Saldoverrekening is geen kredietarrangement

Een afzonderlijke concernvennootschap mag het bedrag waarvoor zij hoofdelijk is aangesproken uit hoofde van een overeenkomst tot saldoverrekening tussen alle concernvennootschappen en de bank onder voorwaarden in aftrek brengen van de winst. Dat heeft Hof Den Bosch bepaald.

Een holdingvennootschap die 50% van de aandelen in meerdere concernvennootschappen had werd voor een bedrag van € 104.822 door de bank hoofdelijk aangesproken voor de aanzuivering van negatieve banksaldi van andere groepsvennootschappen. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat het bedrag waarvoor zij op grond van deze overeenkomst aansprakelijk is gesteld aftrekbaar is. In het verleden hadden de afzonderlijke vennootschappen een overeenkomst afgesloten met de bank op basis waarvan bedragen over en weer konden worden verrekend en over en weer hoofdelijke aansprakelijkheid bestond.

Buitengewone lasten

De holding bracht de € 104.822 in aftrek van haar winst als ‘overige buitengewone lasten’. De inspecteur weigerde de aftrek, omdat betaling van dat bedrag op grond van aandeelhoudersmotieven zou zijn gedaan. Hiertoe werd door de inspecteur verwezen naar een arrest van de Hoge Raad uit 2013 waarin sprake was van een kredietarrangement, waardoor op groepsniveau is geleend en een dergelijke aftrek werd geweigerd. Ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant meende dat hier sprake was van een kredietarrangement.

Verrekening

Hof Den Bosch oordeelde in hoger beroep dat in deze kwestie geen sprake was van een kredietarrangement, maar van een overeenkomst tot verrekening van alle saldi van de concernvennootschappen bij de bank. Daarmee werd voorkomen dat het concern debetrente verschuldigd werd door een debetstand van een afzonderlijke concernvennootschap, terwijl deze gecompenseerd werd door een creditstand van een andere concernvennootschap. Over creditstanden werd ook rente vergoed. Anders dan bij een kredietarrangement waarbij door een concernvennootschap risico wordt gelopen, terwijl er voor haar geen direct voordeel aan is verbonden. Gelet hierop kon deze overeenkomst niet op één lijn worden gesteld met een kredietarrangement. Het hof oordeelde dat de fiscus de aftrek moest accepteren en verklaarde het hoger beroep van de BV gegrond.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Inspecteur stelt inkomen dga die geen aangifte doet, niet te hoog vast

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het inkomen van X, die dga is van drie bv’s, niet te hoog heeft vastgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, is directeur-grootaandeelhouder van drie bv’s. Hij doet ondanks een uitnodiging, herinnering en aanmaning geen aangifte IB/PVV 2013. De inspecteur legt hem ambtshalve een aanslag op naar een inkomen uit werk en woning alsmede een bijdrage-inkomen van € 25.000. In de aanslag wordt geen rekening gehouden met enig bedrag aan te verrekenen loonheffing. X dient alsnog een aangifte in, die door de inspecteur als bezwaar tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen wordt aangemerkt.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 11 april 2017, 16/00939 en 16/00940, V-N 2017/32.1.1) oordeelt dat de inspecteur het inkomen van X, die dga is van drie bv’s, niet te hoog heeft vastgesteld. Omdat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wordt de bewijslast omgekeerd. X heeft met zijn niet-onderbouwde stelling dat hij (slechts) € 8200 uit twee dienstbetrekkingen heeft ontvangen niet aan zijn verzwaarde bewijslast voldaan. Gelet op hetgeen de inspecteur naar voren heeft gebracht, acht het hof zijn schatting van het inkomen redelijk. Het hoger beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

(Bron: Taxlive)

Lijfrente-expiratie in december 2017: belast in 2017 of 2018?

In de volgende casus expireert een oud-regime-lijfrente van een man op 21 december 2017. Hij wil geen lijfrente aankopen maar de uitkering in één keer opnemen. In welk jaar moet hij belasting betalen?

