Verjaringstermijn bij achterstallige premies bedrijfstakpensioenfonds

U moet als onderneming verplicht zijn aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) van uw sector. Doet u dit niet? Dan kan het pensioenfonds de achterstallige premies van u eisen.

Achterstallige premies bedrijfstakpensioenfonds

Of dit onbeperkt kan, daar zijn de rechtbanken het met elkaar nog niet over eens. Zo besloot de Rechtbank Rotterdam in september 2018 in een zaak dat het bedrijfstakpensioenfonds zich moest houden aan de wettelijke verjaringstermijn van vijf jaar met een objectieve startdatum. De startdatum werd vastgesteld op het moment dat de werkgever zich had moeten aansluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde een jaar eerder echter dat de verjaringstermijn ingaat zodra het bedrijfstakpensioenfonds de nota voor de achterstallige premie stuurt. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam past in de lijn dat premievorderingen van een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) niet verder terug kunnen gaan dan vijf jaar. De rechtbank liet duidelijk merken het niet eens te zijn met het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

(Bron: ABAB)

Gemeenschappelijk bezit uitgesloten in samenlevingscontract?

U woont ongehuwd samen en in uw samenlevingscontract staat dat uw bezittingen niet in gemeenschappelijk bezit vallen? Het lijkt er misschien op dat de verdeling van uw vermogen en goederen zonder discussie verloopt als de relatie onverhoopt eindigt. Maar ook met een samenlevingscontract moet uw vermogen mogelijk als gemeenschappelijk goed 50/50 verdeeld worden over u en uw (ex-)partner. 

Een praktijkvoorbeeld van een man en vrouw die ongehuwd samenwoonden met een samenlevingscontract maakt deze kwestie duidelijk. Aan het begin van hun relatie hebben ze hun privébankrekeningen opgeheven en hun inkomsten en uitgaven via de gemeenschappelijke rekening laten stromen. Toen ze uit elkaar gingen, leidde de verdeling van hun vermogen tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dan zij door alles op een gemeenschappelijke rekening te storten, niet de intentie hadden om hun vermogen gescheiden te houden. De rechtbank beoordeelt dit als stilzwijgende afspraak dat hun vermogen en bezittingen aan de man en de vrouw toebehoren, ieder voor de helft.

Houd een administratie bij

Als u geen administratie bijhoudt, is door het samengaan van uw vermogen niet meer te bewijzen welk vermogen u had voordat u ging samenwonen en welk deel van het vermogen afkomstig is uit uw inkomsten. Er zijn verschillende stappen die samenwonenden kunnen zetten om discussies en strijd te voorkomen.

Wij geven u graag enkele tips:

  • Houd uw eigen bankrekening aan;
  • Houd een administratie bij waarbij u vastlegt wie welke goederen aanschaft;
  • Ontvangt u schenkingen? Leg dit vast in uw administratie;
  • Ontvangt u een erfenis? Leg dit vast in uw administratie.

Zonder een volledige administratie kunt u niet bewijzen welke goederen uw eigendom zijn of door u zijn gefinancierd. U loopt dan het risico dat u, mocht uw relatie ten einde komen, uw bezittingen of (ondernemings)vermogen moet delen met uw ex-partner. Het loont dus om geldstromen duidelijk vast te leggen.

(Bron: ABAB)

Belastingheffing uitstellen door goedkoopmansgebruik

Om te kunnen investeren kunt u als ondernemer de heffing van belasting uitstellen naar een later moment. Senior belastingadviseur Hans van Dam zet de fiscale spelregels hiervoor op een rijtje.

Goedkoopmansgebruik

Regels voor het uitstellen van belastingheffing in de belastingwetgeving en belastingrechtspraak staan ook wel bekend als goedkoopmansgebruik. Kort gezegd: u hoeft winst pas te verantwoorden als die daadwerkelijk is gerealiseerd. Aan de andere kant kunt u verliezen opnemen zodra er een redelijke kans is dat u verlies gaat lijden. Het goedkoopmansgebruik vindt haar basis  in de bedrijfseconomie, maar de fiscale winstbepaling wijkt soms af van de commerciële winstbepaling.

