Nieuw aanvraagformulier G-rekening

De Belastingdienst heeft het aanvraagformulier voor een G-rekening aangepast. Wilt u deze speciale rekening aanvragen, dan dient u gebruik te maken van dit nieuwe formulier. 

De Belastingdienst heeft in het nieuwe formulier de vraagstelling verduidelijkt en de toelichting uitgebreid. Ook de indeling is verbeterd, zodat aanvragers het formulier gemakkelijker kunnen invullen en minder fouten maken.

Tip! Een juiste invulling van het formulier verkort de behandeltijd van uw aanvraag. Dat geldt in het bijzonder voor de vraag welke bedrijfsactiviteiten er op dit moment in de onderneming worden uitgeoefend en bij welke bank er een G-rekening wordt geopend.

Het formulier ‘Aanvraag G-rekening’ is te downloaden van de website van de Belastingdienst.

Inleners- of ketenaansprakelijkheid
Een inlener of aannemer kan door de Belastingdienst aansprakelijk worden gesteld voor niet betaalde loonheffingen en/of omzetbelasting door de uitlener/onderaannemer. Bij inlening kan sprake zijn van inlenersaansprakelijkheid en bij de uitbesteding van werk door een aannemer aan onderaannemers van ketenaansprakelijkheid. De aansprakelijkstelling is te beperken door een deel van het factuurbedrag te storten op een geblokkeerde rekening (G-rekening) van de uitlener of onderaannemer.

 

Overdrachtsbelasting(B.V.) bij afsplitsing verkoop onderneming

Als een afsplitsing van een rechtspersoon plaatsvindt op zakelijke gronden, hoeft de afgesplitste rechtspersoon geen overdrachtsbelasting te betalen over bij deze splitsing verkregen onroerende zaken. Men moet de zakelijkheid van de splitsing toetsen vanuit het standpunt van de partijen die  betrokken zijn bij de splitsing.

Het is mogelijk dat een derde interesse heeft in de onderneming van een B.V., maar niet alle vermogensbestanddelen van de B.V. wil hebben. In dat geval kan de B.V. overgaan tot een juridische afsplitsing. De ongewenste vermogensbestanddelen gaan dan over naar de afgesplitste rechtspersoon. Vervolgens koopt de derde de aandelen in de B.V. met de gewenste onderneming.

 

Geen zakelijke reden afsplitsing

Door deze aandelenverkoop wordt de splitsing per fictie geacht te hebben plaatsgevonden op grond van onzakelijke motieven, waardoor de splitsingsvrijstelling niet geldt. Maar het leveren van tegenbewijs is mogelijk. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet men daartoe aannemelijk maken dat de splitsing heeft plaatsgevonden op grond van bedrijfseconomische motieven van de betrokken partijen. Daarbij valt te denken aan een duurzame rationalisatie of herstructurering van de activiteiten. In deze situatie vindt de splitsing plaats met het oog op de verkoop van een onderneming.

De rechtbank ziet hierin geen zakelijke reden voor de partijen die bij de splitsing zijn betrokken. De afgesplitste rechtspersoon zal dus overdrachtsbelasting moeten betalen over de onroerende zaken die zij meekrijgt als gevolg van de afsplitsing.

 

Loonsanctie: welk loon moet worden doorbetaald

Indien volgens het UWV een werkgever zijn re-integratie-inspanningen niet goed naleeft kan een loonsanctie worden opgelegd voor in beginsel een jaar. Soms is onduidelijk hoeveel loon er betaald moet worden in het derde ziektejaar. Hof Den Bosch deed daar recent een uitspraak over.

De zaak betrof een werknemer van een elektrotechnisch installatiebedrijf. Aan het einde van de wachttijd WIA legde het UWV aan de werkgever een loonsanctie op, welke op 1 mei 2017 eindigde. De werkgever staakte het loon per 1 mei 2016 waarop de werknemer een loonvorderingsprocedure startte. De kantonrechter heeft de loonvordering in eerste aanleg toegewezen. Daarbij is de werkgever onder meer veroordeeld tot doorbetaling van het loon in het loonsanctiejaar, ter hoogte van 90% van het contractueel bedongen loon per maand.

