Ontvangt u Duitse Rente? Pas dan goed op!

Woont u in Nederland en ontvangt u Duitse Rente (pensioen) van de Duitse Rentenversicherung? Let dan goed op bij het invullen van uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

Wanneer u in het verleden in Duitsland gewerkt hebt, hebt u bij de Deutsche Rentenversicherung Duitse Rente opgebouwd. Wanneer de Deutsche Rentenversicherung overgaat om uitkering van het opgebouwde pensioen, heeft dit invloed op de Nederlandse aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen. 

Inkomstenbelasting

Nederland en Duitsland hebben samen afspraken gemaakt over welk land mag heffen over het inkomen in grensoverschrijdende situaties. Deze afspraken zijn vastgelegd in het belastingverdrag. Er zijn ook afspraken gemaakt over de heffing van pensioenuitkeringen.

Wanneer u in Nederland woonachtig bent en u Duitse Rente ontvangt, mag Nederland over deze uitkering heffen wanneer de bruto uitkering (gezamenlijk met eventuele andere Duitse pensioenuitkeringen) op jaarbasis lager is dan € 15.000. Is de uitkering op jaarbasis hoger dan € 15.000, dan mag Duitsland over de uitkering heffen. Dit betekent dat tot een bruto uitkering van € 1.250 per maand, Nederland mag heffen. Vanaf € 1.250 bruto per maand dient er in Duitsland belasting te worden betaald.

Ongeacht welk land over de uitkering mag heffen, dient de Duitse Rente in de Nederlandse aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te worden opgenomen. Vaak heeft de Belastingdienst de uitkering reeds bij de vooringevulde gegevens opgenomen. Wanneer Duitsland over de uitkering mag heffen dan verleent Nederland een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

Premie volksverzekeringen

Naast inkomstenbelasting kent Nederland ook premies volksverzekeringen. De premies volksverzekeringen bestaan uit:

  • Premies voor de Algemene ouderdomswet (AOW)
  • Premies voor de Algemene nabestaandenwet (ANW)
  • Premies voor de Wet langdurige zorg (WLZ)

Bij pensioenuitkeringen vanuit Nederland worden deze premies, net als de inkomstenbelasting, door de uitkeringsinstantie ingehouden. De Deutsche Rentenversicherung houdt hier geen rekening mee. Dit betekent dat er over de Duitse Rente via de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen premies nabetaald dienen te worden.

Vrijstelling AOW/ANW

Voor de afdracht van premies voor de AOW en ANW kan onder voorwaarden een vrijstelling worden aangevraagd. De vrijstelling wordt verleend als:

  • u in Nederland woont;
  • de Duitse Rente langdurig is;
  • de Duitse Rente hoger is dan € 1 104,60 bruto per maand;
  • er niet wordt gewerkt.

Ontvangt u naast Duitse Rente ook een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering (zoals een AOW-uitkering)? Dan moeten beide uitkering langdurig zijn en gezamenlijk meer dan € 1 104,60 bruto per maand bedragen. Daarnaast mag de Nederlandse uitkering niet hoger zijn dan de Duitse Rente.

De vrijstelling

De vrijstelling houdt in dat in Nederland geen premies AOW en premies ANW zijn verschuldigd over de uitkeringen. Dit geldt zowel voor de Duitse Rente als de Nederlandse uitkering. Dit heeft tot gevolg dat over de periode waarop de vrijstelling van toepassing is, geen AOW/ANW wordt opgebouwd in Nederland. 

De vrijstelling dient binnen één jaar nadat aan eerdergenoemde voorwaarden wordt voldaan, te worden aangevraagd. In dat geval wordt de vrijstelling verleent vanaf het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Is het tijdvak van een jaar al verstreken? Geen paniek. De vrijstelling wordt dan verleend vanaf datum aanvraag. Het is derhalve van belang dat de vrijstelling tijdig wordt aangevraagd.

Vrijstelling WLZ

Wanneer u alleen een Duitse Rente ontvangt en geen overige uitkeringen vanuit Nederland, kan ook een vrijstelling voor de premies WLZ van toepassing zijn. Om voor deze vrijstelling in aanmerking te komen dient u in Duitsland verzekerd te zijn voor ziektekosten. Oftewel u dient te zijn aangesloten bij de Krankenversicherung der Rentner (KVdr).

