Tesla-taks maakt de elektrische auto vanaf 2019 een stuk duurder

Vanaf 1 januari 2019 worden de bijtellingsregels voor nieuwe volledig elektrische auto’s aangescherpt. Voor auto’s die duurder zijn dan € 50.000 geldt straks een gecombineerd bijtellingspercentage.

De bijtelling van 4% voor privégebruik geldt vanaf 1 januari 2019 alleen nog tot een cataloguswaarde van € 50.000. Over het meerdere wordt de normale bijtelling van 22% berekend. Als de cataloguswaarde van de elektrische auto meer dan € 50.000 is, krijgen werknemers en werkgevers dus te maken met een gecombineerd bijtellingspercentage. Deze verhoging van de bijtelling raakt vooral Tesla’s en wordt daarom ook wel de Tesla-taks genoemd.

Kentekens na 1 januari 2019

De verhoging van de bijtelling geldt voor auto’s die op of na 1 januari 2019 voor het eerst op kenteken worden gezet. Dit maakt het een stuk minder aantrekkelijk om een bijvoorbeeld een Tesla, BMW i8 of een Jaguar I-Pace te gaan rijden.

Voor elektrische auto’s met een catalogusprijs van bijvoorbeeld € 100.000 gaat de netto bijtelling van ongeveer € 150 per maand naar € 500 per maand. Bij een duurdere auto is het verschil nog groter.

Voor gunstige bijtelling snel bestellen

Alle elektrische auto’s die voor 1 januari 2019 op kenteken zijn gezet, kunnen nog tot vijf jaar na de dag van de eerste tenaamstelling profiteren van de 4% bijtelling over de gehele cataloguswaarde. Afhankelijk van de levertijd moet u uw nieuwe auto dus snel bestellen om komende 5 jaar nog te kunnen profiteren van de gunstige bijtelling.

 

Optie om belasting te besparen

Een optie om belasting te besparen als u vanuit een bv onderneemt, is het vormen van een eenmanszaak of vof met uw bv. Dit vereist nauwkeurige planning maar levert wel belastingvoordeel op. Vraag ons om advies.

 

Stichting administratiekantoor: stemrechten en financiële belangen gesplitst

Een Stichting Administratiekantoor (‘STAK’) komt men in diverse ondernemingen tegen, van kleine ondernemingen tot beursgenoteerde vennootschappen. Regelmatig verschijnen in de media berichten over ondernemingen waarin een STAK een rol speelt. Zie bijvoorbeeld Het Financieele Dagblad van 10 juli 2018: “Het administratiekantoor zet aandeelhouders buitenspel

Ondernemingen en investeerders kiezen soms voor een STAK als zij bepaalde personen op aandeelhoudersniveau willen laten meeprofiteren van de resultaten van een onderneming (via dividenduitkeringen), zonder dat zij deze personen stemrecht willen geven in die onderneming. Zo’n constructie moet echter wel goed worden overdacht, want het gaat nog wel eens mis.

Zeggenschap en financiële belangen

Binnen een onderneming draait het onder andere om zeggenschap en financiële belangen. Waar het de zeggenschap betreft kennen de meeste ondernemingen een goede balans tussen de aandeelhouders en het bestuur; die balans legt men vast in de statuten, een aandeelhoudersovereenkomst en een directiereglement. Vaak wordt bovendien invloed gegund aan een werknemersvertegenwoordiging of een raad van commissarissen. Waar het de financiële belangen betreft kan een onderscheid worden gemaakt tussen de geldstromen binnen de onderneming zelf (bedrijfskosten, maar ook een managementfee voor het bestuur) en geldstromen tussen de onderneming en de aandeelhouders (te denken valt aan dividend).

Binnen sommige ondernemingen wil men bepaalde personen (bestuurders, key personeelsleden) vanwege hun belang aan de onderneming binden. Een interessante optie is dan een STAK. Met een STAK creëert men een soort aandeelhouder die wel recht krijgt op dividend, maar geen stemrecht. Dus wel financiële belangen, geen zeggenschap. Hoe werkt dit?