In hoger beroep stelt de werkgever dat doorbetaling van slechts 70% in het derde ziektejaar verschuldigd is. Volgens de werknemer moet dit 90% zijn: de verplichting om tijdens het derde ziektejaar 90% van het bruto loon te betalen geldt op basis van de regels die van toepassing waren in het tweede ziektejaar. In dat jaar bestond op grond van de cao Metaal en Techniek recht op 90%. Volgens Hof Den Bosch gaat het in de kern om de vraag of werknemer in het derde ziektejaar recht heeft op 90% of op 70% van het contractuele loon. Art. 7:629 BW vormt de basis zowel voor wat betreft de duur als voor de omvang (70%) voor de loondoorbetaling bij ziekte. Dat werknemer gedurende het tweede ziektejaar recht had op 90% maakt nog niet dat hij ook in het derde ziektejaar aanspraak op 90% kan maken. Dat blijkt niet uit de cao en ook niet uit andere, tussen partijen gemaakte afspraken.

Bron: Hof Den Bosch 6-06-2017, 200.197.702_01 (ECLI:NL:GHSHE:2017:2508)

Schadevergoeding voor brand telde voor huurtoeslag niet mee voor box III

X kreeg in december 2014 van de inboedelverzekering € 22.630 uitgekeerd vanwege roet- en rookschade aan de inboedel door een brand. Dit had gevolgen voor het vermogen van haar medebewoner Y. Bij hem leidde dat tot een grondslag voor sparen en beleggen van € 765 en daarmee tot een vermogen dat meer was dan het heffingvrij vermogen. Omdat het vermogen van medebewoner Y meetelde was hierdoor de huurtoeslag voor X over 2015 definitief berekend op nihil en waren eerder toegekende voorschotten teruggevorderd. X ging in beroep en stelde dat de schadevergoeding als bijzonder vermogen buiten beschouwing moest blijven. Rechtbank Gelderland stelde voorop dat niet in geschil was dat de situatie van X niet voorkwam in de genoemde gevallen in artikel 9 Uitvoeringsregeling Awir. De Rechtbank was het met X eens dat de schade-uitkering buiten beschouwing had moeten blijven bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag. De Rechtbank leidde dit af uit aan uitspraak van de Raad van State van 28 januari 2015 waarin was beslist dat er in uitzonderlijke gevallen ruimte was om een geval gelijk te stellen met de wél in artikel 9 Uitvoeringsregeling Awir geregelde gevallen. Verder was artikel 47 Awir ingevoerd voor situaties waarin de vermogenstoets ertoe zou leiden dat in strijd met de bedoeling van de wetgever geen of een lagere tegemoetkoming zou worden toegekend. De inboedel telde niet mee voor de rendementsgrondslag van box III. De inboedel van X was verloren gegaan door brand en de inboedelverzekering had een bedrag uitgekeerd waarmee X deze kon vervangen. Het bedrag van de inboedelverzekeraar was uitgekeerd en zag dan ook op de waarde van de inboedel. Van een feitelijke draagkrachtverbetering was volgens de Rechtbank geen sprake omdat de uitgekeerde vergoeding was bedoeld voor de compensatie van het verloren gegane vermogen in de inboedel. De Rechtbank besliste dat de wetgever had gewild dat een schadevergoeding bedoeld voor een vermogensonderdeel dat al tot de uitzonderingen behoorde in dat karakter van uitzondering deelde. De inspecteur had daarom de schade-uitkering buiten beschouwing moeten laten op grond van artikel 47 Awir in samenhang met artikel 9 Uitvoeringsregeling Awir. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond

De beroepsbegeleidende leerweg (BBL) onder de Wet Werk en Zekerheid, uitzondering ketenregeling

De beroepsbegeleidende leerweg (BBL) onder de Wet Werk en Zekerheid

De ‘beroepsbegeleidende leerweg’ (BBL) is een Nederlandse vorm van duaal onderwijs binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en wordt aangeboden door een Regionaal Opleidingscentrum (ROC), een Agrarisch Opleidingscentrum (AOC) of een privaat opleider. De BBL is een combinatie van werken en leren, waarbij de leerling in dienst is van een bedrijf en daarnaast een opleiding volgt. De BBL vindt men onder meer veel in de kappers- en autobranche.

