeno(o)t(e) de overeenkomst met de bank vernietigen op grond van het ontbreken van toestemming.

uitzondering

De wet maakt ook een uitzondering op dit toestemmingsvereiste, namelijk als:

  1. De hypothecaire geldlening niet wordt aangegaan ten behoeve van de privésfeer, maar voor “de normale uitoefening van het bedrijf”
  2. De vennootschap in kwestie een B.V. of N.V. is
  3. De echtgeno(o)t(e) alleen of samen met medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt

normale uitvoering van het bedrijf

Wanneer echter sprake is van een “normale uitoefening van het bedrijf”, is niet altijd eenduidig. Een verrichte handeling door de vennootschap, die niet direct als vreemd kan worden bestempeld, maakt nog niet dat het onder de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap valt.

De Hoge Raad oordeelde vorig jaar nog dat een borgstelling voor een overbruggingskrediet, dat enkel werd gebruikt om een faillissement van het bedrijf te voorkomen, niet kon worden aangemerkt als een handeling die behoorde tot de normale uitoefening van het bedrijf.

Dit criterium brengt dan ook nog steeds de nodige rechtspraak met zich mee. Zo oordeelde een rechter van de rechtbank Gelderland recentelijk juist het tegenovergestelde. De casus luidde als volgt:

Twee gezamenlijke directeuren, beiden gehuwd, waren hoofdelijk een hypothecaire geldlening aangegaan ter financiering van de aankoop van een bedrijfswoning. Vijf jaar later ging het bedrijf failliet. De bank ging over tot executie van het pand, ten gevolge waarvan de echtgenoten overgingen tot vernietiging van de onderliggende overeenkomst. De bank was hier uiteraard niet blij mee en betoogde dat er geen toestemming was vereist, omdat de aangegane hoofdelijke aansprakelijkheid onder de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap viel.

In deze situatie was de woning aangekocht om als bedrijfswoning dienst te doen. De bestemming van de woning was dan ook met medewerking van de gemeente gewijzigd. Ook waren er vijf vaste werknemers van het bedrijf in de woning gevestigd.

Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel bleek bovendien dat het aankopen en beheren van onroerend goed tot de activiteiten van het bedrijf behoorden. Andere onroerende goederen waren reeds eerder aangekocht met hetzelfde doel. De rechtbank oordeelde dat de aankoop van de woning onder deze omstandigheden paste binnen de gangbare, gebruikelijke activiteiten van het bedrijf.

De handtekeningen van de echtgenoten voor het sluiten van de overeenkomst met de bank waren dus niet vereist, waardoor zij geen beroep konden doen op vernietiging. Voor de bestuurders had dit als gevolg dat zij de restschuld bij de bank hoofdelijk dienden te vergoeden.

conclusie

De vraag of een persoonlijke zekerheidsstelling is aangegaan ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening kan dus grote gevolgen met zich meebrengen.

Bij een ontkennende beantwoording van deze vraag heeft de andere echtgeno(o)t(e) veel in de melk te brokkelen.

Maar wanneer de handelende echtgeno(o)t(e) een hypotheek bij nader inzien ook liever kwijt is dan rijk, kan het ontbreken van de toestemming juist voordelig uitpakken: de niet handelende gehuwde vernietigt de overeenkomst en de situatie wordt weer teruggedraaid naar hoe die was. Maar als er sprake is van een gebruikelijke bedrijfsactiviteit, zal deze uitvlucht waarschijnlijk geen optie zijn…

(Bron: DVAN)

Twijfelt u of uw ondernemer bent voor de belastingdienst?

Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft aangegeven dat de termijn dat de fiscus handhavend gaat optreden ten aanzien van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) wellicht langer wordt opgeschort. Toch kan het handig zijn om te weten of u ondernemer bent voor de inkomstenbelasting. Ondanks dat de termijn van 1 januari 2018 opgeschort gaat worden, kan de fiscus optreden als het echt evident is dat mensen geen ondernemer zijn, maar toch als ondernemer aangifte doen.

Vraag hier onze checklist aan

Wij hebben een algemene checklist ontwikkeld met veel voorkomende vragen. Aan de hand van deze checklist kunt u nagaan of u ondernemer bent. Vraag hier de checklist aan.

Extern verzekerd pensioen van de BV, belastingvoordeel bij terug halen?

Soms hebben dga’s een gedeelte van hun pensioen in eigen beheer extern verzekerd. In verband met het afschaffen van pensioen in eigen beheer is er een overgangsregeling ontworpen door de belastingdienst. Deze gold aanvankelijk tot 31 december 2016 maar geldt nu tot 31 maart 2017. Vanaf 1 januari 2017 kunt u namelijk geen pensioen in eigen beheer van de BV meer opbouwen.