STAK: stemrechten en financiële belangen gesplitst

Naast de zittende aandeelhouders wordt een nieuwe aandeelhouder gecreëerd: een stichting. In de meeste gevallen kiest men voor de naam ‘stichting administratiekantoor’. De stichting gaat bijvoorbeeld 10% van de aandelen in de vennootschap houden. De zittende aandeelhouders houden de resterende 90%. Het bestuur van de stichting wordt gevormd door de zittende aandeelhouders, zij bepalen het stemgedrag van de stichting in de aandeelhoudersvergadering van de vennootschap. Qua zeggenschap in de aandeelhoudersvergadering van de vennootschap wijzigt dus in feite niets: alle stemrechten worden in feite nog steeds uitgeoefend door de zittende aandeelhouders. De algemene vergadering (van aandeelhouders) zal op precies dezelfde wijze en in dezelfde verhouding stemmen als daarvoor.

Dan de volgende stap. De stichting geeft van de genoemde 10% aandelen die zij houdt certificaten uit aan de personen die men aan de onderneming wil binden (bestuurders, key personeelsleden). Die certificaten geven recht op één-op-één doorbetaling van het dividend dat de stichting op de door haar gehouden aandelen ontvangt. In feite ontvangen de beoogde personen dus één-op-één hun deel van eventuele dividenduitkeringen. Zij profiteren van de resultaten als waren zij aandeelhouders. Maar zij zijn geen aandeelhouders (wel certificaathouders) en hebben geen stemrecht in de aandeelhoudersvergadering van de werkmaatschappij. In feite zijn voor wat betreft de genoemde 10% aandelen de financiële belangen en de stemrechten op deze wijze dus in verschillende handen gebracht. De financiële belangen zijn in handen van de certificaathouders, terwijl de stemrechten in handen zijn van het bestuur van de STAK.

Evenwicht

Een keus voor een STAK heeft allerlei consequenties. Het systeem moet goed overdacht en uitgevoerd worden. Goed nagedacht moet bijvoorbeeld worden over een plicht tot aanbieding van de certificaten ingeval een certificaathouder de onderneming verlaat. Men wil immers niet tot in lengte van jaren te maken hebben met oud-personeelsleden die certificaathouder blijven maar intussen wel bij de concurrent werken. Slordig uitgevoerde STAK-constructies kunnen vervelend uitpakken en het evenwicht binnen een onderneming verstoren, terwijl een STAK juist bedoeld is om bij te dragen aan het evenwicht binnen de onderneming.

(Bron: DVAN)

Van prijsgeven pensioenaanspraak was nog geen sprake

Het prijsgeven van een pensioenaanspraak leidt er in de regel toe dat de waarde van de pensioenaanspraak tot het loon wordt gerekend. Kenmerkend voor prijsgeven is dat een aanspraak komt te vervallen. Zijn partijen nog in onderhandeling, waarbij de hoogte van de aanspraak nog nadrukkelijk een geschilpunt is, dan kan men nog niet zeggen dat van een prijsgeven van de aanspraak sprake is.