Met de BBL-deelnemer wordt zowel een (praktijk)leerovereenkomst (waarbij ook de onderwijsinstelling partij is) als een arbeidsovereenkomst gesloten. Het ‘normale’ arbeidsrecht is dan ook op hen van toepassing. Zo bouwt een BBL-deelnemer ook vakantiedagen op en heeft hij/zij recht op minimumloon en vakantietoeslag. Met inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015 is de wetgeving voor de BBL-deelnemer gewijzigd wat betreft de toepasselijkheid van de ketenregeling en de verschuldigdheid van de transitievergoeding. In deze blog bespreek ik deze wijzigingen.

Wanneer is er sprake van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een BBL?

In de “Wet educatie en beroepsonderwijs” staat een definitie van de BBL (artikel 7.2.7 lid 4). Daarbij geldt dat er voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgd wordt dat elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren beroepspraktijkvorming. In de BBL maakt het praktijkdeel dus een aanzienlijk onderdeel uit van de totale studieduur. Dit in tegenstelling tot de beroepsopleidende leerweg (BOL), waarbij het theoriedeel juist groter is dan het praktijkdeel.

De ketenregeling is niet van toepassing op de BBL

Voor 1 juli 2015 mocht er driemaal achtereen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden overeengekomen. De vierde opvolgende arbeidsovereenkomst gold dan als aangegaan voor onbepaalde tijd. Hetzelfde gold op het moment dat de bepaalde tijd arbeidsovereenkomsten tezamen de totale duur van 3 jaar hadden overstegen. Daarbij kwam dat de ‘keten’ weer opnieuw ging lopen indien er een tussenliggende periode tussen twee contracten was van méér dan 3 maanden. Per 1 juli 2015 mogen werknemers nog wel steeds 3 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd krijgen, maar de totale periode mag de 2 jaar niet overstijgen. Bovendien zal de ‘keten’ weer opnieuw gaan lopen indien er een tussenliggende periode is van méér dan 6 maanden.

De ketenregeling is sinds 1 juli 2015 echter niet meer van toepassing op arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een BBL (art. 7:668a lid 10 BW). De regering achtte het onwenselijk – gelet op de aard en doelstelling van deze arbeidsovereenkomsten – dat binnen de opleidingsperiode, na 24 maanden of 3 contracten, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. Dit betekent dus dat BBL-leerlingen, die langer over hun opleiding doen, hun opleiding in het bedrijf af kunnen maken zonder dat de werkgever ze in vaste dienst hoeft te nemen.

In dit kader is het voor werkgevers dus belangrijk om een schriftelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan met de BBL-leerling, naast de (praktijk)leerovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst moet duidelijk vermeld staan dat deze is aangegaan in verband met een BBL.

De verplichting tot betaling van een transitievergoeding geldt wél voor de BBL

Per 1 juli 2015 zijn werkgevers een transitievergoeding verschuldigd bij het einde van een arbeidsovereenkomst die ten minste twee jaar heeft bestaan. Er bestond onduidelijkheid of de transitievergoeding ook betaald moest worden aan BBL-leerlingen. Recentelijk liet Minister Bussemaker echter weten dat ook aan BBL-deelnemers een transitievergoeding moet worden betaald wanneer de (BBL-)arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd.

Opleidingskosten kunnen in mindering worden gebracht op de transitievergoeding

Door de verplichting een transitievergoeding te betalen aan BBL-deelnemers kunnen opleidingsbedrijven (werkgevers) wel opeens geconfronteerd worden met een forse extra kostenpost. Zij betalen namelijk vaak ook al de kosten voor het opleiden van BBL-leerlingen.

Ter voorkoming van te hoge kosten bestaat voor opleidingsbedrijven de mogelijkheid de kosten van de BBL-opleiding (zgn. ‘inzetbaarheidskosten’) in mindering te brengen op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding. Hier moet gedacht worden aan collegegeld dat door het opleidingsbedrijf betaald wordt, begeleidingskosten, kleding- en materiaalkosten. Loonkosten vallen hier uitdrukkelijk niet onder.