In deze situatie kan een verklaring ‘niet WLZ-verzekering’ worden aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank. Met deze verklaring kunt u bewijzen dat u in Nederland geen premies bent verschuldigd voor de WLZ.

(Bron: KroeseWevers)

Komt u in aanmerking voor instandhoudingssubsidie?

Als eigenaar van een rijksbeschermde kerk, molen, fabriek of ander rijksmonument dat niet bestemd is als particulier woonhuis, komt u mogelijk in aanmerking voor de instandhoudingssubsidie. De instandhoudingssubsidie is bestemd voor sober en doelmatig onderhoud over een periode van 6 jaar, op basis van een instandhoudingsplan.

Komt u in aanmerking voor subsidie?

Tegemoetkoming in de onderhoudskosten van rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Met de instandhoudingssubsidie komt de overheid eigenaren van een rijksmonument tegemoet in de onderhoudskosten. Het gaat om sober en doelmatig onderhoud over een periode van 6 jaar, op basis van een instandhoudingsplan.Eigenaren van gebouwde rijksmonumenten die (oorspronkelijk) geen woonhuis zijn, zoals kerken, molens en fabrieken kunnen deze subsidie aanvragen. 
Bent u eigenaar van een kerkgebouw? U kunt een beroep doen op de instandhoudingssubsidie als de kerk in de zesjarige onderhoudsperiode een religieuze of andere functie heeft. Professionele organisaties voor monumentenbehoud, gemeenten, provincies en waterschappen kunnen, anders dan particulieren, wel subsidie aanvragen voor rijksbeschermde woonhuizen.
Ook archeologische en groene rijksmonumenten vallen onder de regeling en komen in aanmerking voor de subsidie.

Subsidie

De instandhoudingssubsidie is bedoeld voor planmatig onderhoud. Daarom wordt de subsidie verstrekt een periode van 6 jaar, op basis van een instandhoudingsplan. Instandhoudingssubsidie kunt u jaarlijks aanvragen vanaf 1 februari tot en met 31 maart voor een periode van 6 jaar.

Voor welke werkzaamheden?

Voor subsidie in aanmerking komen de werkzaamheden die: 

  • zijn gericht op regulier onderhoud, zoals schilderwerk of plaatselijk herstel van houtwerk
  • deel uitmaken van een instandhoudingsplan voor een periode van 6 jaar
  • bijdragen aan maximaal behoud van de monumentale waarden 

Vanaf 2019 bedraagt de subsidie voor alle categorieën en eigenaren maximaal 60% procent van de subsidiabele kosten.

(Bron: Koenen en Co(

Brexit: de mogelijke gevolgen voor de btw

De huidige EU-lidstaten zijn voor hun nationale btw-wetgeving gebonden aan de Europese btw-richtlijn. Het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de heffing van btw niet langer plaatsvindt volgens deze richtlijn. Dit brengt veranderingen met zich mee voor Nederlandse ondernemers die zakendoen met bedrijven en/of particulieren in het Verenigd Koninkrijk.

Transitieperiode

Omdat het Verenigd Koninkrijk niet meer is gebonden aan de Europese btw-richtlijn, kan hij eigen btw-wetgeving vaststellen. Echter, tot 31 december 2020 is een transitieperiode overeengekomen waarbij het Verenigd Koninkrijk deel blijft uitmaken van de douane-unie. Tot die datum blijft de huidige btw-wetgeving van kracht. Wat de btw-gevolgen na de transitieperiode zijn, is nog onduidelijk. Wij geven een indruk van de mogelijke gevolgen bij een ‘harde Brexit’.

Levering van goederen van en naar het Verenigd Koninkrijk

Levering goederen vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk

Op dit moment wordt de levering van goederen vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk aangemerkt als een intracommunautaire levering. In de toekomst zal een goederenlevering vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk worden aangemerkt als uitvoer. In dat geval hoeft de goederenlevering niet meer in de opgaaf ICP te worden vermeld en hoeft geen Intrastat-aangifte meer te worden gedaan. Wel dient aan de hand van boeken en bescheiden nog steeds te worden aangetoond dat de goederen de grens zijn overgegaan. Omdat sprake zal zijn van uitvoer, zullen daarbij ook douaneformaliteiten gaan gelden.