Een vennootschap heeft aan haar directeur pensioenafspraken toegekend. Het pensioen, opgebouwd in de jaren 1970 tot 2000, het jaar waarin de directeur uit dienst trad, was ondergebracht bij een beheer-B.V. Tot eind 2002 was de (gewezen) directeur aandeelhouder van die beheer-B.V. Nadien zijn de aandelen overgenomen door andere vennootschappen binnen het concern. In de pensioenbrief van december 1989 was aan de directeur een pensioentoezegging gedaan voor een ouderdomspensioen ingaande op 62-jarige leeftijd, met de toezegging het pensioen zoveel mogelijk worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Vanaf april 2011, toen hij 62 jaar werd, tot november 2011 kreeg de directeur in ruste die inmiddels was verhuisd naar de Verenigde Arabische Emiraten pensioen uitgekeerd van beheer-B.V. Op zijn verzoek werden de bij beheer-B.V ondergebrachte pensioenverplichting overgedragen aan een beleggings-B.V, waarvan hij 100%-aandeelhouder is. Bij die overdracht, die uiteindelijk in april 2012 plaatsvond, werd een waarde overgedragen van ruim € 390.000. Bij het vaststellen van die som was geen rekening gehouden met indexatie. Eind juli 2015 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffing 2011 opgelegd op basis van een overdrachtswaarde van ruim € 560.000. Volgens de inspecteur was er sprake van een prijsgeven dan wel niet voor verwezenlijking vatbaar zijn van aanspraken. Zo’n situatie leidt tot belastingheffing.

 

Aanspraak nog niet prijsgegeven

In hoger beroep gaat het om de vraag of de ex-directeur had afgezien van indexatie of niet. Uit hetgeen wordt gesteld blijkt volgens Hof Den Haag geenszins dat door de ex-directeur werd afgezien van indexatie. Uit het relaas van de onderhandeling rondom de waardeoverdracht blijkt dat hij aanspraak maakte op een hogere overdrachtswaarde waarbij rekening zou worden gehouden met na-indexatie van het pensioen. Ten tijde van het stopzetten van de uitkeringen op 1 november 2011 was derhalve geenszins komen vast te staan dat hij de aanspraak op na-indexatie had prijsgegeven. De omstandigheid dat bij de reeds gedane uitkeringen (nog) geen rekening met na-indexatie was gehouden, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor hetgeen in 2011 na het stopzetten van de uitkeringen is gebeurd. Ook uit de onderhandelingen eind 2011 tussen de ex-directeur en de inspecteur over de waardeoverdracht blijkt nog niet dat hij toen zijn aanspraak op na-indexatie had prijsgegeven. Pas met de overdracht van de aanspraken in 2012 is komen vast te staan dat de aanspraak op na-indexatie is vervallen. De inspecteur had dus niet aannemelijk gemaakt dat al in 2011 reeds sprake was van het prijsgeven dan wel het niet voor verwezenlijking vatbaar zijn van pensioenaanspraken.

(Bron: Taxence)

Print van digitale factuur onvoldoende fiscaal bewijs

Als ondernemer bent u verplicht een administratie te voeren en zodanig in te richten dat de fiscus uw fiscale verplichtingen hieruit eenvoudig kan afleiden. Onlangs heeft de Belastingdienst meer duidelijkheid gegeven over deze bewaarplicht in relatie tot de toenemende digitalisering van het bedrijfsleven.

Update software en bestanden

De bewaarplicht vereist dat software en bestanden ook in de toekomst toegankelijk blijven. Dit betekent dat updates vereist kunnen zijn, maar ook dat nieuwe systemen en software met ‘oude’ bestanden overweg moeten kunnen.

Comprimeren van gegevens

Gegevens mogen, vanwege bijvoorbeeld de grootte, gecomprimeerd worden, op voorwaarde dat de detailgegevens – ook in het kader van de AVG – toegankelijk blijven bij een eventuele controle.

Conversie

Ook het omzetten van gegevens in een andere vorm, conversie, is onder voorwaarden toegestaan. Dat geldt alleen niet voor de papieren balans en resultatenrekening. Er geldt een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat geconverteerde gegevens binnen een redelijke termijn weer reproduceerbaar moeten zijn.

Digitale gegevensdragers

Digitale gegevensdragers zijn er in verschillende vormen, zoals online en op DVD. Sommige vormen stellen extra eisen aan de waarborging van de authenticiteit. Een factuur die bijvoorbeeld via de mail ontvangen wordt, is niet authentiek indien deze wordt geprint. Aanvullende organisatorische actie is dan vereist, zoals bijvoorbeeld een back-up van de mail.