De man heeft een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule waarop het oude fiscale regime van toepassing is. Eén van de mogelijkheden die het oude fiscale regime biedt, is dat de man de uitkering ook in een keer kan ontvangen. Hij betaalt wel progressief inkomstenbelasting over de uitkering.
Voor het antwoord op de vraag in welk jaar hij belasting moet betalen is het moment van expiratie van belang. Dit is het moment waarop de uitkering – in fiscale termen – “vorderbaar en inbaar” is. Er is pas sprake van “vorderbaar en inbaar” als er aan drie voorwaarden is voldaan:
  1. De expiratiedatum is bereikt;
  2. Het verzoek tot opname ineens is gedaan; en
  3. Alle relevante stukken om tot uitkering over te kunnen gaan zijn door de verzekeraar ontvangen.
Een uitkering is dan in 2017 belast omdat deze vorderbaar en inbaar is. Dat geldt ook als de uitbetaling pas in 2018 plaatsvindt.

Uitzondering

Als de man pas in januari 2018 aangeeft dat hij de uitkering in een keer wenst te ontvangen en/of hij ook dan alle relevante stukken aanlevert, dan is de uitkering belast in 2018. Hijvoldoet namelijk pas in 2018 aan de drie voorwaarden.

Belang voor de praktijk

In december komen van oudsher veel kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule tot uitkering. Het betreft zogenaamde oud fiscaal-regime-lijfrentepolissen tegen betaling van een koopsom van vóór 1 januari 1992 of premiebetalende lijfrentepolissen van vóór 16 oktober 1990. Onder het oude fiscale regime besloten namelijk veel belastingplichtigen pas in december, als de inkomsten van het betreffende jaar bekend waren, of zij nog wat (extra) oudedagsvoorziening en fiscale aftrek wilden realiseren.
Als deze oud-regime-lijfrentepolissen tot uitkering komen, wordt wel overwogen om geen lijfrente aan te kopen maar om de uitkering ineens te genieten. Er is uiteraard wel progressief inkomstenbelasting verschuldigd maar toch kunnen er goede redenen zijn om geen lijfrente aan te kopen. Om fiscale redenen kan het interessant zijn om de afkoopsom nog in 2017 te ontvangen. De praktijk leert echter dat verzekeraars rond de feestdagen niet altijd in staat zijn om de afkoopsom eind december uit te keren, maar pas in januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
De hoofdregel is duidelijk: er is sprake van belastbaarheid in het jaar waarin de afkoopsom “vorderbaar en inbaar” is. Het tijdstip van indienen van het afkoopverzoek en alle relevante stukken bepaalt in welk belastingjaar de afkoopsom wordt genoten.
Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kan er ook een bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn over (een deel van) de uitkering. Ook kunnen er effecten zijn voor eventuele toeslagen. Voor de toeslagen geldt namelijk dat deze lager zijn of zelf helemaal vervallen als het inkomen hoger is.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

BV: Omslagpunt bij aftrekbaarheid verkoopkosten deelneming?

Als een verkoop van een deelneming mislukt, zijn de verkoopkosten aftrekbaar. Als de verkoop is gelukt, moet men de (niet)aftrekbaarheid van de verkoopkosten beoordelen naar het moment waarop zij werden gemaakt, aldus A-G Wattel. Met een reactie van prof. Arco Bobeldijk.

In 2006 werd besloten tot afstoting van een deelneming van een B.V., in april 2009 werd de deelneming verkocht. In verband met de (voorgenomen) verkoop maakte de deelneming diverse kosten, die zij onder meer doorberekende aan de B.V. Er ontstond discussie over de vraag of een deel van de kosten aftrekbaar was of alle kosten niet-aftrekbare kosten van een deelneming zijn. Volgens Rechtbank Noord-Nederland waren in dit geval alleen de kosten vanaf het moment dat potentieel geïnteresseerde partijen concreet waren benaderd voor de overname van de deelneming (1 juli 2008) niet aftrekbare verkoopkosten. Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde daarentegen dat alle kosten waren gemaakt om tot de verkoop van de deelneming te komen, zodat geen van de kosten aftrekbaar zou zijn. A-G Wattel concludeert dat het bij het aftrekverbod voor verkoopkosten om een rechtstreeks verband gaat met een vrijgesteld vervreemdingsresultaat. Als een verkoop mislukt, zijn de kosten die zijn gemaakt met het oog op de verkoop aftrekbaar omdat men deze niet kan toerekenen aan de vervreemding van een deelneming. Als de verkoop is gelukt, moet men de (niet)aftrekbaarheid van de verkoopkosten beoordelen naar het moment waarop zij werden gemaakt.