Levering goederen vanuit Verenigd Koninkrijk naar Nederland

Andersom geldt dat de levering van goederen vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland niet langer meer zal worden aangemerkt als een intracommunautaire verwerving in Nederland, maar als invoer. Dit heeft tot gevolg dat de btw over de aangekochte goederen voortaan direct bij de douane moet worden afgedragen op de aangifte ten invoer, in plaats van op de btw-aangifte. Indien u de btw toch wil voldoen op de btw-aangifte, dient u voortaan te beschikken over een zogenoemde artikel 23-vergunning.

Regeling afstandsverkopen

Indien u op dit moment voor meer dan £ 70.000 per jaar goederen levert aan niet-belastingplichtige personen in het Verenigd Koninkrijk, dan bent u btw verschuldigd in het Verenigd Koninkrijk. Bij een harde Brexit zal deze regeling niet meer van toepassing zijn en bent u Nederlandse btw verschuldigd over deze leveringen. Mogelijk bent u echter op basis van de wetgeving in het Verenigd Koninkrijk ook daar btw verschuldigd.

Diensten aan ondernemers gevestigd in het Verenigd Koninkrijk

Indien u diensten verricht aan ondernemers gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, vallen deze diensten in de toekomst op basis van de hoofdregel buiten de EU-wetgeving, de zogenoemde ‘out of scope’. Deze diensten dienen dan niet langer in de Nederlandse btw-aangifte of opgaaf ICP te worden opgenomen. Het is afhankelijk van de wetgeving in het Verenigd Koninkrijk of deze diensten daar belast zijn. Indien deze diensten in het Verenigd Koninkrijk belast zijn, dient u zich in beginsel daar te registeren en btw af te dragen. Dit is slechts anders indien in de wetgeving een verleggingsregeling wordt opgenomen op basis waarvan de btw verschuldigd is door uw afnemer.

Hoe nu verder?

Pas nadat overeenstemming is bereikt over het btw-systeem dat zal worden gehanteerd na de transitieperiode, kunnen de btw-gevolgen precies in kaart worden gebracht. Daarbij achten wij de kans groot dat het Verenigd Koninkrijk handelsverdragen met EU-landen zal sluiten om het een en ander te vergemakkelijken. Wij adviseren echter de mogelijke scenario’s tijdig inzichtelijk te maken. Wij voorzien u graag van advies inzake de mogelijke btw-gevolgen van de Brexit voor uw onderneming. Hiervoor kunt u mogelijk ook gebruikmaken van de zogenoemde Brexit-voucher, waarbij 50% van de gemaakte advieskosten wordt vergoed (maximaal € 2.500 exclusief btw).

(Bron: Joanknecht)

Anonimiseren van vermogen via de (open) commanditaire vennootschap

Het vermogen van de personal holding van de dga is steeds eenvoudiger zichtbaar én naar hem te herleiden. Er zijn echter tal van redenen denkbaar waarom u uw bedrijfsmatige financiën liever anoniem houdt.

De meeste DGA’s gebruiken een bv als personal holding. Deze vennootschappen zijn verplicht om (een gedeelte van) hun financiële positie te publiceren bij de Kamer van Koophandel. Om onder deze publicatieplicht uit te komen, kan er gebruik gemaakt worden van alternatieve rechtsvormen, zoals de commanditaire vennootschap (hierna: CV). De CV heeft, in de functie van personal holding, namelijk géén publicatieplicht.

Een CV kenmerkt zich door een verschillende aard van de vennoten. Er zijn één of meer beherende én commanditaire (stille) vennoten. De beherende vennoten zijn bevoegd om namens de CV te handelen. De commanditaire vennoten zijn in feite slechts kapitaalverstrekker.

De DGA die het vermogen van zijn personal holding wil anonimiseren, kan zijn aandelen in die vennootschap als commanditair vennoot inbrengen in een nieuwe CV. Veelal vervult hij dan via een andere BV of stichting ook de functie van beherend vennoot. Vervolgens wordt de personal holding geliquideerd en komt het vermogen in de CV. Vanaf dat moment blijft het vermogen buiten publicatie.

