Knip in bijtelling auto van de zaak is geen discriminatie

Het algemene tarief voor de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak is dit jaar verlaagd naar 22%. Maar voor auto’s die al vorig jaar op kenteken zijn gezet, moeten werkgevers nog rekenen met het hogere tarief van 25%. Toch is hier geen sprake van discriminatie, oordeelde rechtbank in Den Haag onlangs.

Sinds 1 januari 2017 is het algemene bijtellingspercentage voor privégebruik van de auto van de zaak 22%. Voor die tijd was het reguliere percentage nog 25%. Het nieuwe, lagere percentage geldt alleen voor auto’s die na 1 januari 2017 op kenteken zijn gezet. Daardoor ontstaat de situatie dat voor een auto die op 2 januari 2017 op de weg is toegelaten 22% bijgeteld moet worden, terwijl voor een identieke wagen die op 30 december 2016 op kenteken is gezet het percentage 25% is. Dat is een ongelijke behandeling van gelijke gevallen vond de Vereniging Zakelijke Rijders, die een proefprocedure startte.

Lagere bijtelling door nieuwe zuinige auto’s

De rechtbank in Den Haag kreeg vier zaken voorgelegd, twee over een bestelauto en twee over een personenauto, die allemaal vóór 1 januari 2017 op kenteken waren gezet. De klacht was dus dat er sprake was van discriminatie. De inspecteur stelde echter dat de wetgever met deze regeling keurig binnen zijn ruime beoordelingsbevoegdheid was gebleven.
En ook de rechtbank kwam tot die conclusie. De overheid mag gelijke gevallen verschillend behandelen, tenzij daar geen redelijke gronden voor zijn. Maar de wetgever was hier niet buiten zijn boekje gegaan, oordeelde de rechter. De verlaging van het bijtellingspercentage is onder meer ingegeven doordat nieuwe auto’s steeds zuiniger worden. Dan is het logisch dat het lagere percentage alleen geldt voor ‘nieuwe’ auto’s. Dat ‘nieuw’ hier is gedefinieerd als ‘vanaf 1 januari 2017’ valt binnen de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever. Het beroep tegen de hoge bijtelling ging dus van tafel.

(Bron: Rendement)

De financiering niet rond? Mezzanine lening

Veel financieringsaanvragen van ondernemingen bij banken leiden nog niet tot het gewenste resultaat. Een oorzaak is dat de bank minder wil financieren dan gevraagd door de ondernemer. Dit gebeurt ook bij gezonde ondernemingen met een behoorlijk track record. Als een ondernemer daar nog eens aan toevoegt dat de financiering benodigd is voor toekomstige groei, dan is de succeskans bij een bank beperkt.

 

Wat zijn de oorzaken?

Een bank verstrekt krediet indien het risico dat zij loopt beperkt is en zij voldoende dekking (zekerheden) heeft ten opzichte van de uitstaande lening. Daarnaast stellen de banken mogelijk nog eisen aan financiële ratio’s zoals solvabiliteit (de omvang van het eigen vermogen ten opzichte van het van het balanstotaal) en de Debt Service Coverage ratio (kan ik de rente en aflossing betalen uit mijn vrije geldstroom). Bij succesvolle (snel) groeiende ondernemingen zijn deze ratio’s niet optimaal, terwijl de ondernemingen in de kern gezond zijn.

 

Oplossing

Gelukkig zijn ook hier oplossingen voor beschikbaar. Eén daarvan is de Mezzanine lening. “Een Mezzanine is een tussenetage, meestal tegenover een vide, te vergelijken met een entresol. Komt voor op een luchthaven, in een hotel, op een cruise terminal, e.d.”. Een Mezzanine lening bevindt zich tussen eigen- en vreemd vermogen en vormt zodanig een soort etage tussen eigen- en vreemd vermogen. Met een Mezzanine lening kan dus prima gestapeld worden.

Het voordeel van een Mezzanine lening is dat deze veelal is achtergesteld. De verstrekker van de lening krijgt dus pas als laatste zijn geld terug bij een onverhoopt faillissement. Daarmee kwalificeert het als een soort eigen vermogen, waardoor de onderneming bancair aan een aantal voorwaarden zou kunnen voldoen (zoals solvabiliteit).

Daarnaast worden Mezzanine leningen juist gehanteerd voor risicovollere investeringen.