Fiscale spelregels op een rij

U kunt de heffing van belasting op verschillende manieren uitstellen:

  • U mag de waarde van uw bezittingen verlagen door afschrijving, zoals reguliere afschrijvingen, willekeurige afschrijvingen of het afwaarderen naar een lagere bedrijfswaarde.  Ook kunt u een afwaarderingsverlies forceren of vorderingen afwaarderen. Afschrijvingen verminderen het belastbare resultaat. Hoe hoger de afschrijvingen, hoe lager de belastingdruk; 
  • U kunt een voorziening vormen op de balans. Voorzieningen zijn bedoeld voor toekomstige kosten die zich (zeer waarschijnlijk) gaan voordoen, maar waarvan de omvang nog niet exact bekend is. Voorbeelden van voorzieningen zijn een garantievoorziening, onderhoudsvoorziening, voorziening (belasting)claims, voorziening jubileumkosten of voorziening langdurig zieken; 
  • Het is altijd verstandig om u in deze gevallen goed te laten adviseren. Onze adviseurs vertellen u graag wat de mogelijkheden zijn en hoe u deze optimaal kunt benutten.

(Bron: ABAB)

Uitspraak Hoge Raad over niet-voortzettingseis in liquidatieverliesregeling

Als een Nederlandse bv een dochtervennootschap liquideert en daarbij een verlies maakt, mag dit zogenaamde liquidatieverlies bij de moedermaatschappij onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de fiscale winst. Een van de voorwaarden is dat de activiteiten van de geliquideerde vennootschap niet door een andere groepsvennootschap mogen worden voortgezet. Onlangs heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over het moment waarop deze zogenaamde niet-voortzettingseis moet worden beoordeeld.

De feiten

Belanghebbende (hierna: A nv) was actief op de Indonesische verzekeringsmarkt en had een deelneming in dat land, namelijk X. De deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting was van toepassing op het aandelenbelang in X. X draagt in 2002 een gedeelte van haar activiteiten over aan Y, een verbonden lichaam van A nv. De aandelen in Y worden vervolgens eind 2003 verkocht aan een niet met A nv verbonden lichaam.
X wordt in juni 2004 geliquideerd. De vereffening wordt uiteindelijk voltooid in 2010. Bij beschikking wordt het verlies van A nv voor het jaar 2010 vastgesteld. Daarbij heeft A nv een verlies voor de liquidatie van X aangegeven. De inspecteur staat dit liquidatieverlies niet in aftrek toe. De Rechtbank Noord-Holland volgt de inspecteur. A nv gaat daarop in cassatie. Discussiepunt is het moment waarop de zogenaamde niet-voortzettingseis in de liquidatieverliesregeling moet worden getoetst.

Op welk moment toetsen?

Volgens wettelijke bepalingen mag een liquidatieverlies niet eerder in aanmerking worden genomen dan op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Daarnaast moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden. Eén van die voorwaarden luidt dat de onderneming van het ontbonden lichaam geheel is gestaakt, of geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam (de niet-voortzettingseis). Volgens de Rechtbank Noord-Holland hoort de toetsing of aan deze eis wordt voldaan plaats te vinden op het moment van de voortzetting direct na overdracht van de ondernemingsactiviteiten, dus in 2002. A nv is van mening dat dit moet gebeuren in 2010; het jaar waarin de vereffening van X is voltooid.