Verstrekken van informatie

Ook bij de informatievoorziening richting fiscus komt digitalisering om de hoek kijken. De voorkeur heeft het aanleveren via de beveiligde filetransfer van de Belastingdienst.

Let op! Er zijn individuele afspraken te maken over de manier waarop bestanden kunnen worden aangeleverd, met name als de grootte van bestanden het aanleveren op gebruikelijke opslagmedia niet mogelijk maakt.

Bewaartermijn

De fiscus hanteert een standaard bewaartermijn van zeven jaar, maar in bepaalde gevallen, zoals bij onroerend goed, is een langere bewaartermijn van toepassing. Er zijn ook nu afspraken te maken over de bewaarplicht, teneinde de uitvoering ervan te vereenvoudigen.

Heeft u vragen over uw digitale bewaarplicht, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB)

Aansprakelijkheid bestuurder cv bij belastingschuld

Als een bv belastingschulden heeft en deze niet meer kan betalen, is het van belang dat bestuurders tijdig deze betalingsonmacht melden. Ze kunnen daardoor hun aansprakelijkheid mogelijk beperken. Een dergelijke melding kan bestuurders van een commanditaire vennootschap (cv) echter niet baten.

Melding betalingsonmacht

De melding door een bv dat de belastingschulden niet betaald kunnen worden, betekent in het kort dat de bestuurders alleen aansprakelijk zijn voor belastingschulden als aannemelijk gemaakt kan worden dat deze door wanbeleid zijn ontstaan. Is er geen melding gedaan, dan dienen de bestuurders juist aannemelijk te maken dat het niet betalen van de belastingschulden niet door hun wanbeleid is ontstaan. Een veel zwaardere bewijslast dus.

Niet voor niet-rechtspersonen

Genoemde melding bestuursaansprakelijkheid bestaat niet voor niet-rechtspersonen. Dit vanwege het feit dat de bestuurders van niet-rechtspersonen automatisch voor de schulden aansprakelijk zijn.

Ook niet voor cv

Een commanditaire vennootschap is geen rechtspersoon en de melding betalingsonmacht geldt dus niet voor bestuurders van een cv. Een bestuurder van een cv die de betalingsonmacht desalniettemin meldde, was hierdoor dus niet gebaat. Zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de cv werd er dan ook niet door verminderd, zo besliste onlangs het gerechtshof in Arnhem.

Stille vennoten?

Een cv heeft beherend vennoten en stille vennoten. De beherend vennoten besturen de bv. De stille vennoten zijn slechts geldschieters en niet verantwoordelijk voor het beleid. Ze zijn in beginsel dan ook niet aansprakelijk voor de schulden van de cv en kunnen slechts hun inleg in de cv kwijtraken.

Let op! Als een stille vennoot zich als beherend vennoot gedraagt en de cv naar buiten vertegenwoordigt, is hij aansprakelijk voor alle schulden van de cv.

(Bron: HLB)

Vrijwillige verzekering ZW bij UWV niet nodig voor DGA

Een directeur-grootaandeelhouder (DGA) heeft recht op loon uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Daarom is er geen recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). 

Minister Koolmees van Sociale Zaken gaat in op een casus met betrekking tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de WIA bij het UWV. 

Wat was er aan de hand? 

De betrokkene werkte als zelfstandige in een eenmanszaak. Hij heeft toen een vrijwillige verzekering voor de ZW en de WIA bij het UWV afgesloten. Na verloop van tijd heeft hij de rechtsvorm van zijn bedrijf gewijzigd en zijn eenmanszaak omgezet in een Besloten Vennootschap (BV).  

Van die BV is de betrokkene directeur-grootaandeelhouder (DGA) ook enig aandeelhouder geworden. Deze wijziging heeft hij niet doorgegeven aan het UWV. Hij meldt zich op een gegeven moment ziek. De vrijwillige verzekering ZW komt niet tot uitkering, terwijl hij hiervoor wel premie heeft betaald. 

