Administratieve vereisten WW-premiedifferentiatie naar aard contract uitgesteld

Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laat mede namens de Staatssecretaris van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer weten dat het voldoen aan de administratieve vereisten voor het toepassen van de WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract wordt uitgesteld naar 1 april 2020.

Met ingang van 1 januari 2020 treedt de Wet Arbeidsmarkt in Balans in werking, waaronder WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract. Werkgevers betalen hierdoor voor werknemers die een onbepaalde tijd-contract hebben een lagere WW-premie dan voor werknemers die een flexibel contract hebben. De administratieve vereisten die hiervoor gelden zijn dat er een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet zijn.

De Belastingdienst heeft de mogelijkheid van het opstellen van een addendum in plaats van een volledige arbeidsovereenkomst reeds onder de aandacht gebracht bij de werkgevers. Niet alle werkgevers zijn in staat om voor 1 januari 2020 een nieuwe arbeidsovereenkomst of een addendum voor alle werknemers die zij voor onbepaalde tijd in dienst hebben in hun loonadministratie op te nemen. Daarom is de datum nu uitgesteld naar 1 april 2020. Vanaf 1 januari 2020 betalen werkgevers de lage WW-premie, mits er uiterlijk op 1 april 2020 een schriftelijke vastlegging in de loonadministratie is opgenomen. Voorwaarde is dat de werknemers reeds op 31 december 2019 voor onbepaalde tijd in dienst waren.

(Bron: Taxlive)

Bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing bij gefaseerde overdracht onderneming

Rechtbank Gelderland oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling, omdat X bv niet behoort tot de in die vrijstelling genoemde kring van verkrijgers. De bedrijfsopvolgingsvrijstelling is dan niet van toepassing.

In 1995 brengt D zijn eenmanszaak in G bv in. Hierbij wordt ook de economische eigendom van een onroerende zaak ingebracht. De juridische eigendom blijft achter bij D. In 1998 en 2008 verkrijgt D nog twee onroerende zaken die hij ter beschikking stelt aan G bv. Uiteindelijk wordt de onderneming in 2007, exclusief de onroerende zaken, ondergebracht in belanghebbende, X bv, waarvan de zoons van D de aandelen in bezit hebben. Op 15 mei 2018 worden de onroerende zaken vervolgens aan X bv geleverd. Volgens X bv is geen overdrachtsbelasting verschuldigd voor deze levering, omdat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is. Zij stelt dat er sprake is van een gefaseerde bedrijfsoverdracht en beroept zich ook op de doorkijkarresten.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing is. Volgens de rechtbank wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling. X bv behoort namelijk niet tot de in die vrijstelling genoemde kring van verkrijgers, de vervreemders zijn geen ondernemer in de zin van de vrijstelling en de verkregen goederen behoren niet tot een onderneming in de zin van de vrijstelling. Verder verwerpt de rechtbank ook het beroep op de doorkijkarresten, omdat er sprake is van een geheel andere situatie: X bv verkrijgt geen aandelen, maar onroerende zaken, zodat niet door de aandelen naar de achterliggende onroerende zaken heen gekeken kan worden.

(Bron: Taxlive)

Tweede Kamer wil af van toeslagenstelsel

De Tweede Kamer wil dat de regering diverse varianten uitwerkt waarbij het toeslagenstelsel geheel verdwijnt en wordt vervangen door bijvoorbeeld alternatieve inkomensafhankelijke arrangementen, (uitkeerbare) heffingskortingen, decentralisatie van toeslagen en/of verhoging van het wettelijk minimumloon en uitkeringen. Dat staat in een op 10 december 2019 aangenomen motie.

Ook werd een motie aangenomen waarin wordt verzocht de uitvoering bij de Belastingdienst aan te passen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 (V-N 2019/52.20 en V-N 2019/52.21). Ook moet de wet per 1 juni 2020 worden gewijzigd.

Er werden nog vijf andere moties aangenomen. Hierin wordt de regering onder andere opgeroepen ervoor te zorgen dat ouders die meer schade geleden hebben binnen de CAF-zaken op de meest eenvoudige wijze en zonder tegenwerking hun recht kunnen halen. Ook moet de status “fraudeur” zo snel mogelijk worden geherwaardeerd bij iedereen die sinds 2009 deze status heeft gekregen als gevolg van vermeende fraude met kinderopvangtoeslagen.

(Bron: Taxlive)

Geen sprake van onzakelijkheid vordering als gevolg van doorlevering aan niet-betalende debiteur

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de vordering in 2008 onzakelijk is geworden. Er bestond namelijk een gerede kans dat Q bv failliet zou gaan als er maatregelen getroffen zouden worden en dat de vordering dan oninbaar zou worden.