De belastingdienst is zeer terughoudend in het verlenen van medewerking aan deze anonimiseringsstructuren, omdat deze haaks zouden staan op de Europese tendens naar meer transparantie ter voorkoming van witwaspraktijken.

De structuur wordt echter niet opgezet vanwege belastingmotieven (alle claims blijven behouden) en de CV moet (net als een bv) aangifte vennootschapsbelasting doen, zodat het hele vermogen voor de belastingdienst wél zichtbaar blijft. De Staatssecretaris heeft laten weten dat er geen reden is om een verzoek tot het aangaan van deze structuur af te wijzen, zolang de oprichting is gericht op bescherming van de privacy van de DGA en zijn familie.

(Bron: WVDB)

btw en electronische diensten

Btw-drempel voor kleine ondernemers die ‘TOE-diensten’ verrichten

Op grond van de huidige wetgeving zijn telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten (‘TOE-diensten’) die worden verricht voor eindconsumenten aan btw-heffing onderworpen in het land waar de eindconsument woonachtig is. Deze regel leidt tot veel administratieve complicaties voor kleine ondernemers, onder meer omdat zij moeten bijhouden waar hun afnemers woonachtig zijn. Met het oog hierop mogen kleine ondernemers die TOE-diensten verrichten voor eindconsumenten vanaf 1 januari 2019 het btw-tarief toepassen dat geldt in de Lidstaat waar ze zelf zijn gevestigd. Eén van de voorwaarden is dat hun jaarlijkse grensoverschrijdende omzet niet uitgaat boven de drempel van €10.000.

Vereenvoudiging voor bewijs van woonplaats

Ondernemers die B2C (Business-to-Consumer) TOE-diensten verrichten zijn momenteel verplicht om twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige bewijsstukken te vergaren om de woon- of vestigingsplaats van hun afnemers te onderbouwen. Ook deze regel leidt in de praktijk tot praktische complicaties. Om die reden mogen dergelijke ondernemers per 1 januari 2019 onder voorwaarden uitgaan van slechts één bewijsstuk verstrekt door een derde partij, aangenomen dat hun jaarlijkse omzet beneden de drempel van €100.000 blijft.

Uitbreiding van de MOSS-regeling

Met gebruikmaking van de Mini One-Stop-Shop (MOSS) regeling kunnen bepaalde categorieën ondernemers de btw over hun TOE-diensten aangeven en betalen in slechts één Lidstaat – ook wanneer een deel van deze diensten in andere Lidstaten plaatsvinden. Vanaf 1 januari 2019 kunnen ook ondernemers die buiten de EU zijn gevestigd en reeds een btw-registratie in één van de Lidstaten hebben gebruik maken van de regeling.

Vereenvoudiging factureringsregels

In het kader van B2C TOE-diensten dienen ondernemers facturen uit te reiken die voldoen aan de factureringsregels zoals die gelden in de Lidstaat waar de afnemer woonachtig is. Om deze administratieve complexiteit weg te nemen, mogen ondernemers die dergelijke diensten verrichten en gebruik maken van de MOSS-regeling vanaf 1 januari 2019 de factureringsregels hanteren zoals die toepasselijk zijn in de Lidstaat waarin ze zijn geregistreerd voor de MOSS-regeling.

De bovenstaande wijzigingen in de btw-wetgeving betreffen voornamelijk vereenvoudigingen die ten goede komen van e-commerce ondernemers. Wij juichen deze ontwikkelingen dan ook toe. Tot slot merken we op dat het bovenstaande gebaseerd is op de Nederlandse implementatie van het EU-recht; andere Lidstaten hebben mogelijk afwijkende regels vastgesteld.

Hoge Raad vindt dubbele Zvw-bijdrage bij FOR-lijfrente te gortig

De Hoge Raad verlaagt het bijdrage-inkomen van een ondernemer met het bedrag van diens lijfrentestorting vanuit de fiscale oudedagsreserve.

De zaak (23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175) verloopt als volgt. Een ondernemer staakt in 2014 zijn onderneming. De ondernemer zet van de fiscale oudedagsreserve (FOR) een bedrag van € 18.500 om in een lijfrente (artikel 3.128 Wet IB 2001). De inspecteur brengt de ondernemer een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in rekening over een bijdrage-inkomen van € 18.500. Op dit bijdrage-inkomen is de betaalde lijfrentepremie niet in mindering gekomen. Dat deze premie niet in aftrek komt op het bijdrage-inkomen, is in overeenstemming met de wet. De ondernemer berust hier echter niet in en stapt naar de rechter.