 

Compensatie

Dit alles heeft natuurlijk ook zijn prijs. Omdat een verstrekker van een Mezzanine lening een hoger risico loopt, wil deze hiervoor gecompenseerd worden met een hoger rendement, wat zich uit in een hoger rentepercentage. Daarnaast wordt ook wel een equity-kicker – meestal – bij aflossing afgesproken. Een equity-kicker is een extra beloning, meestal in de vorm van opties, aandelen of een bepaalde vorm van winstdeling.

 

Criteria

Niet iedereen komt in aanmerking voor een dergelijke lening. Hieronder volgen een paar basiscriteria:

  • gezonde onderneming;
  • aantoonbaar track record en reputatie;
  • klinkend ondernemingsplan.

(Bron: Jan)

Stamrecht waaruit geen uitkeringen vloeien is prijsgegeven

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de stamrechtaanspraak terecht tot het loon heeft gerekend. Aangezien geen stamrechtuitkeringen zijn gedaan, is de aanspraak prijsgegeven, en moet de aanspraak tot het loon worden gerekend.

Belanghebbende, X, heeft een stamrecht-bv (B bv). X geniet tot 2007 uitkeringen van B bv. De uitkeringen worden als loon uit dienstbetrekking aangegeven. De bv brengt de uitkeringen als loon ten laste van haar winst. In 2007 wordt X 65 jaar. X laat in dat jaar een pensioenkapitaal van € 630.000 aan B bv overdragen. B bv brengt de uitkeringen aan X in 2007 ten laste van de pensioenvoorziening. Er zijn geen uitkeringen ten laste van de stamrechtvoorziening gebracht. In 2012 legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag aan X op over 2007. Hij verhoogt het inkomen van X met de waarde van de stamrechtaanspraak. Volgens de inspecteur moet de waarde van de stamrechtaanspraak namelijk op grond van art. 3.82 Wet IB 2001 juncto art. 19b Wet LB 1964 tot het loon worden gerekend. X is het hier niet mee eens. In eerste instantie is in geschil of de inspecteur beschikt over een voor navordering noodzakelijk nieuw feit. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit en vernietigt de navorderingsaanslag. De staatssecretaris gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een ambtelijk verzuim. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Amsterdam om de geschilpunten waaraan Hof Den Haag niet is toegekomen te behandelen.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de stamrechtaanspraak terecht tot het loon heeft gerekend. Volgens het hof maakt X namelijk niet aannemelijk dat vóor 2007 stamrechtuitkeringen zijn gedaan. Aangezien ook vanaf 2007, afgezien van een uitkering van € 5950, geen stamrechtuitkeringen zijn gedaan, heeft X volgens het hof zijn aanspraak prijsgegeven, en moet de aanspraak tot het loon uit vroegere dienstbetrekking worden gerekend op het onmiddellijk aan dat prijsgeven voorafgegane tijdstip. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Hoe kom ik van mijn (overtollige) BV af?

Deze vraag speelt regelmatig doordat bedrijven activiteiten verminderen, overdragen of stopzetten. Het in stand houden van een BV kost jaarlijks geld, ook als deze vrijwel leeg is, doordat de administratieve en fiscale verplichtingen nageleefd moeten worden. En dat is zonde als er geen concreet toekomstperspectief is.

 

Grofweg zijn er twee opties voor overtollige BV’s (als er geen vooruitzicht is op nieuwe activiteiten):

1. liquideren;

2. juridisch fuseren met een andere (eigen) BV.

 

Liquidatie
Turbo liquidatie

Bij liquidatie is vooral de zogenoemde ‘turbo-liquidatie’ interessant maar deze kan ook risico’s met zich meebrengen!

Voor ‘turbo-liquidatie’ is een eis dat er op het moment van liquidatie geen baten (activa op de balans) meer zijn. Voor het nemen van het besluit tot ‘turbo-liquidatie’ dienen derhalve de vorderingen en schulden afgewikkeld te worden, alsmede eventuele reserves als dividend uitgekeerd te worden. Hierna volstaat het nemen van liquidatiebesluit door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders en het invullen van een formulier ten behoeve van de Kamer van Koophandel.