Visie van de Hoge Raad

De niet-voortzettingseis heeft het karakter van een antimisbruikbepaling. Aangezien uit de wettekst niet volgt op welk moment aan de niet-voortzettingseis moet worden voldaan, moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij wat de wetgever heeft willen bestrijden met het invoeren van de regeling. De wetgever vond het daarbij onwenselijk dat een concern naar keuze de verliesverrekeningsmogelijkheden bij een dochtervennootschap kan inruilen voor een liquidatieverlies bij de moedervennootschap, door de activiteiten van de dochtervennootschap in een ander gedeelte van het concern onder te brengen. Dit heeft de wetgever tegen willen gaan door de aftrek van een liquidatieverlies pas toe te staan op het moment dat de band tussen het concern en de dochtervennootschap daadwerkelijk is verbroken. De wetgever wilde in het geval van voortzetting van (een gedeelte van) de onderneming binnen het concern de aftrek van het liquidatieverlies niet uitsluiten, maar uitstellen tot het latere moment waarop de gehele onderneming zou zijn gestaakt of door een derde zou zijn voortgezet. De toetsing of aan de niet-voortzettingseis wordt voldaan, moet dan plaatsvinden op het moment waarop het liquidatieverlies op zijn vroegst in aanmerking wordt genomen. Dat is dan op het moment waarop de vereffening is voltooid.

De conclusie van de Hoge Raad is daarom dat de toetsing plaats moet vinden op het tijdstip waarop de vereffening van het ontbonden lichaam is voltooid. A nv wordt in het gelijk gesteld: zij mag het door haar geclaimde liquidatieverlies in 2010 in aftrek brengen

(Bron: ABAB)

De zes-maandenregeling in de overdrachtsbelasting

Een in de praktijk veel gebruikte regeling in de overdrachtsbelasting is de zes-maandenregeling. Bij de aankoop van een onroerende zaak is overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde in het economisch verkeer (of hogere tegenprestatie). Wanneer dezelfde onroerende zaak echter binnen zes maanden na een vorige verkrijging wordt verkregen, zal voor de overdrachtsbelasting de waarde van de onroerende zaak verminderd worden met het bedrag waarover de eerste verkrijger al overdrachtsbelasting verschuldigd was. Als gevolg hiervan zal een nieuwe verkrijger minder (of soms zelfs helemaal geen) overdrachtsbelasting verschuldigd zijn.

TOEPASSING VAN DE REGELING

Voor toepassing van de zes-maandenregeling moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • De onroerende zaak wordt binnen zes maanden opnieuw verkregen door een ander
  • De eerste verkrijger was bij de aankoop overdrachtsbelasting verschuldigd
  • De eerste verkrijger heeft de omzetbelasting die in rekening is gebracht niet afgetrokken (bij aankoop van een nieuwbouwwoning is er in de regel 21% omzetbelasting)
  • De eerste verkrijger heeft niet minder erf- of schenkbelasting moeten betalen door de betaling van de overdrachtsbelasting (de verkrijging van een onroerende zaak krachtens erfrecht is vrijgesteld van overdrachtsbelasting en de bij de schenking van onroerend goed verschuldigde overdrachtsbelasting kan in mindering worden gebracht op de schenkbelasting)

Indien aan deze voorwaarden is voldaan, wordt voor de overdrachtsbelasting de waarde van de onroerende zaak verminderd met het bedrag waarover de eerste verkrijger overdrachtsbelasting verschuldigd was en is de nieuwe verkrijger minder (of soms helemaal geen) overdrachtsbelasting verschuldigd. Deze vermindering levert een voordeel voor de laatste verkrijger op. De eerste verkrijger kan echter contractueel bedingen dat dit voordeel hem toekomt. In dat geval zal de eerste verkrijger doorgaans een extra vergoeding ontvangen. Dan is wel overdrachtsbelasting over deze extra vergoeding verschuldigd.

WAAR MOET U OP LETTEN

De voorwaarden van de zes-maandenregeling lijken in eerste instantie helder. In de praktijk merken wij echter dat bij het gebruik van de zes-maandenregeling, in relatie tussen particulieren en met name in familieverhoudingen, geen rekening wordt gehouden met het toepasselijke civiele recht, zoals bijvoorbeeld de consumentenbedenktijd.