P bv, een met belanghebbende, X bv, gevoegde vennootschap, levert grondstoffen aan Q bv, zonder dat Q bv deze grondstoffen betaalt. In verband met de vordering die hierdoor ontstaat, vormt X bv in 2006 een voorziening dubieuze debiteuren. In 2008 levert X bv voor € 500.000 grondstoffen aan Q bv en voegt zij € 200.000 toe aan de voorziening. De inspecteur is van mening dat toevoeging aan de voorziening niet mogelijk is, omdat het onzakelijk is om grondstoffen te blijven leveren terwijl er al sprake is van een hoge debiteurenschuld. Q bv lost in 2016, in verband met de verkoop van de onderneming, de schuld volledig af.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de vordering in 2008 onzakelijk is geworden. Volgens het hof bestond er namelijk een gerede kans dat Q bv failliet zou gaan als er maatregelen getroffen zouden worden en dat de vordering dan oninbaar zou worden. De inspecteur maakt ook niet aannemelijk dat een willekeurige derde, met het treffen van de door hem genoemde maatregelen, zijn rechten uit hoofde van de debiteurenvordering zou hebben veiliggesteld. Het gelijk is aan X bv.

(Bron: Taxlive)

Lening waarop wordt afgelost kan niet worden afgewaardeerd

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv haar vordering op I bv niet ten laste van haar winst kan afwaarderen. X bv maakt namelijk niet aannemelijk dat de vordering een lagere economische verkeerswaarde heeft dan de nominale waarde.

Belanghebbende, X bv, heeft op 1 januari 2008 een vordering in rekening courant van € 990.000 op haar dochtermaatschappij, I bv. Eind 2008 bedraagt de vordering nog € 408.000. In haar VPB-aangifte 2008 waardeert X bv de vordering af naar nihil. De inspecteur accepteert de afwaardering niet, omdat er in zijn ogen sprake is van een onzakelijke lening. Rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen sprake is van een onzakelijke lening. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur namelijk niet aannemelijk dat het debiteurenrisico bij het verstrekken van de lening, dan wel op enig ander moment, zodanig was dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn tegen een vaste vergoeding eenzelfde lening aan I bv te verstrekken. De rechtbank wijst er hierbij op dat I bv in 2008 tot een bedrag van € 600.000 heeft afgelost en dat er contacten zijn geweest met een bank over de investeringen in de werkmaatschappijen. De rechtbank vermindert de VPB-aanslag 2008.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv haar vordering op I bv niet ten laste van haar winst kan afwaarderen. Volgens het hof maakt X bv namelijk niet aannemelijk dat de vordering een lagere economische verkeerswaarde heeft dan de nominale waarde. Het hof overweegt daarbij dat X bv zelf heeft verklaard dat de kredietwaardigheid van I bv ten tijde van de geldverstrekking goed was. Verder is van belang dat I bv in 2008 een bedrag van € 600.000 op de vordering heeft afgelost. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Btw niet aftrekbaar omdat aan facturen geen prestaties ten grondslag liggen

Rechtbank Den Haag is het met de inspecteur eens dat X bv geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. De leveranciers hebben allen afzonderlijk namelijk verklaard dat zij nooit leveringen aan X bv hebben verricht.

Belanghebbende, X bv, is een fiscale eenheid voor de btw, bestaande uit A bv en B bv. De aandelen zijn in handen van Q. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek wordt A bv veroordeeld voor witwassen en B bv voor het valselijk opmaken van facturen dan wel voorhanden hebben van valse of vervalste facturen. Q wordt veroordeeld voor het leiding geven aan witwassen en valsheid in geschrifte. De inspecteur legt OB-naheffingsaanslagen op aan X bv. Volgens de inspecteur heeft X bv namelijk geen recht op aftrek van de op de facturen vermelde btw omdat de facturen valselijk zijn opgemaakt en er geen prestaties aan deze facturen ten grondslag liggen.

Rechtbank Den Haag is het met de inspecteur eens dat X bv geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. De rechtbank overweegt daarbij dat de leveranciers allen afzonderlijk hebben verklaard dat zij nooit leveringen aan X bv hebben verricht. Verder hebben zij ook verklaard dat zij de gefactureerde btw niet op aangifte hebben voldaan en blijkt dat de facturen zijn uitgereikt op instigatie van X bv. Nu X bv verder niets aanvoert om aan te tonen dat de leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat de facturen juist zijn, kan zij de btw niet in aftrek brengen. Dat zij de facturen heeft betaald, is daarvoor onvoldoende.

(Bron: Taxlive)