 

Reguliere liquidatie

Als er nog wel ‘baten’ zijn, op het moment van het formele besluit tot ontbinding, dient de normale weg van liquidatie gevolgd te worden:

  • benoemen vereffenaar (meestal bestuurders) en melden bij Kamer van Koophandel;
  • deponering rekening en verantwoording en plan van verdeling (dividenduitkering) bij Kamer van Koophandel;
  • advertentie landelijk dagblad;
  • twee maanden tijd voor schuldeisers om zich te melden;
  • Geen schuldeisers na 2 maanden of na afwikkeling hiervan: formulier einde rechtspersoon Kamer van Koophandel.

Dit is meer werk en dus een duurdere optie dan de turbo liquidatie.

 

Risico’s en nadelen (turbo) liquidatie
  • schuldeisers die zich achteraf nog aandienen met het mogelijke risico op bestuurdersaansprakelijkheid;
  • vorderingen die er nog blijken te zijn: de BV is dan formeel niet opgehouden te bestaan en economische, juridische en fiscale verplichtingen lopen door;
  • vervallen eventueel te verrekenen verliezen.

 

Juridische fusie

Hierbij wordt een besluit genomen tot samensmelting van twee (of meer) vennootschappen tot één vennootschap, waarbij één of meerdere vennootschappen de ‘verdwijnende’ vennootschappen zijn en één vennootschap de ‘verkrijgende’ vennootschap is.

Hierbij zijn de juridische termijnen, fiscale, organisatorische, commerciële, administratieve, en accountancy consequenties van belang.

Er zijn fusievoorstellen, toelichtingen daarop en fusieakten van de notaris nodig en o.a. jaarstukken over meerdere jaren die bij de Kamer van Koophandel ter inzake gedeponeerd dienen te worden. Meestal is deponering van deze jaarstukken (incl. van het laatste boekjaar) uiterlijk 30 juni het meest efficiënt, alsmede fiscaal terugwerkende kracht per 1 januari daarvoor.

 

Voordelen
  • er hoeft niets overgedragen of afgewikkeld te worden en (geringe) activiteiten lopen door;
  • de fiscaal te verrekenen verliezen blijven behouden hoewel verliezen alleen verrekend mogen worden met winsten uit dezelfde activiteiten.
Nadeel
  • meestal een duurder traject dan liquidatie.

 

Overigens kan een juridische fusie natuurlijk ook interessant zijn als een BV is overgenomen en de activiteiten beter samengevoegd kunnen worden met een bestaande BV met vrijwel dezelfde activiteiten.

 

Wij kunnen je vanzelfsprekend adviseren om te bepalen wat in jouw situatie het meest optimaal is en je hierin begeleiden. Maar zeker bij een juridische fusie is fiscale, accountants- en administratieve begeleiding een ‘must’ gezien de fiscale en juridische risico’s.

(Bron: Jan)

Stelt u arbeidskrachten ter beschikking? Denk aan Waadi en StiPP!

Als u arbeidskrachten ter beschikking stelt aan andere organisaties, is het belangrijk om dit te vermelden in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze registratieplicht vloeit voort uit de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (Waadi) die tot doel heeft om het voortbestaan van malafide uitzendondernemingen tegen te gaan.

Ook als u alleen incidenteel een arbeidskracht ter beschikking stelt, is de registratieplicht van toepassing.

Boetes

Het Ministerie van SZW houdt toezicht op de naleving van de wet. Waar nodig kunnen boetes opgelegd worden die oplopen tot € 36.000 per arbeidskracht! Ook als u zelf arbeidskrachten inleent, bent u verplicht om de Waadi-check te doen om mogelijke boetes te voorkomen (de bewijslast ligt bij u).

Wanneer is er sprake van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten?

  • Er is een onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een andere onderneming.
  • De onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt, krijgt hiervoor een vergoeding van de onderneming aan wie de arbeidskrachten ter beschikking zijn gesteld.
  • De arbeidskracht die ter beschikking is gesteld, werkt onder leiding en toezicht van de onderneming aan wie hij/zij ter beschikking is gesteld.

Aanschrijving door het StiPP

De toevoeging van de Waadi-vermelding in het Handelsregister, is voor de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) aanleiding om u een brief met vragenlijst te sturen. Het invullen en terugsturen van deze lijst leidt (ongeacht de inhoud) vaak tot de conclusie dat de organisatie zich verplicht moet aansluiten bij het StiPP. Deze conclusie is in veel gevallen niet juist. De feitelijke situatie binnen uw onderneming vormt het namelijk het juiste uitgangspunt. Daarbij is ook de inhoud van de gehanteerde voorwaarden en de uitzendcontracten van groot belang.