De consumentenbedenktijd houdt in dat de koper van een onroerende zaak na het sluiten van de koopovereenkomst drie dagen verplichte bedenktijd heeft. Deze bedenktijd is bedoeld om, indien gewenst, deskundigen te raadplegen en te voorkomen dat de koper een te overhaaste beslissing neemt. Door deze bedenktijd is het echter niet mogelijk om de onroerende zaak direct na het sluiten van de koopovereenkomst (onvoorwaardelijk) te leveren. Voor het gebruik van de zes-maandenregeling dient de bedenktijd dus binnen de zes maanden te vallen, anders kan niet tijdig geleverd worden en zal geen sprake zijn van een verkrijging binnen de gestelde termijn.  In sommige gevallen is het gelukkig mogelijk om van de bedenktijd af te zien. Mocht u hier gebruik van willen maken, dan verdient het aanbeveling om u hier goed over te laten adviseren.

(Bron: Mazars)

Werkgevers let op: de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) is in aantocht

De Wet Arbeidsmarkt in Balans, de WAB, is in aantocht. Aangezien de wet in januari 2020 ingaat, kan dat dit jaar al gevolgen voor uw onderneming hebben. Er komen diverse veranderingen aan, onder andere in de ketenregeling, de transitievergoeding en de werkwijze met oproepkrachten. Belangrijk om nu al rekening mee te houden.

Welke veranderingen zijn voor u het meest van belang?

De belangrijkste veranderingen die het huidige wetsvoorstel met zich meebrengt zijn de volgende:

  • De ketenregeling gaat weer naar drie contracten in drie jaar. Nu is dat drie contracten in twee jaar.
  • De berekening van de transitievergoeding wijzigt. De opbouw wordt voortaan voor alle werknemers, ongeacht leeftijd of duur dienstverband, aangepast naar 1/6 bruto maandsalaris per half dienstjaar (oftewel 1/3 bruto maandsalaris per heel dienstjaar. Daar staat echter tegenover dat voortaan bij elk dienstverband, zowel tijdelijk als vast, vanaf de eerste dag recht op transitievergoeding wordt opgebouwd. Nu is dat bij tijdelijke dienstverbanden pas vanaf twee jaar het geval. De transitievergoeding ‘nieuwe stijl’ wordt bovendien naar rato afgerond per dag.
  • Oproepkrachten moeten voortaan minimaal vier dagen van tevoren worden opgeroepen. Doet u dat niet dan heeft de werknemer het recht het werk te weigeren. En zegt u een oproep tot werken korter dan vier dagen van tevoren af, dan moet u de oproepkracht deze uren alsnog uitbetalen. Ook moet u na twaalf maanden dienstverband de werknemer een contract bieden voor het gemiddelde aantal uren dat hij in dat jaar heeft gewerkt. Oproepcontracten worden dus sneller minder flexibel.
  • Payrollers moeten voortaan hetzelfde verdienen als uw eigen werknemers. Alleen voor het pensioen geldt nog de eigen regeling van het payrollbedrijf.
  • De WW-premie voor tijdelijke dienstverbanden wordt duurder dan de WW-premie voor vaste dienstverbanden. De WW-premie wordt dus voortaan gekoppeld aan de aard van het contract (tijdelijk of vast) en niet meer aan de sector waartoe uw bedrijf behoort.

De WAB is inmiddels door beide Kamers goedgekeurd/aangenomen, maar nog niet formeel ingevoerd. Moet u desondanks nu al in actie komen?

Ja, dat kan verstandig zijn.

  • Omdat de wet eerst per 1 januari 2020 ingaat en directe werking krijgt kan de referteperiode van twaalf maanden voor de oproepkrachten al in 2019 gaan lopen. Wilt u in 2020 een beperkte omvang van het dienstverband aanhouden, dan kan het verstandig zijn ‘zuinig’ te zijn met het doen van oproepen in 2019.
  • Ook met de ketenregeling kunt u anticiperen, door bijvoorbeeld binnen de oude wettelijke mogelijkheden een contract door te laten lopen na 1 januari 2020, zodat u daarna binnen de nieuwe, langere, ketenregeling nog een derde contract kunt aangaan.
  • Ook met de transitievergoeding kunt u inspelen op de nieuwe wet door af te wegen of u nog even wilt wachten op de gunstiger berekeningsmethode of niet. Deze afweging is met name van belang bij dienstverbanden van langer dan tien jaar en bij werknemers ouder dan 50 jaar. Let op: past u ontslag toe wegens langdurige arbeidsongeschiktheid dan dient u ook de Regeling Compensatie ontslagvergoeding in uw afwegingen mee te nemen.
  • Verder kan het nieuwe stelsel van WW-premiedifferentiatie met zich meebrengen dat in uw afweging de ‘balans’ doorslaat naar het aangaan van een vast dienstverband.