(Bron: Brantjes Advocaten)

Door overschrijding 500 km-grens op jaarbasis toch bijtelling over eerdere auto ondanks 0%-auto

Mevrouw X had van haar werkgever in 2013 twee auto’s ter beschikking gesteld gekregen. Het ging tot 5 november 2013 om een auto met een cataloguswaarde van € 33.885 (de 25%-auto) en daarna om een elektrisch aangedreven auto met een cataloguswaarde van € 51.865 (0%-auto). Mevrouw X hield voor beide auto’s een rittenregistratie bij. De 25%-auto had zij voor 376 km voor privédoeleinden gebruikt en de 0%-auto was voor 242 km voor privé gebruikt. Omdat de toegestane 500-km-grens was overschreden, legde de inspecteur een naheffingsaanslag LB op van (25% x € 33.885) x 52% x 308/365 dagen =) € 3.717. Mevrouw X ging in beroep. Hof Amsterdam had begrip voor de gedachtegang van mevrouw X dat het onjuist was om de met de 0%-auto gereden km’s in haar situatie mee te laten voor de vraag of de 500 km-grens was overschreden, omdat uit de wetsgeschiedenis bleek dat het de bedoeling van de wetgever was om het voordeel van het privégebruik van een 0%-auto niet in de heffing te betrekken. Het Hof vond het ook wel wrang, omdat mevrouw X uitsluitend met de 0%-auto tijdsevenredig gezien beduidend meer privé kilometers was gaan rijden, dan zij tot 5 november 2013 met de 25%-auto deed. Het privégebruik van de 25%-auto was immers – ook tijdsevenredig gezien – minder dan 500 km. Hier stond echter tegenover dat de Hoge Raad in een arrest van 17 december 1997 had beslist dat bij volgtijdelijk gebruik van aan een belastingplichtige ter beschikking gestelde auto’s voor de vraag of de 500 km-grens was overschreden, moest worden uitgegaan van het privégebruik van die auto’s tezamen, zodat de met de 0%-auto gereden privé km’s meetelden voor de vraag of de 500 km-grens grens was overschreden. Het Hof verklaarde het hoger beroep van mevrouw X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Moet ik iedere pagina van een contract ondertekenen?

‘Hij die eist, bewijst’, vormt een van de hoofdregels van het Nederlandse bewijsrecht. Om uw standpunt achteraf te bewijzen, legt u mondelinge afspraken vaak schriftelijk vast. Immers, papier is geduldig. Maar is het ondertekenen van iedere pagina nodig?

Een schriftelijk stuk, oftewel een onderhandse akte, heeft dwingende bewijskracht indien deze door beide partijen is ondertekend. Een rechter moet dan uitgaan van de juistheid hiervan. Tegenbewijs door de andere partij is echter mogelijk. Slaagt hij niet in het tegenbewijs, dan krijgt de eisende partij alsnog gelijk.

Een recente uitspraak van het Hof Den Haag laat zien dat naast de schriftelijke vastlegging en de ondertekening van de overeenkomst op de laatste pagina, het paraferen van iedere pagina van de overeenkomst van essentieel belang is.

Waar mocht het Hof in hoger beroep over oordelen?

Egelinck B.V. stelt bij de Rechtbank dat zij met meneer X een overeenkomst voor een geldlening gesloten heeft ter waarde van 150.000 euro. Om dit aan te tonen overlegt Egelinck B.V een op de laatste pagina getekende overeenkomst. De overeenkomst beslaat twee pagina’s. De heer X erkent dat de geplaatste handtekeningen echt zijn, maar stelt dat die zijn gezet op een leeg handtekeningenblad die bij een andere overeenkomst hoort. Egelinck B.V. heeft, zo stelt de heer X, later de eerste bladzijde en de tekst op de tweede bladzijde toegevoegd.

Op Egelinck B.V., die terugbetaling van de uitgeleende 150.000 euro vordert, rust nu volgens de hoofdregel de bewijslast om aan te tonen dat partijen een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan.

De Rechtbank vindt dat de heer X zijn stelling, dat Egelinck de boel bedonderd heeft, te weinig onderbouwt en gaat ervan uit dat de leningsovereenkomst bestaat. De Rechtbank wijst de vordering van Egelinck toe. De heer X moet dus 150.000 euro betalen.