Duidelijkheid over verplichtstelling StiPP

Sinds de uitspraak van de Hoge Raad in november 2016 is eindelijk duidelijkheid geschept over wanneer een onderneming als een uitzendorganisatie wordt gezien.

Als u meer dan 50% van het totaal premieplichtig loon aan arbeidskrachten ter beschikking stelt waarbij leiding en toezicht wordt uitgevoerd door de opdrachtgever, valt u onder het uitzendwezen.

Niet alleen de verplichtstelling van StiPP maar ook de overige cao-verplichtingen en de sectorindeling zijn in dat geval op u van toepassing!

Wat te doen bij aanschrijving door het StiPP?

Als u (ten onrechte) wordt aangeschreven door het StiPP, vormt een zorgvuldig geformuleerde sluitende toelichting de eerste aanzet tot de gewenste oplossing. Laat u daarbij bijstaan door een pensioenadviseur en/of een arbeidsrechtjurist bij het traject.

Het achterhalen van de feitelijke situatie binnen de onderneming en het uitvoeren van een risicoanalyse vormen de basis van de inventarisatie. Op basis hiervan ontvangt u een advies en wordt een toelichting aan het StiPP geformuleerd.

(Bron: Abab)

Lening aan starter is geen ondernemingsvermogen

Een ondernemer voor de inkomstenbelasting die een vastgoedbedrijf exploiteert, kan een door hem verstrekte lening aan een starter niet tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. Dit heeft Hof Arnhem-Leeuwarden onlangs aangegeven.

In deze zaak ging het om een ondernemer (tool) met een eenmanszaak die vastgoed exploiteerde. Hij verstrekte een lening aan een vriend, die dit geld ging gebruiken voor de start van een kledingwinkel. De starter sloot echter binnen een bepaalde tijd de winkel en loste de lening niet af waarop de man de vordering van zijn winst aftrok. De inspecteur was het hier niet mee eens. Ook het Hof vond dat dit niet kon.

Bedrijfsvreemde activiteit voor vastgoedonderneming

De rechter gaf aan dat het hier om een lening ging die niet onder de normale bedrijfsuitoefening had plaatsgevonden. De verstrekking van de lening aan de starter was een bedrijfsvreemde activiteit voor de onderneming die vastgoed exploiteerde. Ook had de man geen verdere leningen aan starters verstrekt. De lening kon daarom niet tot het ondernemingsvermogen gerekend worden. Ook was in de leningsovereenkomst de term ‘Agaathlening’ gebruikt waaruit geconcludeerd kon worden dat het hier om een box 3-vordering ging. Het hof vond dus dat de lening in box 3 moest vallen en niet tot het ondernemingsvermogen kon behoren.

(Bron: Rendement)

BTW-belaste of onbelaste prestaties in de zorg

Voor de verrichting van medische diensten geldt een BTW-vrijstelling. Hier zijn voorwaarden aan verbonden. Voldoet u niet aan deze voorwaarden, dan spreken we van BTW-belaste prestaties en dan is BTW verschuldigd. De BTW op de inkopen kan in aftrek worden gebracht, voor zover die toerekenbaar is aan belaste omzet. Richt uw administratie juist in als er zowel vrijgestelde als belaste omzet is.

Alleen voor individuele zorg kan BTW-vrijstelling gelden

Voor de verrichting van medische diensten geldt een BTW-vrijstelling. De BTW-vrijstelling is van toepassing op diensten die zien op de gezondheidskundige verzorging van de individuele mens. Het voornaamste doel moet daarbij zijn de bescherming, instandhouding of het herstel van de gezondheid van de mens. Als aan deze voorwaarden niet is voldaan dan is er BTW verschuldigd over de in verband hiermee behaalde omzet.

Neem bijvoorbeeld de psycholoog die groepstherapie geeft. Die kan daarop de medische vrijstelling niet toepassen omdat er geen gezondheidskundige diensten aan de individuele mens worden verricht.

De BTW-vrijstelling voor BIG – geregistreerde medici

In ieder geval kunnen BIG-geregistreerde medici die handelingen verrichten zoals deze in de Wet BIG staan omschreven voor die handelingen de BTW-vrijstelling toepassen. Maar ook niet-BIG-geregistreerden kunnen op basis van een Besluit van de Staatssecretaris onder voorwaarden de BTW-vrijstelling voor medische diensten toepassen.