(Bron: Accon avm)

Genoeg wijzigingen dus om nu al rekening mee te houden

Volgt u (nog) de juiste cao/pensioenfonds?

Het regelmatig beoordelen of u de juiste cao/pensioenfonds toepast is van groot belang. Dit voorkomt claims van uw werknemers en mogelijke financiële gevolgen.

Hoe weet u of u de juiste cao toepast?

Iedere cao kent een eigen werkingssfeer. Vaak staat deze in het begin van de cao tekst. In de werkingssfeer wordt er de ene keer gesproken over bedrijfsactiviteiten, verdeling arbeidsurenverdeling maar er kan ook gesproken worden over omzetverdeling. Het is belangrijk om regelmatig te onderzoeken of u nog steeds de juiste cao toepast.

Waarom is het belangrijk om een cao te volgen?

Werknemers hebben recht op de arbeidsvoorwaarden uit de cao die voor uw bedrijf van toepassing is. Indien de cao niet juist of niet volledig wordt gevolgd kunnen werknemers hun recht op de arbeidsvoorwaarden eisen. Zij kunnen een loonvordering indienen tot vijf jaar terug. Werknemers hebben niet alleen recht op het loon uit de cao conform de loonschaal waar zij in thuis horen voor wat betreft hun werkzaamheden/verantwoordelijkheden. Maar zij hebben ook recht op andere arbeidsvoorwaarden uit de cao zoals bijvoorbeeld vakantiedagen, overwerktoeslagen, feestdagentoeslag en misschien wel een scholingsbudget.

Hoe weet ik of mijn werknemers voldoende loon krijgen conform de cao?

Bijna iedere cao kent een functiewaarderingssysteem. Afhankelijk van de soort functie hoort er een bepaalde loonschaal bij de werkzaamheden/verantwoordlijkheden. Vaak wordt er ook gewerkt met functiejaren. Een werknemer krijgt afhankelijk van een goede beoordeling ieder jaar vaak een functiejaar erbij tot dat het maximum van de loonschaal is bereikt. Van belang is om dit goed in de gaten te houden zodat een loonvordering wordt voorkomen.

Hoe weet u of er een verplicht pensioenfonds voor uw onderneming geldt? 

Net zoals de cao een werkingssfeer kent, heeft ook een pensioenfonds een eigen werkingssfeer/verplichtstelling. In de werkingssfeer wordt net zoals in de cao gesproken over bedrijfsactiviteiten, omzetverdeling en arbeidsurenverdeling. Het kan zijn dat u verplicht bent om een bedrijfstakpensioenfonds te volgen maar géén cao. Beiden kunnen een eigen werkingssfeer hebben. Al zijn de meeste werkingssferen wel aan elkaar gelijk. Ga er dus niet vanuit dat wanneer u een pensioenfonds moet toepassen, u ook gebonden bent aan de cao.

Wat als u niet het juiste pensioenfonds toepast?

Regelmatig sturen pensioenfondsen brieven naar werkgevers met daarin de vraag of de onderneming niet aangesloten moet zijn bij het pensioenfonds. Niets doen is dan geen optie. Er moet een aanmeldformulier ingevuld worden waarin enkele vragen worden gesteld. Aan de hand van het ingevulde formulier beoordeeld het pensioenfonds of u aangesloten had moeten zijn. Wanneer blijkt dat u al eerder aangesloten had moeten zijn kunnen zij premies met terugwerkende kracht op u als werkgever verhalen. De premies worden niet verhaald bij de werknemers en komen voor uw rekening.