Was vrijgesteld vervreemdingsresultaat te verwachten?

Voor de niet-aftrekbaarheid geldt ten tijde van het maken van de kosten een redelijke mate van zekerheid c.q. de objectieve verwachting moet bestaan dat het tot een vrijgesteld deelnemingsresultaat zal komen waaraan de kosten toegerekend kunnen worden, aldus de A-G. In deze zaak zijn in elk geval niet aftrekbaar de kosten van ná 19 december 2008, de deadline voor firm offers en aandeelhoudersbesluit om exclusief te onderhandelen met de uiteindelijke kopers.

Voor de kosten die daarvóór zijn gemaakt geldt een dubbel beoordelingscriterium om de kosten aan dat latere vrijgestelde verkoopresultaat te kunnen toerekenen. Op het moment waarop men de kosten maakt moet een vrijgesteld vervreemdingsresultaat zowel subjectief beoogd (1) als objectief (2) te verwachten zijn. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond te verklaren en te verwijzen naar een ander hof voor nader onderzoek of men al in het begin van 2008 objectief kon verwachten dat de B.V. erin zou slagen haar deelneming binnen afzienbare termijn te vervreemden.

Reactie prof. Arco Bobeldijk

Taxence vroeg prof. Arco Bobeldijk, hoogleraar aan de Nyenrode Business Universiteit, om een reactie op deze conclusie. ‘Dit is een interessante conclusie over een voor de praktijk erg belangrijk onderwerp. In de praktijk zijn er veel discussies over de vraag tot welk moment verkoopkosten in verband met een deelneming aftrekbaar zijn. Datzelfde geldt voor de vraag tot welk moment aankoopkosten aftrekbaar zijn. Belastingplichtigen beroepen zich in de praktijk vaak op het boorput-arrest, terwijl de fiscus met een beroep op het filmscript-arrest tot een beperktere aftrek komt. Als ik het goed lees, ziet de A-G niet echt een verschil tussen de criteria in genoemde arresten. Ik hoop dat de Hoge Raad het arrest gebruikt om niet alleen voor de verkoopkosten, maar ook voor de aankoopkosten de voor de praktijk gewenste duidelijkheid te scheppen.’

(Bron: Taxence)

Alimentatie omhoog per 1 januari 2018

Betaalt u alimentatie? Dan moet u wellicht rekening houden met een verhoging. Jaarlijks worden de alimentatiebedragen namelijk aangepast. Per 1 januari 2018 gaan bestaande, vastgestelde of gewijzigde alimentaties met 1,5% omhoog.

Jaarlijkse aanpassingen

Omdat elk jaar de lonen veranderen, worden ook elk jaar de alimentatiebedragen aangepast. Dit heet indexering. Voor 2018 geldt een verhoging van 1,5%.

Stel dat de alimentatie die u betaalt in 2014 is vastgesteld op € 300 per maand. Dit alimentatiebedrag gaat vervolgens ieder jaar omhoog. Per 1 januari 2015 was dit met 0,8%, voor 2016 met 1,3% en voor 2017 met 2,1%. In 2018 komt daar 1,5% bij. In schema ziet dit er als volgt uit:

Jaar Percentage  Alimentatiebedrag per maand
 2014  € 300,00
 2015  0,8%  € 302,40
 2016  1,3%  € 306,33
 2017  2,1%  € 312,76
 2018  1,5%  € 317,45

Uitsluiting

De jaarlijkse verhoging van de alimentatiebedragen geldt automatisch. Dat kan bezwaarlijk zijn als u bijvoorbeeld moet leven van een vast inkomen dat niet meegaat met de loonstijgingen. Daarom kunt u samen met uw ex-partner afwijken van de automatische stijging van de alimentatie. Zo kunt u met uw ex-partner afspreken dat de jaarlijkse verhoging niet geldt, dat de verhoging enkel voor een bepaalde periode niet geldt of dat u gezamenlijk kiest voor een andere vorm van automatische aanpassing. In alle gevallen moet dan wel schriftelijk (bij overeenkomst) worden vastgelegd dat de wettelijke indexering wordt uitgesloten. Komt u er gezamenlijk niet uit dan kunt u dit ook aan de rechter vragen.