Voorwaarden Besluit voor toepassing BTW-vrijstelling medische diensten

Ten eerste moet het te allen tijde gaan om diensten die zien op de ‘gezondheidskundige verzorging van de mens’. In het Besluit is gesteld dat alle gezondheidskundige diensten van BIG-geregistreerde medici onder toepassing van de BTW-vrijstelling voor medische diensten vallen. Hierdoor is de BTW-vrijstelling ook toepasbaar op de niet-reguliere medische diensten en de alternatieve medische dienstverlening van BIG-geregistreerde artsen. Daarnaast blijkt uit het Besluit dat ook de niet-Wet BIG-beroepsbeoefenaar de medische BTW-vrijstelling kan toepassen. Hiervoor geldt als voorwaarde dat de verrichte dienst een gezondheidskundige dienst is van een gelijkwaardig kwaliteitsniveau als een door een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar geleverde gezondheidskundige dienst.

BTW-belaste prestaties

Medici die niet aan de voorwaarden voldoen, zijn BTW verschuldigd over de geleverde prestaties. Denk bijvoorbeeld aan een psycholoog die groepstherapie geeft. Omdat deze dienst niet aan een individuele persoon wordt verricht, is er BTW verschuldigd. Dit betekent dat de met betrekking tot de dienst aan de psycholoog in rekening gebrachte BTW in aftrek mag worden gebracht. Als de psycholoog daarnaast ook therapie verricht aan individuele personen, dan is daar de BTW-vrijstelling op van toepassing. Dit leidt ertoe dat er zowel BTW-belaste als BTW-vrijgestelde prestaties worden verricht.

Recht op aftrek BTW

zowel BTW-belaste als BTW-vrijgestelde prestaties worden verricht dan geldt dat de BTW op inkopen die direct toerekenbaar is aan de BTW-belaste prestaties in aftrek is te brengen en de BTW op inkopen die direct toerekenbaar is aan BTW-vrijgestelde prestaties niet in aftrek is te brengen. Als er inkopen worden gedaan die zowel ten bate komen van de BTW-vrijgestelde als de BTW-belaste prestaties, dan is de BTW in aftrek te brengen naar rato van de omzetverhouding.

Conclusie

Onder bovengenoemde voorwaarden mag de medische BTW-vrijstelling worden toegepast. Medici kunnen zowel BTW-belaste als BTW-vrijgestelde prestaties verrichten. Dit heeft gevolgen voor het recht op aftrek van BTW. Het is van belang dat uit de administratie blijkt welke inkopen betrekking hebben op de BTW-vrijgestelde en BTW-belaste prestaties, zodat de BTW op een juiste manier in aftrek wordt gebracht.

(Bron: Fiscaalzeker)

Een kamer huren als zzp’er

Verschil met woningen

Voor woningen krijgt alleen de eigenaar een aanslag OZB. Voor niet-woningen, zoals kantoren, krijgt ook de gebruiker een aanslag OZB. Dit betreft de gebruikersheffing. Het moeten dan wel zelfstandige onroerende zaken zijn.

Let op! Voor kantoren is sprake van een zelfstandige onroerende zaak als het kantoor redelijk afsluitbaar is en zelf beschikt over een toilet en pantry met koud en warm stromend water. Is één van deze zaken niet aanwezig, dan is er geen sprake van een zelfstandige onroerende zaak.

Wat zijn de gevolgen?

Huurt u een dergelijke onroerende zaak, dan komt de gebruikersheffing van de OZB dus niet direct voor uw rekening. De verhuurder zal de aanslag dan wel krijgen en deze in de huurprijs moeten verdisconteren. Dit maakt de huurprijs hoger en dus wordt het moeilijker de kantoren te verhuren.

Tip: U krijgt toch een aanslag?Krijgt u als huurder van een kantoor dat niet zelf over genoemde faciliteiten beschikt toch een aanslag gebruikersheffing OZB in de bus, ga dan in bezwaar en zo nodig in beroep. Geef aan dat uw kantoor niet als afzonderlijk geheel kan worden gebruikt, omdat het niet over de benodigde faciliteiten beschikt. Dat deze faciliteiten mogelijk wel aanwezig zijn buiten het afsluitbare deel van uw kantoor, doet niet ter zake. Daardoor blijft uw kantoor dus onzelfstandig en hoeft u een aanslag gebruikersheffing niet te accepteren.