Gevolgen oprichting BV 

Een van de gevolgen van de oprichting van een BV is dat de DGA in dienst komt van de BV en werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW). 

Een DGA van een BV moet zichzelf daarom – ook voor de loonbelasting – een marktconform loon betalen. 

De verplichting om het loon door te betalen geldt op grond van artikel 7:629 BW ook bij ziekte van de DGA omdat hij een arbeidsovereenkomst met de BV heeft.  

Niet verplicht verzekerd voor werknemersverzekeringen 

Een DGA is niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen, zoals de ZW, de WIA en de Werkloosheidswet (WW). Wettelijk is namelijk geregeld dat, wegens het ontbreken van de gezagsverhouding bij een DGA, de arbeidsverhouding van een DGA niet als dienstbetrekking wordt beschouwd. Voor de loondoorbetalingplicht tijdens ziekte op grond van de arbeidsovereenkomst speelt het aspect van de gezagsverhouding echter geen rol.  

Vrijwillige verzekering voor de ZW 

Bij de vrijwillige verzekering voor de ZW geldt het normale regime van de ZW. Er wordt geen ziekengeld op grond van de ZW uitgekeerd indien de verzekerde recht heeft op loon. 

Informatie via UWV 

Ondernemers moeten zich er bewust van zijn welke gevolgen een omzetting van een eenmanszaak naar een andere rechtsvorm zoals een BV kan hebben.  

Het UWV informeert daarover op diverse manieren. Zo adviseert het UWV DGA’s via de website dat een vrijwillige ZW-verzekering afsluiten waarschijnlijk meestal niet nodig is. Daarnaast vermeldt het UWV dit ook in de brief over de nieuwe premiepercentages, die het UWV jaarlijks stuurt aan de vrijwillig verzekerden.  

Ook neemt het UWV schriftelijk contact op met een vrijwillig verzekerde indien het UWV constateert dat iemand die zich vrijwillig verzekerd heeft voor de ZW DGA (geworden) is.  

 

Beëindiging vrijwillige ZW-verzekering 

De minister kan niets veranderen aan de situatie van de betrokkene. Hij heeft geen recht op ziekengeld terwijl hij hier hiervoor wel premies had betaald en hij veronderstelde hiervoor verzekerd te zijn.  

De vrijwillige ZW-verzekering is niet meer zinvol voor deze persoon. De vrijwillige verzekerde moet echter zelf een verzoek indienen om zijn vrijwillige verzekering te beëindigen. Beëindiging van de vrijwillige verzekering vindt dan plaats met ingang van een door de betrokkene te bepalen toekomstige datum. Dit gebeurt niet met terugwerkende kracht. Er is ook geen sprake van premierestitutie met terugwerkende kracht. Dit standpunt is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd in zijn jurisprudentie.   

(Bron: Salarisnet)

Lagere loonheffingskorting voor niet-inwoners van Nederland

Loonheffingskortingen bestaan uit een belastingdeel en een premiedeel. Met ingang van 1 januari 2019 hebben niet-inwoners van Nederland geen recht meer op het belastingdeel van de loonheffingskorting. Zij hebben uitsluitend nog recht op korting op het premiedeel, op voorwaarde dat ze in Nederland verzekerd zijn voor de volksverzekeringen.

Voor het belastingdeel van de arbeidskorting geldt een uitzondering: werknemers die inwoner zijn van een andere lidstaat van de EU, van een EER-land, Zwitserland of de BES-eilanden hebben nog wel recht op het belastingdeel van de arbeidskorting. Het belastingdeel van de overige heffingskortingen (algemene heffingskorting, jonggehandicaptenkorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting) moet via de aangifte inkomstenbelasting geclaimd worden.