Hof Den Haag oordeelt dat de ondernemer die pensioen opbouwt met een lijfrente, ongelijk wordt behandeld ten opzichte van werknemers die een pensioen opbouwen via hun werkgever. De eigen bijdrage in de pensioenregeling verlaagt namelijk wel het bijdrage-inkomen van deze werknemers. Lijfrentepremies doen dat niet. Volgens het hof is deze ongelijke behandeling niet gerechtvaardigd, maar het hof ziet geen mogelijkheden tot rechtsherstel.

De Hoge Raad ziet die mogelijkheid daarentegen wel en verleent de ondernemer alsnog de door hem gewenste aftrek op het bijdrage-inkomen van de door hem betaalde lijfrentepremie vanuit de FOR. Voor de goede orde: de latere lijfrentetermijnen behoren wél tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw.

Belang voor de praktijk

Dit is wat ons betreft de belangrijkste lijfrente-uitspraak van 2018. Het is velen al jaren een doorn in het oog dat de Belastingdienst bij lijfrenten twee keer een bijdrage Zvw berekent. Dat is weliswaar in overeenstemming met de wet, maar twee keer de Zvw-bijdrage betalen – de eerste keer doordat de storting niet in aftrek komt en de tweede keer bij uitbetaling van de lijfrentetermijnen – voelt toch niet goed.

De vraag is wat de reikwijdte van deze uitspraak is? Geldt de aftrek van lijfrentestortingen op het bijdrage-inkomen nu in zijn algemeenheid, dus ook bij het benutten van jaarruimte of reserveringsruimte (ruime lezing), of is deze beperkt tot stakende ondernemers die hun FOR omzetten (enge lezing)? Kortom, wanneer is er nu sprake van een discriminerende ‘dubbelop-situatie’ die rechtgezet wordt? Dat punt is vooralsnog onduidelijk. Hopelijk komt deze duidelijkheid alsnog snel.

Voorts is het de vraag hoe de Belastingdienst aan deze uitspraak praktisch uitwerking gaat geven. Moet een belastingplichtige in een voorkomend geval via een bezwaarschrift een en ander regelen of wordt dit in een automatisch proces ingeregeld? Ook dat is op dit moment nog onduidelijk. Feit is dat de systemen van de Belastingdienst hier momenteel nog niet op zijn ingericht.

Ten slotte is het de vraag of de wetgever de handschoen oppakt om de Zvw-wetgeving in overeenstemming te brengen met deze uitspraak. Wat ons betreft mag de hele financiering van de Zvw wel eens kritisch tegen het licht worden gehouden. Er zijn nog wel meer onrechtvaardigheden glad te strijken. Twee voorbeelden:

  1. Een tweede ‘dubbelop-situatie’ kan ontstaan na echtscheiding. Gesteld dat iemand aan zijn ex-partner alimentatie betaalt of een deel van zijn pensioen doorbetaalt, dan wordt bij hem de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw berekend over zijn inkomen zónder rekening te houden met de alimentatie- c.q. pensioendoorbetalingsverplichting. Desalniettemin is de ex-partner over het ontvangene zelf ook opnieuw de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Ook dit komt weinig rechtvaardig over. Dat de wetgever deze ‘dubbelop-situaties’ bewust heeft geaccepteerd, maakt dit niet anders.
  2. Periodieke uitkeringen behoren tot het bijdrage-inkomen. De afkoopsom van een aanspraak op periodieke uitkeringen daarentegen niet (tenzij van dezelfde uitvoerder in het belastingjaar andere periodieke uitkeringen worden ontvangen). De rekeninghouder van een stamrechtrekening, die een inkomensoverbrugging wenst tot zijn AOW, kan dan beter kiezen voor het periodiek gedeeltelijk opnemen (afkoop) van zijn tegoed in plaats van een uitkeringsreeks aankopen. In het laatste geval is hij de Zvw-bijdrage verschuldigd over de ontvangen termijnen, in het eerste geval in principe niet.