Let op!Op de automatische jaarlijkse verhoging van de alimentatiebedragen bestaat nog een uitzondering. De wettelijke indexering geldt niet als de alimentatie vóór 1 januari 1973 is vastgesteld en er toen afspraken zijn gemaakt over de verhoging van de alimentatie. In dat geval geldt wat de rechter toen heeft vastgesteld, of wat u samen met elkaar destijds in een overeenkomst heeft afgesproken.

(Bron: HLB)

10 manieren waarop u bij de overheid aanklopt voor financiering van startup of scaleup

De overheid als financier voor uw startup of meer groeifinanciering voor uw scaleup, daar denkt u misschien niet direct aan. Toch zijn er veel mogelijkheden.

Zowel voor startups als scaleups zijn er kredieten en andere financiële regelingen vanuit de overheid. “Ondernemers zijn van onschatbare waarde. Ze zijn de motor van onze economie”, zo staat in het regeerakkoord van Rutte III. Toegang tot financiering is daarbij essentieel. In de selectie hieronder staan de regelingen die gedeeltelijk zowel voor startups als voor scaleups toegankelijk zijn.

Regelingen voor startups

1. Vroege fase financiering

De regeling biedt cofinanciering om de stap van idee tot de start van productontwikkeling te zetten. In deze fase gaat het om het creëren en verifiëren van commerciële concepten, het identificeren van de geschikte markt en het ontwikkelen van de juiste licenties (intellectueel eigendom).

2. WBSO

De financiële lasten van research en development (R&D) kunt u verlagen via de WBSO. WBSO staat voor Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk. De regeling verlaagt loonkosten van uw R&D-medewerker of levert uzelf als ondernemer extra aftrek op. Ook kosten voor prototypes of onderzoeksapparatuur kunnen eronder vallen (ook voor scaleups).

3. Innovatiekrediet

Het innovatiekrediet is bedoeld voor de fase van ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten. U bent druk bezig om iets werkend te krijgen, maar er is nog geen omzet. Het gaat om innovatieve ideeën op technisch of klinisch gebied (ook voor scaleups).

4. Seed business angels

Technostarters kunnen gebruik maken van Seed Business Angel fondsen. Een Seed Business Angel fonds kan financiering verschaffen in de vorm van aandelen, eventueel aangevuld met een achtergestelde lening en converteerbare leningen. Naast financiering krijgt u met business angels ook ervaren, ondernemende investeerders als klankbord. Een Seed Business Angel fonds kan minimaal € 50.000 en maximaal € 500.000 investeren per technostarter. Meer geld nodig? Dan is de Seed Capital-regeling interessant.

5. Seed capital

De Seed Capital-regeling richt zich vooral op technostarters en creatieve starters. Het ministerie van Economische Zaken verstrekt kapitaal aan investeringsfondsen, die met risicokapitaal investeren in innovatieve ondernemers op technologisch en creatief gebied.

6. BMKB, Borgstelling MKB Kredieten

Bij deze regeling staat de overheid borg voor bedrijfsfinanciering. Banken en andere financiers geven eerder een lening als de overheid voor een deel garant staat. De borgstelling geeft hen meer zekerheid, als er bijvoorbeeld onvoldoende gebouwen of machines aanwezig zijn. Startende en technologisch innoverende bedrijven kunnen rekenen op extra gunstige voorwaarden.