Het gevolg hiervan is dat er met ingang van 1 januari 2019 onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën werknemers:

  • Werknemers die inwoner zijn van Nederland
  • Werknemers die inwoner zijn van een andere lidstaat van de EU, van een EER-land, Zwitserland of de BES-eilanden
  • Werknemers die inwoner zijn van een land dat niet onder de voorgaande twee categorieën valt

Elke categorie kent volgend jaar eigen loonbelastingtabellen.

Wat betekent dit voor u? 

Naast een wijziging in uw salarisadministratie, zult u van elke werknemer moeten bepalen of hij of zij inwoner van Nederland is. Bij een werknemer die zowel in Nederland als in het buitenland woont of verblijft, is het niet altijd eenvoudig vast te stellen of hij of zij inwoner van Nederland is. Hierbij is onder andere van belang waar het sociale en economische leven van de werknemer zich afspeelt, maar ook wat de intentie van de werknemer is om zich al dan niet langdurig in Nederland te vestigen.

Wat betekent dit voor uw werknemers?

Stel dat u een werknemer in dienst heeft die bruto € 2.000 per 4 weken verdient. Uw werknemer houdt dan vierwekelijks onderstaande bedragen netto over afhankelijk van het land waarvan hij inwoner is:

Inwoner van Nederland: € 1.653,69
Inwoner EU / EER / Zwitserland / BES-eilanden: € 1.616,53 (verschil € 37,16)
Inwoner ander land: € 1.555,61 (verschil € 98,08)

Dit kan voor uw werknemers dus leiden tot honderden euro’s minder aan netto loon op jaarbasis. Deze berekening is gemaakt op basis van de loonheffingsgegevens over 2018. De daadwerkelijke te hanteren bedragen in 2019 kunnen hiervan afwijken.

(Bron: Mazars)

Btw-aftrek op business seats en skyboxen

Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld over de toepassing van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) met betrekking tot business seats. Uit de uitspraak blijkt dat een goede administratie cruciaal is voor een correcte en optimale btw-aftrek met betrekking tot uitgaven voor gehuurde business seats / skyboxen. Weet u wat u moet documenteren?

Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA)

De btw op uitgaven die zijn gemaakt voor giften, relatiegeschenken en personeelsvoorzieningen is niet altijd aftrekbaar als voorbelasting. De btw over deze uitgaven komt alleen voor aftrek in aanmerking als de uitgaven per begunstigde per jaar niet meer dan € 227 (exclusief btw) zijn.

Wat betekent dit in de praktijk voor de btw-aftrek met betrekking tot uitgaven voor business seats en skyboxen, waar diverse relaties en werknemers gebruik van maken?

Uitspraak Hoge Raad

Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld over de toepassing van het BUA met betrekking tot business seats. De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie. De zaak was, kort samengevat, als volgt:

Een ondernemer die btw-belaste handelingen verricht, huurde, met het oog op het onderhouden van zakelijke relaties, zitplaatsen in een business room van een voetbalstadion. De zitplaatsen werden gebruikt door twee werknemers en hun (potentiële) zakenrelaties. De ondernemer had de btw over de huur van de business seats volledig als voorbelasting in aftrek gebracht. Volgens de inspecteur had de ondernemer echter geen recht op aftrek van de btw, omdat de business seats als gift dan wel personeelsvoorziening in de zin van het BUA zijn aan te merken.

De Hoge Raad herbevestigt het uitgangspunt dat het eerst aan de inspecteur is om aannemelijk te maken dat de aftrek van btw op grond van het BUA moet worden uitgesloten. Wanneer de inspecteur het aftrekrecht betwist, ligt het echter op de weg van de ondernemer om de inspecteur de benodigde gegevens te verstrekken over het gebruik van de business seats. De ondernemer in deze zaak had niet vastgelegd welke zakenrelaties van de zitplaatsen gebruik hebben gemaakt. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de ondernemer geen recht op btw-aftrek voor de zitplaatsen had voor zover die door zakenrelaties zijn gebruikt.