(Bron: Taxlive)

Waarde ingebrachte zelf ontwikkelde computertool

Als iemand een goed vanuit zijn privévermogen inbrengt in zijn ondernemingsvermogen, moet hij dit activeren voor de waarde in het economische verkeer. Als die waarde evenwel is aan te merken als nog niet gerealiseerd resultaat uit overige werkzaamheden, moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze kosten niet al ten laste van het inkomen zijn gekomen.

Een systeemprogrammeur ontwikkelde in privétijd software waarmee het mogelijk was op een computer aanpassingen en verbeteringen voor ‘mainframe-aplicaties’ te ontwikkelen. Daar besteedde de programmeur enkele honderden uren gedurende twee jaar. Op enig moment is de tool tot het ondernemingsvermogen gerekend en de programmeur activeerde de tool voor € 250.000. In 2012 verkocht de programmeur licentierechten en schreef hij € 100.000 af op de tool. De inspecteur heeft deze afschrijving gecorrigeerd naar € 5.000.

Inkomsten uit andere arbeid

In geschil is de afschrijving. Het hof gaf als hoofdregel dat een belastingplichtige die een goed inbrengt vanuit zijn privévermogen, dit goed in zijn ondernemingsvermogen moet activeren voor de waarde in het economische verkeer. Dit lijdt echter uitzondering als die waarde is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden (inkomsten uit andere arbeid). In zo’n geval moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover die kosten niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat uit de uitspraak van het hof niet blijkt op welke gronden hij tot de conclusie is gekomen dat de werkzaamheden van de programmeur voor de ontwikkeling van de tool moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Alleen dan kan sprake zijn van nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch.

(Bron: Taxence)

Heeft u grensarbeiders in dienst? Let dan op de loonheffingskorting!

Werknemers die in Nederland werken, maar niet in Nederland wonen, de zogenoemde grensarbeiders, ontvangen momenteel nog dezelfde loonheffingskorting als een werknemer die in Nederland woont en werkt. Werknemers ontvangen de loonheffingskorting, veelal bestaande uit de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, via de salarisadministratie. De loonheffingskorting leidt tot een lagere inhouding van loonheffing en derhalve tot een hoger nettoloon. De heffingskortingen bestaan uit een premiedeel en een belastingdeel. Het premiedeel wordt toegekend als een werknemer sociaal verzekerd is in Nederland en in deze situatie verandert er niets.

Vanaf 1 januari 2019 zijn er wel wijzigingen voor het belastingdeel van de heffingskortingen. Vanaf dat moment hebben in beginsel alleen inwoners van Nederland recht op het belastingdeel van de heffingskortingen. De hoofdregel is dat niet-inwoners in beginsel géén recht meer hebben op het belastingdeel van de algemene heffingskorting waardoor de loonheffingskorting lager gaat uitvallen en de werknemer er netto dus op achteruit gaat. Maar let op: voor de grensarbeider die in België woont, verandert op grond van de non-discriminatiebepaling in het belastingverdrag Nederland-België niets! De belastingdienst verzendt brieven met een andersluidende inhoud, maar deze brieven zijn in geval van een Belgische grensarbeider onjuist. Dit kunt u nalezen op de website van de Belastingdienst.

Met ingang van 1 januari 2019 ontstaan er drie categorieën werknemers voor de toekenning van het belastingdeel van de loonheffingskorting in de salarisadministratie.

Categorie werknemersToekenning heffingskorting via de salarisadministratie
1Inwoners van Nederland en België –       Recht op het belastingdeel van de arbeidskorting –       Recht op het belastingdeel van de algemene heffingskorting
2Inwoners van de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland, Liechtenstein, Zwitserland of de BES-eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) –       Recht op het belastingdeel van de arbeidskorting
3Inwoners van een derde land die niet vallen onder de hiervoor genoemde categorieën–       Geen recht op het belastingdeel van de heffingskortingen

Werknemers die vallen onder categorie 3 van de tabel kunnen vanaf 1 januari 2019 via het indienen van een Nederlandse aangifte inkomstenbelasting het totale belastingdeel van alle heffingskortingen ontvangen mits zij een zogenoemde “kwalificerend buitenlands belastingplichtige” zijn. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

·         over minimaal 90% van het wereldinkomen wordt in Nederland belasting betaald; en

·         er wordt een inkomensverklaring overlegd van de belastingdienst van het woonland.