Regelingen voor scaleups

7. Groeifaciliteit

De Groeifaciliteit helpt bedrijven bij het aantrekken van risicodragend vermogen. Dit gebeurt door garanties te verstrekken op achtergestelde leningen van banken en op aandelen van participatiemaatschappijen. De financier krijgt met de Groeifaciliteit 50% garantie op het risicodragend vermogen dat hij verstrekt. Bij verlies vergoedt de overheid 50% van dat verlies. Dit verlaagt het risico van de financier dus aanzienlijk.

8. Garantie Ondernemersfinanciering

De regeling helpt (middel)grote ondernemingen bij het aantrekken van bankleningen en bankgaranties. De Garantie Ondernemingsfinanciering houdt kredietstromen op gang, zodat ondernemers kunnen blijven ondernemen.

9. Dutch Good Growth Fund

Het Dutch Good Growth Fund helpt mkb’ers die zakendoen met ontwikkelingslanden en opkomende markten. Als je de financiering met je bank niet rond krijgt, is er steun met leningen, garanties en participaties met terugbetaalverplichting (deels ook voor startups). Als je kapitaalgoederen exporteert naar één of meer van de DGGF-landen, dan biedt het onderdeel Exporteren een exportkredietverzekering en exportfinanciering.

10. Dutch Trade and Investment Fund

Het fonds helpt Nederlandse mkb’ers die zakendoen met landen die niet op de Dutch Good Growth Fund lijst staan. Het onderdeel Investeren biedt steun in de vorm van leningen, garanties en (indirecte) participaties met terugbetaalverplichting. Als je kapitaalgoederen exporteert naar een of meer van de DTIF-landen, dan biedt het onderdeel Exporteren een exportkredietverzekering en exportfinanciering.

Aanvraag indienen

De regelingen worden uitgevoerd door RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). U kunt op hun website per regeling toetsen of u aan de voorwaarden voldoet.

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s)

Bij de provinciaal georganiseerde ontwikkelingsmaatschappijen is financiering beschikbaar voor innovatieve en snelgroeiende bedrijven.

Invest-NL

In 2018 opent het overheidsloket Invest-NL met financiering voor startups en scaleups. Er komt € 2,5 miljard beschikbaar onder meer op thema’s energie, verduurzaming en digitalisering van de industrie.

Nieuw fonds voor scaleups en Europese regelingen

Het ministerie van Economische Zaken komt samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) met € 100 miljoen aan extra financiering voor scaleups. Men verwacht dat marktpartijen nog eens € 100 miljoen aan kapitaal gaan investeren in het fonds. Er zijn meer Europese regelingen. Op Ondernemersplein.nl staat de Europese subsidiegids voor beginners als wegwijzer.

Niet financiële regelingen en programma’s

Naast de financieringsregelingen zijn er ook programma’s waarbij u kunt aansluiten. Startupofficers kunnen u in contact brengen met de overheid, bijvoorbeeld als launching customer. Het platform COSTA zorgt voor samenwerking tussen corporates en startups.

Er is ook een mentorennetwerk dat startups toegang geeft tot internationale netwerken. Op Kvk.nl staat een landelijk overzicht coaching voor startups. Nlgroeit is een voorbeeld van een programma voor scaleups met een omzet van minimaal 1 miljoen euro.

(Bron: Kamer van Koophandel)

Tot slot

kortingen of kredietbeperkingstoeslag hoe werkt dit met de btw?

Kortingen voor betalingen die op tijd zijn:

Als u uw klant korting geeft omdat hij voor een bepaalde datum betaalt, dan kunt u de korting wel of niet meteen op de factuur zetten. In elk geval moet u anders met de btw om gaan:

  1. U zet de korting meteen op de factuur. Als u de korting direct op de factuur zet en uw klant betaalt op tijd, dan hebt u het juiste btw-bedrag in rekening gebracht. Maar als uw klant niet op tijd betaalt en dus geen korting krijgt, dan moet u alsnog btw betalen over de korting die op de factuur staat. U geeft dit op in de btw-aangifte . Als uw klant btw mag aftrekken, dan kan hij de btw over korting die hij niet heeft gekregen alleen aftrekken als u hem een aanvullende factuur over de korting stuurt.
  2. U zet de korting niet meteen op de factuur. Als uw klant op tijd betaalt en daarbij gebruikmaakt van de korting, dan hebt u te veel btw in rekening gebracht. Zolang u geen creditfactuur aan uw klant geeft, moet u die btw aan ons betalen. Als u uw klant wel een creditfactuur geeft, dan kunt u de btw over de korting verrekenen in uw btw-aangifte. Als uw klant het volledige btw-bedrag van de factuur heeft afgetrokken in zijn btw-aangifte, zonder rekening te houden met de korting, dan moet hij op basis van de creditfactuur de btw over de korting aan ons terugbetalen.

U werkt met kredietbeperkingstoeslag: 

Om ervoor te zorgen dat uw klanten op tijd betalen, kunt u op uw facturen een kredietbeperkingstoeslag vermelden. Betalen uw klanten te laat, dan betalen zij u deze toeslag. Over deze toeslag betaalt u btw.

Wat moet u doen?

U telt de kredietbeperkingstoeslag op bij het factuurbedrag. Meestal is dit een percentage van het totaalbedrag. Omdat u niet weet of uw klant op tijd gaat betalen, rekent u geen btw over de toeslag. Betaalt de klant op tijd, dan hoeft u verder niets te doen. Betaalt hij te laat en betaalt hij u daarom ook de toeslag? Dan betaalt u btw over dit bedrag.

Voorbeeld

U levert goederen voor: € 10.000 + € 2.100 btw = € 12.100. Over dit bedrag berekent u een kredietbeperkingstoeslag, bijvoorbeeld 1% = € 121. Hierover berekent u geen btw. Het factuurtotaal is daarom € 12.221.

Uw klant betaalt op tijd:
U ontvangt € 12.100. U betaalt btw over dit bedrag en uw afnemer kan hierover btw aftrekken als voorbelasting.

Uw klant betaalt na de betalingstermijn:
U ontvangt € 12.221. U moet dan alsnog € 21 (21/121 x € 121) btw betalen. Heeft uw afnemer recht op aftrek van btw? Dan kan hij de btw over de toeslag alleen aftrekken als u hem een aanvullende factuur stuurt.

(Bron: Belastingdienst)

Curator mocht niet eenzijdig inkomensverdeling wijzigen

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kon de curator niet eenzijdig een tussen echtgenoten gemaakte inkomensverdeling wijzigen. De inspecteur moest dus bij de heffing uitgaan van de door de beide (ex-)echtelieden gemaakte verdeling.

 Een vrouw bezat alle aandelen in een BV. Die BV kocht voor € 547.000 in 2010 een boot die op naam van de echtgenoot van de vrouw werd gezet, met wie de vrouw op huwelijkse voorwaarden was getrouwd. Volgens de inspecteur was de aanschaf van de boot aan te merken als een uitdeling. Hij was van mening dat deze voor de helft ( € 237.700) bij de vrouw en voor de andere helft bij de echtgenoot van de vrouw in aanmerking genomen moest worden. De vrouw was het hier niet mee eens en ging in beroep. Ondertussen scheidden de echtelieden in 2014 en werd de echtgenoot van de vrouw in september 2015 failliet verklaard. Tijdens de beroepsprocedure deden de ex-echtelieden op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 op 4 december 2015 een gezamenlijk verzoek om alsnog de volledige uitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot van de vrouw. Bij e-mail van 9 december 2015 tekende de curator in het faillissement van de echtgenoot van de vrouw hiertegen echter protest aan; hij deelde de inspecteur mee dat hij niet akkoord gaat met het toerekenen van de gehele correctie aan de (failliete) echtgenoot van de vrouw. In geschil is of de inspecteur bij de vrouw terecht een bedrag van € 273.700 als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een winstuitdeling van € 273.700 en dat het bedrag dat wel als winstuitdeling kan worden aangemerkt gelet op de door haar en haar ex-echtgenoot gemaakte gezamenlijke keuze geheel bij de ex-echtgenoot in aanmerking genomen dient te worden. Volgens de inspecteur is bij de vrouw terecht een winstuitdeling van € 273.700 in aanmerking genomen. Hij voert daarbij onder meer aan dat de gezamenlijke keuze van de vrouw en de ex-echtgenoot om de gehele winstuitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot is herzien door de mededeling van de curator dat hij niet akkoord gaat met het toerekenen van de gehele correctie aan de ex-echtgenoot. Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dienaangaande dat uit art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 volgt dat voor de wijziging van een tot stand gekomen onderlinge verhouding van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel vereist is dat een dergelijk verzoek ook gezamenlijk wordt gedaan. Omdat in het onderhavige geval vaststaat dat de vrouw niet heeft ingestemd met een wijziging van de gemaakte keuze, kan volgens het hof een eenzijdig verzoek van de curator niet leiden tot een wijziging van de eerder gemaakte inkomensverdeling. Het hof verklaart het hoger beroep van de vrouw dan ook gegrond.