Dwingende bewijskracht

De heer X is het er niet mee eens en gaat in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof vindt, kortgezegd, dat dwingende bewijskracht alleen geldt voor hetgeen op dezelfde bladzijde boven de handtekening in de leningsovereenkomst staat. Het leidt te gemakkelijk tot misbruik wanneer bladzijden zonder paraaf of handtekening worden beschouwd als wel ondertekend door een handtekening op de laatste bladzijde. Het Hof vond ook dat de heer X voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de inhoud van de overeenkomst niet kende of dat tekst later toegevoegd is.

Het Hof is het dus met de heer X eens. Het gevolg hiervan is dat de overeenkomst geen dwingende bewijskracht heeft. En daarmee staat niet vast dat de overeenkomst van geldlening is gesloten.
Het Hof geeft Egelinck B.V. vervolgens de bewijsopdracht om aan te tonen dat de partijen een lening zijn aangegaan.

Het is maar de vraag of Egelinck B.V. hierin slaagt. Kan Egelinck B.V. het bestaan van de overeenkomst niet bewijzen, dan wordt haar vordering alsnog afgewezen en hoeft de heer X niet te betalen.

Tip

Om te voorkomen dat achteraf discussie ontstaan over wat nu wel of niet is afgesproken is het van belang om alle pagina’s van een overeenkomst te paraferen en/of te ondertekenen. Dit geldt al als de overeenkomst maar uit twee pagina’s bestaat, maar natuurlijk ook voor uitgebreide contracten.

Onderteken of parafeer ook de mogelijk bij de overeenkomst gevoegde bijlagen en vermeldt op de bijlage dat ze onderdeel uitmaken van de overeenkomst.

(Bron: GT)

Import auto: Inspecteur kan verplichten auto te tonen voor taxatie BPM

Haalt u een auto uit het buitenland? U bent dan verplicht om BPM betalen. Om te weten hoeveel BPM u verschuldigd bent, kan er geëist worden dat u de auto moet laten zien, aldus de rechter.

BPM bij invoer

Als u een auto importeert, kan de verschuldigde BPM op verschillende manieren berekend worden. Een veel gebruikte methode is die waarbij de te betalen BPM afhankelijk is van de leeftijd van de auto. Doet u dit aan de hand van de forfaitaire tabel van de fiscus, dan blijkt dat u bijvoorbeeld voor een auto van anderhalf jaar oud nog maar 59% van de BPM hoeft te betalen.

Auto met schade

Voor auto’s met schade is bepaald dat de schade verdisconteerd wordt in de prijs. Zodoende betaalt u ook minder BPM.

Vaststellen schade

Voor het vaststellen van de schade kan de fiscus eisen dat u de auto naar een bepaalde plaats brengt, zodat de schade getaxeerd kan worden.

Let op! De fiscus kan tegemoet komen aan een verzoek om de schade bij u ter plekke op te komen nemen, maar is hiertoe niet verplicht.

Aanzienlijk verschil

Volgens de rechter zal de fiscus niet snel eisen dat u een auto met schade komt tonen op een door de inspecteur aangegeven plaats. Alleen bij aanzienlijke verschillen tussen de aangegeven waarde voor de BPM en de ongecorrigeerde handelswaarde, zal dit geëist worden.

Niet onoverkomelijk

Als u in staat bent een auto uit het buitenland te halen, moet het ook mogelijk zijn deze binnen Nederland aan de fiscus te tonen. Dit is dus geen buitenproportionele last.

(Bron: Foederer)

Wat is er veranderd aan ontslag op staande voet

Met de invoering van de Wet Werk en Zekerheid is het ontslagrecht in Nederland ingrijpend veranderd. Ook voor het ontslag op staande voet heeft dit gevolgen. Jurist Joost Knaap zet op een rij wat er is aangepast en wat niet.

Wat in de volksmond bekend is geworden als het ‘ontslag op staande voet’ is in de wet omschreven als ‘opzegging wegens een dringende reden’. Het gaat om zodanig gedrag van een werknemer dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hieraan is met de invoering van de WWZ niet getornd. In de wet wordt een aantal voorbeelden genoemd van de dringende reden. Dat zijn onder meer dronkenschap, diefstal, verduistering, bedrog, grovelijke belediging en ernstige bedreiging.