Het zal duidelijk zijn dat vanaf 1 januari 2019 het er allemaal niet gemakkelijker op gaat worden.

(Bron: WVDB)

Pas in 2021 nieuwe Wet DBA

Zoals u wellicht weet, geldt sinds 1 mei 2016 de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA). Al lange tijd is bekend dat er een opvolger van de huidige Wet DBA dient te komen. Het kabinet wil met een nieuwe wet de schijnzelfstandigheid van zzp’ers beter aanpakken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen.

Het kabinet wil in de nieuwe wet opdrachten aan zzp’ers die onder een bepaald uurtarief (€ 15 – € 18) werken, automatisch omzetten in een arbeidsovereenkomst. Ook de duur en de aard van de  werkzaamheden moest bij die afbakening een rol spelen. Als zelfstandigen langer dan drie maanden en voor reguliere bedrijfsactiviteiten worden ingeschakeld, zouden het werknemers zijn. Volgens de Europese Commissie zijn deze kabinetsplannen echter in strijd met het EU-recht, zo meldt Minister Koolmees op 26 november aan de Kamer.

Daarmee zal de opvolger van de Wet DBA niet eerder dan in 2021 worden ingevoerd en wordt door het kabinet gezocht naar alternatieven.

Verduidelijking gezag

Wel komt er volgens de Minister per 1 januari 2019 meer duidelijkheid over het gezagscriterium in het Handboek Loonheffingen. Onder de huidige wet is er sprake van een dienstbetrekking als cumulatief voldaan wordt aan de volgende drie criteria: het verrichten van persoonlijke arbeid tegen vergoeding onder een gezagsverhouding. De invulling van dit laatste criterium is op dit moment niet altijd duidelijk. Met behulp van de verduidelijking zou u beter in staat moeten zijn om te kunnen beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking.

Kabinetsplannen

Opdrachtgeversverklaring

Via een webmodule kunnen opdrachtgevers in de toekomst een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtgeversverklaring is geldig tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Vooralsnog wordt gedacht aan een periode van een jaar in de beginperiode. De uitwerking van de webmodule ligt op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.

Opt-out

Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er in de toekomst voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De verklaring heeft vrijwarende werking voor de opdrachtgever, tenzij bij controle komt vast te staan dat niet is voldaan aan de criteria (tarief en duur) voor de opt-out. Partijen in een arbeidsrelatie kunnen een opt-out-verklaring niet met terugwerkende kracht laten ingaan. De opt-out-verklaring geldt zo lang de werkzaamheden die worden verricht en de omstandigheden waaronder dit gebeurt niet veranderen. De opdrachtgever en de opdrachtnemer hoeven daarom bij ongewijzigde werkzaamheden of omstandigheden niet periodiek een nieuwe opt-out-verklaring in te dienen of deze in te trekken. Ook hoeven zij geen melding te doen van het einde van de arbeidsrelatie en daardoor van intrekking van de opt-out-verklaring.

Belangrijke aanpassingen en aanvullingen bij wettelijke verdeling

Als iemand zonder testament komt te overlijden is het wettelijk erfrecht van toepassing. Wanneer die persoon gehuwd is en kinderen heeft, geldt de wettelijke verdeling. Dit is een prima uitgangspunt, maar het aanpassen van bepaalde onderdelen van de wettelijke verdeling in een testament kan (gelet op de persoonlijke situatie) toch wenselijk en fiscaal voordelig zijn. Wij zetten de belangrijkste aanpassingen en aanvullingen voor u op een rij.

Erfgenamen

Volgens het wettelijk erfrecht zijn de echtgenoot en kinderen erfgenaam, ieder voor een gelijk gedeelte. Meestal is dit de wens, maar er bestaan ook situaties waarbij het aanpassen van deze bepaling gewenst is. Bijvoorbeeld bij: onterving van een kind of benoeming van een stiefkind tot erfgenaam. Ook kan het met het oog op besparing van erfbelasting de voorkeur hebben om de erfdelen van de erfgenamen te vergroten of juist te verkleinen.