(Bron: SRA)

Geen fiscale eenheid bij aandelenbezit via STAK

Op grond van de in december 2016 aangenomen Wet aanpassing fiscale eenheid kunnen dochtermaatschappijen waarvan de aandelen zijn gecertificeerd en worden gehouden door een stichting administratiekantoor (stak) niet langer in een fiscale eenheid vennootschapsbelasting worden gevoegd. De wetswijziging heeft ook gevolgen voor reeds bestaande fiscale eenheden.

Voor de totstandkoming van een fiscale eenheid is vereist dat een moedermaatschappij middellijk of onmiddellijk ten minste 95 procent van de juridische en economische eigendom van de in de fiscale eenheid te voegen dochtermaatschappijen bezit. Tot de datum van inwerkingtreding van het genoemde wetsvoorstel op 9 december 2016 kon op basis van het zogenoemde stak-arrest (HR 18 juni 2010, nr. 08/03662, ECLI:NL:HR:2010:BK3803) een dochtermaatschappij ook in de fiscale eenheid worden opgenomen als het stemrecht op de aandelen door de stak werd uitgeoefend conform instructies van de certificaathouder/moedermaatschappij.

Vanaf 9 december 2016 is de bezitseis aangescherpt. Materiële zeggenschap door de moedermaatschappij is niet meer voldoende; de moedermaatschappij moet 95 procent houden van de gehele juridische én economische eigendom.

De volgende fiscale eenheid is dus niet meer mogelijk:

De staatssecretaris van Financiën heeft desgevraagd aangegeven dat de aanscherping van de bezitseis nodig is ter voorkoming van uitvoeringsproblemen bij de beoordeling van materiële zeggenschap ten aanzien van in andere EU-landen gevestigde moeder- of tussenhoudstermaatschappijen.

Overgangsmaatregel

De gewijzigde regelgeving kan ook gevolgen voor reeds bestaande fiscale eenheden. Om die reden heeft de staatssecretaris een overgangstermijn gesteld van twee jaar. Let op, verraderlijk: de aangescherpte bezitseis geldt voor bestaande structuren met ingang van het boekjaar dat aanvangt nadat twee jaren zijn verstreken na de indiening van het wetsvoorstel. Aangezien het wetsvoorstel is ingediend op 8 oktober 2015 eindigt de overgangstermijn op 31 december 2017.

Actie nodig?

Fiscalisten en accountants doen er goed aan bij hun cliënten te checken of er dochtermaatschappijen via een stak worden gehouden. Zo ja, dan zal de concern- c.q. zeggenschapstructuur moeten worden aangepast om op 1 januari 2018 de fiscale eenheid te kunnen continueren.

(Bron: Accountant.nl)

Treinmachinist en rangeerder was geen ondernemer, VAR-loon terecht

In mei 2015 ontving X op zijn verzoek voor het jaar 2015 een VAR-WUO voor werkzaamheden als machinist en rangeerder van (goederen)treinen. Naast zijn dienstbetrekking werkte X in 2015 uiteindelijk voor vier opdrachtgevers, die hem uitleenden aan de NS. Na een onderzoek herzag de inspecteur in februari 2016 de VAR-WUO in een VAR-loon voor de periode 1 januari 2015 tot 1 mei 2016. X ging daartegen in beroep en claimde ook een schadevergoeding omdat hij door de herziening van de VAR stress en(inkomens)schade had geleden. Hof Den Haag besliste in navolging van Rechtbank Den Haag dat geen sprake was van ondernemerschap, en met name niet dat sprake was van de daarvoor vereiste zelfstandigheid. Machinisten en rangeerders die aan de NS ter beschikking werden gesteld, moesten hun werkzaamheden verrichten op de door NS te bepalen locaties, dagen en werktijden en overeenkomstig het door NS vast te stellen dienstrooster. Ook waren zij verplicht de aanwijzingen en instructies van NS direct en stipt op te volgen en de bij NS gebruikelijke werkwijzen, procedures en standaarden over de uitvoering van de werkzaamheden na te leven. X mocht zich ook niet vrijelijk laten vervangen; de vervangers moesten worden geselecteerd uit een vaste poule. De inspecteur had de VAR-WUO volgens het Hof terecht herroepen en vervangen door een VAR-loon. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)