Niet veranderd: de dringende reden

Of er sprake is van een dringende reden hangt af van de specifieke situatie. Er moet sprake zijn van een objectief dringende reden, dat wil zeggen een dringende reden voor een buitenstaander. Daarnaast kan de dringende reden ook subjectief ‘ingekleurd’ worden: een dringende reden voor deze werkgever en deze werknemer. Stel een bedrijf voert een zero tolerance beleid ten aanzien van diefstal en zij maken dat kenbaar door bijvoorbeeld een protocol. Dan kan het zo zijn dat het meenemen van een object van geringe of verwaarloosbare waarde een ontslag rechtvaardigt. Zie bijvoorbeeld deze uitspraak over het meenemen van een pak Optimel dat bovendien al over datum was door een supermarktmedewerker.

Niet veranderd: onverwijldheidseis en persoonlijke omstandigheden

Het ontslag moet direct ingaan en de reden moet ook snel (‘onverwijld’) worden gegeven. Daarnaast moet het voor de werknemer duidelijk zijn waarom hij is ontslagen. Een reeds gegeven ontslag om een bepaalde reden mag later niet uitgebreid worden met een andere reden. Daarnaast moeten de persoonlijke omstandigheden van de werknemer meegewogen worden en de gevolgen van het ontslag. Zal de werknemer bijvoorbeeld gemakkelijk een andere baan vinden?

Wel veranderd: termijn van ontslag vernietigen

Voor de WWZ had de werknemer na ontslag op staande voet zes maanden de tijd om het ontslag te vernietigen. Dat hoefde niet via de rechter: een brief waarin de werknemer aangaf dat hij het niet eens wat met het ontslag en dat hij zich beschikbaar hield om op eerste afroep zijn werkzaamheden te hervatten was genoeg (‘buitengerechtelijke vernietiging’). Onder de WWZ is dat niet meer het geval. De werknemer heeft een termijn van twee maanden om het ontslag te vernietigen via een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter. Een werknemer die het niet eens is met het ontslag, moet snel naar de kantonrechter stappen. Te laat is echt te laat. Zo is er een uitspraak waarin de kantonrechter zich niet-ontvankelijk verklaarde doordat een gefaxt verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet precies om 12 uur ’s nachts (en daardoor 1 minuut te laat) was binnengekomen bij de rechtbank.

Wel veranderd: vergoedingen

Wanneer een ontslag op staande voet niet standhoudt dan heeft de kantonrechter verschillende vergoedingen die naast elkaar toegekend kunnen worden:

  • Gefixeerde vergoeding
    Deze is gelijk aan het loon vanaf de ontslagdatum tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd (dat wil zeggen: gelijk aan de opzegtermijn). De rechter kan de vergoeding nog wel matigen of verhogen, dat laatste alleen wanneer een werknemer zelf ontslag op staande voet neemt.
  • Transitievergoeding
    De werknemer die twee jaar of langer in dienst is kan bij een onterecht gegeven ontslag op staande voet ook nog aanspraak maken op de in de wet verankerde transitievergoeding.
  • Billijke vergoeding
    Voor toekenning van een billijke vergoeding is ernstig verwijtbaar handelen vereist aan de zijde van de werkgever, maar bij een onterecht gegeven ontslag op staande voet is aan dit vereiste automatisch voldaan.

Wel veranderd: hoger beroep en cassatie

Met de komst van de WWZ is het mogelijk voor werkgevers en werknemers om in hoger beroep en cassatie te gaan tegen de beslissing van de kantonrechter. Dit geldt ook voor het ontslag op staande voet. Hierdoor kunnen procedures nog jaren doorlopen.

(Bron: Xperthractueel)

Goede algemene voorwaarden: hier moet je op letten

Algemene voorwaarden zijn niet verplicht, maar het is wel enorm belangrijk om ze te hebben. Ook moet je ze actueel houden om te zorgen dat ze je als ondernemer optimaal beschermen. Ze kunnen voorkomen dat je onenigheid krijgt over de levering van een product of dienst, de betaling of garantie. Ik zet een aantal belangrijke aandachtspunten op een rij.

1. Minder risico met algemene voorwaarden

Ondernemen is ook risico’s nemen, maar niet onnodig natuurlijk. Met duidelijke en goede algemene voorwaarden sluit je veel risico’s uit. Stel: je hebt een drukkerij en moet voor een winkelketen tassen bedrukken. De leverancier van de tassen levert echter te laat, waardoor je ze niet op tijd klaar hebt. Een flinke kostenpost, tenzij je in je algemene voorwaarden hebt aangegeven dat je niet aansprakelijk bent voor een te late levering buiten jouw schuld om en de eventuele schade die daaruit voortvloeit.