Wettelijke verdeling

Bij een wettelijke verdeling erft de echtgenoot van de overledene (‘de langstlevende’) van rechtswege de goederen van de nalatenschap en neemt de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening. De kinderen krijgen een niet-opeisbare geldvordering ter grootte van hun erfdeel ten laste van de langstlevende. In een testament kunnen (naast de wettelijke verdeling) andere opties worden opgenomen als (na het overlijden) blijkt dat de wettelijke verdeling toch niet het meest geschikte uitgangspunt is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de langstlevende niet alle goederen van de nalatenschap wil erven, omdat de langstlevende in een zorginstelling is opgenomen en het vermogen niet nodig heeft of omdat een van de kinderen het woonhuis/de onderneming over wil nemen en het gunstiger is om dit bij het eerste overlijden uit te voeren.

Opeisbaarheid geldvorderingen kinderen

Volgens de wet zijn de geldvorderingen die de kinderen op de langstlevende hebben pas opeisbaar als de langstlevende failliet gaat, als hij/zij een schuldsaneringsregeling heeft of als hij/zij komt te overlijden. In een testament is het mogelijk om de vorderingen ook opeisbaar te maken in andere gevallen waarbij het wenselijk is dat het vermogen (alvast) naar de kinderen gaat. Dit kan zijn als er bewind over het vermogen van de langstlevende wordt ingesteld, hij/zij gaat hertrouwen in gemeenschap van goederen of hij/zij door opname in een zorginstelling een vermogens-/inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd is, waardoor er op het vermogen verminderd wordt. 

Fiscaal flexibel

Door verschillende bepalingen in het testament op te nemen is het mogelijk om een fiscaal flexibelere regeling te creëren dan de wettelijke regeling. Er kan onder andere een flexibel rentebegrip worden toegevoegd, waarmee na het overlijden een keuze kan worden gemaakt over de hoogte van de rente en de vorderingen van de kinderen. Ook kunnen bepaalde (afvul)legaten worden opgenomen, waarmee na het overlijden kan worden geschoven tussen de verkrijgingen van de partner en kinderen. Het is verstandig om de mogelijkheid te creëren waardoor pas na het eerste overlijden een keuze hoeft te worden gemaakt, omdat na het overlijden een betere inschatting kan worden gemaakt welke optie fiscaal het voordeligst uitpakt. 

Overige mogelijkheden

  • Met een uitsluitingsclausule geeft u aan dat uw nalatenschap niet in een gemeenschap van goederen valt van uw erfgenaam, waardoor de erfgenaam de nalatenschap bij een eventuele echtscheiding niet hoeft te delen met diens ex-partner.
  • In een testament kunt u een executeur benoemen. Dit is de persoon die na uw overlijden de zaken regelt die gedaan moeten worden, zoals het betalen van de uitvaartkosten, indienen van de aangifte erfbelasting en afwikkelen van de nalatenschap
  • Met een legaat is het mogelijk om bepaalde vermogensbestanddelen na te laten aan specifieke personen. Denk hierbij aan het van erfbelasting vrijgesteld bedrag aan al uw kleinkinderen of het aandeel in uw onderneming aan een familielid.
  • U kunt vastleggen wie u tot voogd benoemd als u komt te overlijden met minderjarige kinderen. De voogd moet zorgen voor de verzorging en opvoeding van uw kind, wordt verantwoordelijk voor uw kind en beheert het vermogen van uw kind. Daarnaast kunt u de verkrijging van uw erfgenaam of legataris onder bewind stellen als u denkt dat diegene (nog) niet verstandig kan omgaan met de nalatenschap, bijvoorbeeld omdat hij/zij nog te jong is. Een bewind houdt in dat de erfgenaam/legataris tot een bepaalde leeftijd niet kan beschikken over uw nalatenschap zonder toestemming van de bewindvoerder. De bewindvoerder kunt u zelf benoemen.
  • Ook is het mogelijk om een regeling te treffen voor de situatie dat u komt te overlijden zonder (klein)kinderen achter te laten (ook wel een rampenclausule genoemd), bijvoorbeeld door een auto-ongeluk of vliegtuigramp. Neemt u deze regeling niet op dan erven alleen de wettelijke erfgenamen van degene die het laatst komt te overlijden. Dat kan betekenen dat al uw vermogen naar één van de families gaat.

(Bron: ABAB)