(Bron: PKF)

Let op belastingschulden bij erfenissen

Oude belasting- en aansprakelijkheidsschulden kunnen in sommige gevallen via de erfenis alsnog op het bord van erfgenamen belanden, blijkt uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Jarenlange procedure

De fiscus stelde jaren geleden een bestuurder van een BV aansprakelijk voor de naheffingsaanslagen, loonheffingen en omzetbelasting van de BV, waarvan zijn vrouw alle aandelen bezat. In totaal ging het om een bedrag van 77.626,40 euro. De man ging in bezwaar en beroep tegen de aansprakelijkstelling, maar de beroepsprocedure duurde jaren. Tegen de tijd dat de belastingrechter de laatste uitspraak deed was de man al overleden.

Verjaring

Erfgenamen stelden daarop dat de belasting- en aansprakelijkheidsschulden waren verjaard, maar het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde anders. De ontvanger van de Belastingdienst had namelijk in de jaren 2002, 2006 en 2007 dwangbevelen betekend om de verjaring van zijn claim te stuiten, stelde het Hof vast.  Sinds 1 juli 2009 gelden daar andere regels voor, maar op grond van overgangsrecht golden die regels in dit geval pas per 1 januari 2011. Bovendien had de ontvanger naderhand nog enkele mededelingen gedaan waarin hij zijn recht op betaling voorbehield. Onder die omstandigheden kon niet gesteld worden dat de ontvanger op een onjuiste manier de verjaring had gestuit. De Belastingdienst kan dus nog steeds de belastingschulden vorderen van de erfgenamen.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Lijfrentepremie voor eind van het jaar betalen

Met het Hulpmiddel lijfrentepremie 2017 kunnen werknemers en ondernemers voor de inkomstenbelasting (IB) berekenen welk bedrag zij aan lijfrente in aftrek mogen brengen in hun IB-aangifte. De lijfrentepremie moet wel voor 31 december 2017 zijn betaald om deze in de aangifte over 2017 te kunnen aftrekken.

Om van de lijfrenteaftrek te kunnen profiteren, moet er door de werknemer of de ondernemer aan twee voorwaarden zijn voldaan:

  • De werknemer of IB-ondernemer moet zelf de premies betalen voor de lijfrente of hier stortingen voor doen.
  • De werknemer of IB-ondernemer heeft in een bepaald jaar onvoldoende pensioen opgebouwd. Hierdoor ontstaat er jaarruimte of reserveringsruimte. Jaarruimte houdt in dat er in een bepaald jaar niet voldoende pensioen werd opgebouwd. Reserveringsruimte is het totaal van niet-benutte jaarruimten.

Informatie van afgelopen zeven jaar nodig

Voor het berekenen van de reserveringsruimte gebruikt een werknemer of ondernemer informatie over het inkomen en de pensioenopbouw uit de afgelopen zeven jaar. Daarnaast zijn er drie documenten uit het jaar 2016 nodig om de premieaftrek lijfrente 2017 te kunnen berekenen:

  • de IB-aangifte uit 2016;
  • de inkomensgegevens;
  • indien van toepassing: de opgaaf van pensioenaangroei van het pensioenfonds of pensioenverzekeraar.

(Bron: Rendement)