Volgens de Hoge Raad is bij het verstrekken van business seats aan personeel, om een recreatief evenement bij te wonen, het vermoeden gerechtvaardigd dat de privédoeleinden van de werknemers worden gediend. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin een werkgever personeelsleden recreatieve evenementen laat bijwonen omdat het bedrijfsbelang dit vereist (bijvoorbeeld in het gezelschap van zakenrelaties). Dit kan de ondernemer bijvoorbeeld onderbouwen door aannemelijk te maken dat het bijwonen van het evenement plaatsvond met (potentiële) zakenrelaties. In dergelijke gevallen ligt de bal dan weer bij de inspecteur om aannemelijk te maken dat de persoonlijke doeleinden van het personeel overheersend waren en er geen recht is op btw-aftrek.

BUA en uw administratie

Uit het bovenstaande blijkt dat een goede vastlegging van het gebruik van business-seats en skyboxen het verschil kan maken voor de btw-aftrek op de uitgaven daarvoor. Wij raden sponsoren dan ook aan om voor elke wedstrijd ’de business seats opstelling’ vast te leggen, de zakelijke achtergrond toe te lichten en dit in de bedrijfsadministratie op te nemen.

(Bron: Mazars)

Tips voor uw overeenkomst met een BBL-werknemer

Via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) kan een leerling school en werk combineren. De leerling werkt vaak vier dagen in de week en gaat een dag naar school. Waar moet een werkgever die een BBL-leerling in de praktijk wil laten werken rekening mee houden? Wij hebben drie tips voor u en leggen uit hoe het zit met de ketenregeling en de transitievergoeding.

Tip 1.Stem looptijd overeenkomsten goed op elkaar af
Zowel met de onderwijsinstelling als met de leerling moet een overeenkomst worden gesloten. Afspraken met de onderwijsinstelling worden vastgelegd in een praktijkovereenkomst. Met de leerling wordt veelal een arbeidsovereenkomst gesloten. Het is van belang om beide overeenkomsten goed op elkaar te laten aansluiten, bijvoorbeeld wat betreft de looptijd.

Tip 2.Benoem dat het om een BBL-traject gaat
Neem duidelijk in de arbeidsovereenkomst op dat het een arbeidsovereenkomst betreft die in het kader van een BBL- traject wordt gesloten.

Tip 3.Wees duidelijk over de arbeidsovereenkomst
Neem ook een bepaling op wat er gebeurt met de arbeidsovereenkomst op het moment dat de praktijkovereenkomst eindigt. Onder voorwaarden kan, met een zogenaamde ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst, bereikt worden dat het einde van de praktijkovereenkomst ook automatisch het einde van de arbeidsovereenkomst betekent. De ontbindende voorwaarde moet nauwkeurig worden omschreven om geldig te zijn.

Ketenregeling

De ketenregeling, die bepaalt hoeveel tijdelijke arbeidsovereenkomsten een werkgever mag aangaan met een werknemer, is niet van toepassing op de BBL-arbeidsovereenkomst. Normaliter geldt dat maximaal 3 tijdelijke arbeidsovereenkomsten in twee jaar mogen worden aangegaan. Voor de arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs is een uitzondering gecreëerd.

Niet duidelijk is echter of dit ook betekent dat een werkgever met een nieuwe keten aan tijdelijke arbeidsovereenkomsten kan beginnen na afloop van de BBL-arbeidsovereenkomst. En hoe zit het met een arbeidsovereenkomst die vooraf is gegaan aan de BBL-arbeidsovereenkomst? Speelt die een rol in de keten? Ook dit is nog niet uitgekristalliseerd.

Transitievergoeding
De wet heeft geen uitzondering gecreëerd wat betreft het recht op een transitievergoeding voor een BBL-werknemer. Gaat de BBL-werknemer uit dienst en heeft het dienstverband minimaal 24 maanden geduurd, dan ontstaat er recht op de transitievergoeding.