Verschoven/gewijzigde bedrijfsactiviteiten?

Het kan zijn dat de bedrijfsactiviteiten van uw onderneming in de loop der jaren zijn gewijzigd en er een andere cao/ pensioenfonds van toepassing is geworden. In dat geval zouden arbeidsvoorwaarden geharmoniseerd moeten worden. Een eventuele wijziging van cao/pensioenfonds kan namelijk ook gevolgen hebben voor de werkgeverslasten. Flynth kan u helpen de arbeidsvoorwaarden samen te voegen tot één passend pakket.

Fusie of overname?

Bij een fusie of overname krijgt u te maken met arbeidsvoorwaarden van de nieuwe werknemers. Er kan dan plots sprake zijn van twee pakketten. Belangrijk is om voor een overname of fusie te kijken wat u als nieuwe werkgever over gaat nemen voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden zodat u na de fusie of overname niet voor verrassingen komt te staan. Er kan na de fusie of overname namelijk sprake zijn van twee verschillende arbeidsvoorwaardenpakketten. Flynth helpt u bij het doen van een boekenonderzoek of helpt u de arbeidsvoorwaarden samen te voegen tot één passend pakket.

Wet herziening partneralimentatie is aangenomen

Per 1 januari 2020 verandert de termijn hoe lang partneralimentatie moet worden betaald. De Tweede Kamer had dit voorstel al goedgekeurd en zojuist / op 21 mei jl. heeft de Eerste Kamer het voorstel aangenomen.   

Wat verandert er per 1 januari 2020?

De periode waarover partneralimentatie moet worden betaald wordt korter. Op dit moment gaat de wet nog uit van een duur van maximaal 12 jaar. Voor partneralimentatie die vanaf 1 januari 2020 wordt vastgesteld geldt:

  • de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar.

Dus als u 6 jaar getrouwd bent geweest, betaalt u maximaal 3 jaar alimentatie voor uw ex-partner en als u 12 jaar getrouwd bent geweest betaalt u de maximale 5 jaar.

Twee wettelijke uitzonderingen

Op de nieuwe regel worden twee wettelijke uitzonderingen gemaakt:

  1. langdurige huwelijken;
  2. huwelijken met jonge kinderen.

Ad 1. Langdurige huwelijken:

  • Als u langer dan 15 jaar getrouwd bent geweest, en uw ex-partner is ten hoogste 10 jaar jonger dan de AOW-leeftijd, dan wordt de duur van de partneralimentatie maximaal 10 jaar.
  • Bent u 50 jaar of ouder en langer dan 15 jaar getrouwd geweest, dan is de maximumduur ook 10 jaar. Let op: dit is een tijdelijke regeling.

Ad 2. Huwelijken met jonge kinderen:

Bij huwelijken met kinderen, die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt, wordt de duur van de partneralimentatie maximaal 12 jaar.

Schrijnende gevallen

Bij de zogeheten schrijnende gevallen is afwijking van bovengenoemde bepalingen mogelijk. De rechter kan dan op verzoek van de alimentatiegerechtigde een nadere termijn vaststellen.

Mediation bij echtscheiding

Los van deze nieuwe wettelijke bepalingen die gaan gelden, blijft het mogelijk om via een mediationtraject op maat gemaakte afspraken te laten vastleggen. Die afspraken komen vaak in een kort tijdsbestek in goed overleg tot stand en sluiten precies aan bij de situatie en wensen van de mensen die uit elkaar gaan.

(Bron: Flynth)

Salderingsregeling zonnepanelen verlengd

In juni 2018 meldde minister Wiebes te werken aan een nieuwe subsidieregeling, die de huidige salderingsregeling gaat vervangen. Deze nieuwe regeling voor terugleversubsidie zou in 2020 opengaan, maar gaat niet door.

Inmiddels is bekend dat het kabinet de salderingsregeling voor zonnepanelen tot 1 januari 2023 handhaaft. Het blijft hierdoor financieel aantrekkelijk voor huishoudens en mkb-bedrijven om te investeren in zonnepanelen. De salderingsregeling houdt in dat de stroom die je met zonnepanelen opwekt en terug levert aan het net, wordt afgetrokken van je eigen energieverbruik.