2. Zorg dat je voorwaarden passen bij je dienst of product

Bij het opstellen van voorwaarden kun je gebruikmaken van standaardvoorwaarden. Veel ondernemers gebruiken die van de Kamer van Koophandel of een branchevereniging. Het kan echter noodzakelijk zijn om die voorwaarden aan te passen, omdat ze net niet bij jouw producten of diensten passen. Of omdat bepaalde belangrijke voorwaarden die voor jou gunstig zijn, zoals eigendomsvoorbehoud of retentierecht, niet zijn opgenomen. Dan kunnen extra afspraken in je algemene voorwaarden nodig zijn. Er mogen alleen afspraken in je algemene voorwaarden staan die voor al je klanten gelden. Het enige onderscheid dat je mag maken, is die tussen particuliere en zakelijke klanten.

3. Leg spelregels schriftelijk vast

Ondernemen zonder duidelijke afspraken is niet verstandig. Ook niet als je iemand heel goed kent of al langer zaken mee doet. Leg daarom de belangrijkste spelregels schriftelijk vast in je algemene voorwaarden. Je moet ze wel geldig verklaren en ze fysiek of digitaal ter beschikking stellen aan je klanten, voor of bij het sluiten van de overeenkomst. Bijvoorbeeld door ze af te drukken op de achterkant van de overeenkomst. In je webshop moet je een duidelijke hyperlink opnemen en een klant moet de voorwaarden kunnen opslaan en aangeven dat hij akkoord is. Bespreek je de afspraken alleen mondeling en gaat er iets mis? Dan is het altijd jouw woord tegen dat van de klant. En probeer dan maar eens te bewijzen dat je de ander de mogelijkheid hebt geboden kennis te nemen van de algemene voorwaarden.

4. Geen onredelijke afspraken

Er gelden regels voor wat er in je algemene voorwaarden mag staan. Dat mag je niet helemaal zelf bepalen. Afspraken mogen bijvoorbeeld niet afwijken van het consumentenrecht en je mag geen onredelijke bepalingen opnemen. Bijvoorbeeld dat alleen jij de overeenkomst mag ontbinden en je klant niet. Dat zou onredelijk zijn. In andere gevallen bepaalt de situatie wat onredelijk is. De overheid heeft een zwarte en een grijze lijst gemaakt. Bepalingen op de zwarte lijst zal een rechter als onredelijk bestempelen, die op de grijze lijst als twijfelachtig. Staan er onredelijke afspraken in je voorwaarden, dan ben je waarschijnlijk minder goed beschermd dan je denkt.

5. Voorkomen van onbetaalde facturen

Goede algemene voorwaarden zijn ook cruciaal in je debiteurentraject. Je kunt afspraken opnemen om te voorkomen dat je blijft zitten met onbetaalde rekeningen. Bijvoorbeeld een eigendomsvoorbehoud. Hiermee geef je aan dat het product dat je levert van jou blijft, tot de klant heeft betaald. Of je gebruikt het retentierecht. Dit betekent dat je afspreekt dat je goederen pas teruggeeft of levert, zodra de klant heeft betaald. Heeft een klant bijvoorbeeld een caravan bij je gestald, maar betaalt hij al tijden de huur niet? Dan mag je de caravan in bezit houden tot de klant de huurachterstand heeft voldaan.

6 Zorg dat je algemene voordelen actueel zijn

Heb je je algemene voorwaarden een hele tijd geleden gemaakt? Dan is de kans groot dat ze je niet meer optimaal beschermen. Er zijn namelijk allerlei gebeurtenissen denkbaar die vragen om een aanpassing van je voorwaarden. De meest voor de hand liggende zijn wetswijzigingen waaraan je bedrijf moet voldoen. Verandert de overheid bijvoorbeeld de incassoregels of de wettelijke bedenktijd, dan kan dat gevolgen hebben voor jouw voorwaarden. Maar het kan ook zijn dat juist je bedrijf verandert of de samenstelling van je producten of diensten. Ook dan moet je de algemene voorwaarden op tijd bijwerken.

(Bron: DAS)