U mag als werkgever wel zogenaamde ‘inzetbaarheidskosten’ op de transitievergoeding in mindering brengen. Het gaat daarbij om kosten van de opleiding, zoals bijvoorbeeld door de u als werkgever betaald collegegeld. De kosten kunnen niet in mindering worden gebracht als de arbeidsovereenkomst direct aansluitend of binnen 6 maanden na afronding van de opleiding wordt voortgezet.

(Bron: Bakter Tilly Berk0

Belastingvrij aan uw kind schenken? Dit zijn de mogelijkheden in 2018

Een financiële meevaller, een goede jaaromzet, gespaard vermogen of uw kind dat op het punt staat het ouderlijk huis te verlaten. Voor iedereen heeft het doen van een schenking een andere reden. Maar ik kan toch niet zomaar een groot bedrag aan mijn kinderen schenken? Jawel. Door rekening te houden met de verschillende schenkingsvrijstellingen is het mogelijk om in 2018 nog een belastingvrije schenking te doen en zo uw box 3 vermogen te verlagen én de latere erfenis te laten dalen. Ik neem u graag mee met een aantal mogelijkheden en bijbehorende voorwaarden in 2018:

1. Jaarlijkse kind-oudervrijstelling

De jaarlijkse kind-oudervrijstelling betreft in 2018 een bedrag van maximaal € 5.363,- waarbij er geen aangifte schenkbelasting gedaan hoeft te worden. Het voordeel voor ouders om jaarlijks binnen de vrijstelling te schenken, is dat het vermogen binnen box 3 door de schenking daalt. Voor kinderen geldt dat zij als erfgenamen later minder erfbelasting betalen.

In plaats van bovenstaande vrijstelling kan er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar ook een belastingvrije schenking gedaan worden voor een studie, koophuis of zonder bestedingsvereiste. Let hierbij wel op! Gedurende het leven mag u slechts gebruik maken van één van deze drie schenkingen en hierbij moet er altijd aangifte schenkbelasting gedaan worden.

2. Eenmalige schenking zonder bestedingsvereiste

Staat uw kind voor een grote uitgave of wilt u al een deel van uw vermogen belastingvrij overdragen? Dan kunt u daarin eenmalig belastingvrij bijdragen tot € 25.732,-. Aan deze schenking zijn geen bestedingsvereisten verbonden.

3. Eenmalige schenking voor studiedoeleinden

Gaat uw kind een dure studie volgen? Dan kunt u een financiële bijdrage leveren in de vorm van een schenking. Hiervoor geldt een vrijstellingsbedrag van € 53.602,-. Voor deze schenking zonder schenkbelasting, gelden de volgende voorwaarden:

  • De studie kost minstens € 20.000,- per jaar.
  • De schenking moet worden vastgelegd in een notariële akte.
  • Er is een schriftelijk bewijs van de schenking en de besteding.

4. Schenken als bijdrage voor een koopwoning

Staat uw kind op het punt om uit huis te gaan? Of staat er een grote verbouwing op stapel? Ook dan kunt u een eenmalige, belastingvrije schenking doen. Het maximale vrijstellingsbedrag is € 100.800,-
met de volgende voorwaarden:

  • Besteding aan de aankoop of verbouwing van de eigen woning, of;
  • Het aflossen van een eigenwoningschuld.
  • De schenking is uiterlijk in 2020 volledig besteed.
  • Er is een schriftelijk bewijs van de schenking en de besteding.
  • Schenking mag niet herroepbaar zijn.

Voor vermogenden kan het daarnaast interessant zijn om jaarlijks meer te schenken dan de vrijstelling toelaat. De tarieven voor het ontvangen van een schenking of erfenis door kinderen zijn gelijk. Voor bedragen tot € 123.248,- geldt 10%, voor hogere bedragen geldt 20%. Door jaarlijks binnen de
10%-schijf te schenken, kan mogelijk bij vererving de 20%-schijf worden voorkomen dan wel verminderd.

(Bron: AcconAVM)