Vanaf 1 januari 2023 zal deze regeling geleidelijk worden afgebouwd. Het voordeel dat huishoudens en bedrijven ontvangen op hun energiebelastingen zal elk jaar iets minder worden en teruggebracht worden tot 0 in het jaar 2031. Vanaf dat moment ontvang je alleen een vergoeding van de energieleverancier voor de terug geleverde zonnestroom.
Ieder huishouden en bedrijf met zonnepanelen zal vanaf 2023 automatisch meegaan met de afbouw van salderen, zonder daar iets voor te hoeven doen.

Geschikte elektriciteitsmeters

Voor het geleidelijk afbouwen van salderen tot 2031 is het noodzakelijk voor de Belastingdienst dat huishoudens en bedrijven beschikken over een meter die levering en teruglevering afzonderlijk kan meten, oftewel een meter met minimaal een dubbel telwerk. Dat kan bijvoorbeeld een slimme meter zijn, maar dat hoeft niet per se. Vanaf 1 januari 2023 is het verplicht om zo’n meter met een dubbel telwerk in huis te hebben. De meters zullen voor die datum worden aangeboden door de netbeheerders.

(Bron: Flynth)

Uitspraak Hoge Raad scherpt verdelingsregels rond schenking, erfenis en echtscheiding aan

Alleen aantoonbare afspraken over gezamenlijke besteding van privékapitaal van een van de huwelijkspartners kunnen voorkomen dat er bij echtscheiding moet worden terugbetaald. Dit blijkt uit een recente uitspraak van de Hoge Raad. Zonder zulke afspraken kan bijvoorbeeld een samen genoten buitenlandse vakantie een vervelend financieel staartje krijgen.

De zaak waarin de Hoge Raad (de hoogste gerechtelijke instantie van ons land) op 5 april 2019 uitspraak deed, draaide om de gezamenlijke uitgave van persoonlijke schenkingen. Een van beide huwelijkspartners had deze drie schenkingen van elk € 10.000 ontvangen onder uitsluitingsclausule. Dit is een bepaling in het testament of in de schenkingsakte die ervoor zorgt dat de erfenis of schenking niet in de huwelijksgemeenschap valt, maar in het privévermogen van de verkrijger.

Privégeld was gezamenlijk opgemaakt

Het geld was dus het persoonlijk eigendom van de vrouw in kwestie, maar zo ging zij er niet mee om. Ze boekte de schenkingen iedere keer over naar de gemeenschappelijke rekening. Hierdoor ging het geld op aan gezamenlijke uitgaven, schulden en vakanties. Toch was zij later, tijdens de bij echtscheiding gebruikelijke kapitaalverdeling, van mening dat zij recht had op terugbetaling. Ze verwees hierbij naar de uitsluitingsclausule: die had tot doel dat het geld van haar zou blijven.

Zonder afspraak is terugbetaling verplicht

In zijn uitspraak geeft de Hoge Raad de vrouw hierin gelijk. Zij heeft inderdaad recht op terugbetaling van het geld, ook al hadden de huwelijkspartners het inmiddels samen opgemaakt. De uitspraak geeft aan dat aan gemeenschappelijke uitgaven besteed privégeld alleen niet hoeft te worden terugbetaald als dit onderling zo is afgesproken. Dit is in de praktijk natuurlijk moeilijk aan te tonen als zo’n afspraak niet op papier is vastgelegd.

Eerst (schriftelijk) afspreken, dan pas uitgeven

Bent u getrouwd, ontvangt u of uw huwelijkspartner een schenking of erfenis met uitsluitingsclausule maar wilt u het geld samen opmaken? Maak hier dan heldere schriftelijke afspraken over vóór u aan de samengeplande vakantie, verbouwing of andere uitgaven begint. Dan komt u later niet voor nare verrassingen te staan.

(Bron: Flynth)