 

Belastingvoordeel voor uw BV

Indien er naast het pensioen in eigen beheer nog een deel extern verzekerd is, mag tot 1 april 2017 besloten worden om dit terug te halen. Vervolgens kan er gekozen worden om het pensioen in beheer om te zetten in een oudedagsverplichting volgens de wet die met ingang van 1 januari 2017 van toepassing is. Dit kan fiscaal voordeling in 2017, 2018 en 2019. Let wel op want het omzetten en terughalen vergt een goede afstemming en afweging. Uw adviseur kan u helpen met een goede beslissing en u meer uitleg geven over wat u moet doen om het pensioen om te kunnen zetten. Neem contact op voor meer informatie.

 

Tijdig deponeren van de publicatieversie van de jaarrekening van een bv

Ter beperking van het risico van bestuurdersaansprakelijkheid blijft het voor bestuurders belangrijk om de publicatieversie van de jaarrekening van de besloten vennootschap (bv) tijdig bij het handelsregister te deponeren. Daarbij moet in de gaten worden gehouden dat de regels recent zijn gewijzigd.

Van dertien naar twaalf maanden

Praktisch komt het er op neer dat de jaarrekening 2015 uiterlijk op de laatste dag van januari 2017 moet zijn gedeponeerd. De jaarrekening 2016 zal uiterlijk op de laatste dag van december 2017 moeten zijn gedeponeerd. Het voorgaande is van toepassing als het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar en als de termijn niet is verkort als gevolg van het feit dat de bestuurders van de bv dezelfde (rechts)personen zijn als de aandeelhouders. Dit wordt hierna uitgewerkt.

De regels

  1. Boek 2 Burgerlijk Wetboek (BW2) schrijft voor dat de directie de jaarrekening binnen vijf maanden opmaakt. De algemene vergadering kan deze termijn verlengen met maximaal vijf maanden. Dit geldt voor boekjaren die aanvangen op 1 januari 2016 en is facultatief voor boekjaren die eerder zijn aangevangen. Voor boekjaren die voor 1 januari 2016 zijn aangevangen, is de verlengingstermijn zes maanden.
  2. Als de statutair bestuurders exact dezelfde (rechts)personen zijn als de aandeelhouders, vallen volgens BW2 opmaken en vaststellen samen. Dit staat in artikel 210 lid 5 BW2. Deze regel geldt alleen niet als in de statuten is vermeld dat de regel niet van toepassing is. Dit betekent dat de jaarrekening in dit soort situaties binnen tien maanden na afloop van het boekjaar moet worden opgemaakt én vastgesteld. Tip: zorg er voor dat in de statuten wordt vermeld dat artikel 210 lid 5 BW2 niet geldt, want het samenvallen van opmaken en vaststellen zorgt voor veel juridische verwarring en verkort de publicatietermijn.
  3. BW2 schrijft voor dat de jaarrekening uiterlijk binnen twee maanden na afloop van de termijn van punt 1 (dus binnen twaalf maanden) door de algemene vergadering moet worden vastgesteld. Dit geldt alleen als punt 2 niet van toepassing is.
  4. Als de jaarrekening niet binnen de onder punt 3 vermelde twaalfmaandentermijn is vastgesteld, deponeert de directie ‘onverwijld’ de opgemaakte jaarrekening. Let op: dit is geen concept-jaarrekening! Het deponeren van een opgemaakte jaarrekening is een noodgreep die beter niet kan worden toegepast, dus win tijdig juridisch advies in.

BW2 schrijft voor dat de jaarrekening binnen acht dagen na vaststelling moet worden gedeponeerd, wat echter niet afdoet aan de onder 4 genoemde regel. Om die reden eindigt de publicatietermijn onder het tot en met 2015 geldende recht op de laatste dag van de dertiende maand na afloop van het boekjaar. Nu eindigt de termijn op de laatste dag van de twaalfde maand na afloop van het boekjaar, tenzij de onder punt 2 vermelde regel van toepassing is.

In de situatie beschreven onder punt 2 gaat de achtdagentermijn lopen vanaf het tijdstip van opmaken/vaststellen (de laatste dag dat kan worden opgemaakt, is de laatste dag van de tienmaandentermijn).

Samengevat:

  • als punt 2 van toepassing is, dient de jaarrekening uiterlijk binnen de in punt 1 genoemde termijn te worden opgemaakt/vastgesteld (tien maanden respectievelijk elf maanden als er wordt verlengd) en binnen acht dagen daarna te worden gedeponeerd;
  • voor boekjaren die op of na 1 januari 2016 aanvangen, geldt de nieuwe regel dat de jaarrekening uiterlijk op de laatste dag van de twaalfde maand moet worden gedeponeerd (mits verlenging is toegestaan en de regel van punt 2 niet geldt);
  • voor boekjaren tot het boekjaar dat op 1 januari 2016 aanvangt, is de laatste deponeringsdag de laatste dag van de dertiende maand na afloop van het boekjaar (mits verlenging is toegestaan en de regel van punt 2 niet geldt).

(Bron: Pellicaan)