Een jubileumuitkering, de fiscale regels op een rij

Als werkgever waardeer je loyale werknemers die al geruime tijd in dienst zijn. Zo worden er vaak jubileumuitkeringen aan deze werknemers verstrekt als ze 12,5, 25 en 40 jaar in dienst zijn. Maar hoe zit het nu fiscaal met de wet- en regelgeving rondom deze vergoedingen?

De jubileumuitkering is onbelast en behoort niet tot het loon van de werknemer als aan de voorwaarden wordt voldaan. Er zijn drie voorwaarden die we hieronder verder zullen uitwerken, namelijk:

  • de werknemer is ten minste 25 jaar of 40 jaar in dienst;
  • de uitkering is eenmalig;
  • de uitkering is maximaal het loon over één maand.

Duur dienstbetrekking

De onbelaste vergoeding mag pas na het behalen van het jubileum van 25 of 40 jaar worden uitgekeerd. De uitkering kan dus nog niet worden verstrekt in de maand dat de werknemer het jubileum zal behalen, want de diensttijd op de datum van uitkeren is dan immers nog niet bereikt. Is de dienstbetrekking aangevangen op 2 september 1979 en eindigt deze op 31 augustus 2019, dan kan de werkgever de jubileumuitkering niet onbelast vergoeden omdat de periode van 40 jaar niet is volgemaakt.

Niet vereist is dat de uitkering wordt gedaan op het moment van het bereiken van die diensttijd. De uitkering kan bijvoorbeeld alsnog worden gedaan als het dienstverband bijvoorbeeld na 28 jaar wordt beëindigd, mits de vrijstelling voor de jubileumuitkering nog niet eerder is benut. De vrijstelling blijft dus als het ware staan tot zij wordt gebruikt. Het is zelfs mogelijk dat bij een 40-jarig jubileum een vrijstelling wordt toegepast van twee maandlonen als de eerdere vrijstelling (bij 25 jaar) nog niet is benut.

Wel is het zo dat de vrijstelling slechts eenmaal gebruikt kan worden. Het is dus niet mogelijk om met een 25-jarig jubileum belastingvrij een half maandloon te verstrekken en dit nogmaals te doen bij een 30-jarig jubileum. Het benutten van de vrijstelling is dan alleen nogmaals mogelijk na een diensttijd van 40 jaar.

Onderbroken dienstbetrekking

Als diensttijd geldt de termijn gedurende welke de dienstbetrekking heeft bestaan. De perioden waarin het dienstverband is onderbroken, tellen in principe niet mee. Als een werknemer bijvoorbeeld 20 jaar in dienst is geweest en vervolgens zes jaar bij een andere werkgever heeft gewerkt, dan mag de onbelaste jubileumuitkering, op het moment dat de werknemer terug in dienst komt, na vijf extra jaren dienstverband worden verstrekt.

In bepaalde situaties is het echter zo dat de diensttijd bij een vorige werkgever wél in aanmerking moet worden genomen. Dit speelt voornamelijk een rol bij concerns of wanneer er sprake is geweest van een fusie, overname of rechtsvormwijziging waarbij de werkgever geacht wordt de rechtsopvolger van de eerdere werkgever te zijn.

Hoogte jubileumuitkering

Het uitgangspunt bij het vaststellen van de belastingvrije jubileumuitkering is het fiscale loon over één maand (ook wel het loon voor loonbelasting/volksverzekering uit kolom 14 van de loonstaat).

Vergoedingen zoals tantièmes, bijzondere beloningen en aanspraken die tot het loon behoren, tellen niet mee voor de hoogte van de onbelaste vergoeding. Wel mag 1/12de deel van de vakantiebijslag en van het jaarbedrag aan vaste gegarandeerde bijzondere beloningen onbelast worden uitgekeerd. Wanneer een werknemer parttime werkt, dan moet voor de berekening van de diensttijdvrijstelling worden uitgegaan van het deeltijdloon. De werkgever kan er ook voor kiezen om bijvoorbeeld een gouden vulpen cadeau te doen aan de werknemer. De jubileumuitkering kan zowel in geld als in natura worden verstrekt, zolang de totale waarde van het cadeau (inclusief btw) niet meer bedraagt dan het maandloon.

Wanneer de beloning in geld of in natura meer bedraagt dan de diensttijdvrijstelling, behoort het meerdere tot het loon van de werknemer. De werkgever kan ervoor kiezen dat dit bedrag wordt aangewezen als eindheffingsloon onder de werkkostenregeling. Bij overschrijding van de vrije ruimte is de werkgever 80% eindheffing verschuldigd.

Geen recht op diensttijdvrijstelling

Ook op het moment dat niet aan de voorwaarden voor de diensttijdvrijstelling wordt voldaan, omdat de werknemer bijvoorbeeld 12,5 jaar in dienst is, kan de uitkering aangewezen worden als eindheffingsloon onder de werkkostenregeling. De jubileumuitkering moet dan wel aan de gebruikelijkheidstoets voldoen. Dat is het geval als de vergoeding niet meer dan 30% afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, en het tevens gebruikelijk is dat de belastingheffing over een dergelijke vergoeding voor rekening van de werkgever komt. De Belastingdienst beschouwt vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen tot € 2.400 per werknemer per jaar in ieder geval als gebruikelijk. Indien deze doelmatigheidsgrens wordt overschreden, zal moeten worden aangetoond dat de vergoeding niet in meer dan belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is.

(Bron: Schipper Groep)

Is de dga met een minderheidsbelang verzekerd voor de werknemersverzekeringen?

In de praktijk is een directeur-grootaandeelhouder (dga) met een minderheidsbelang in de werkmaatschappij vaak werkzaam op basis van een managementovereenkomst tussen zijn eigen holding en de werkmaatschappij. Is deze dga bij de werkmaatschappij dan wel of niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen?

Bij de beoordeling van deze vraag keek de Belastingdienst tot voor kort bijna altijd door de managementovereenkomst heen. Maar onlangs heeft de rechter in een aantal situaties deze zogenaamde ‘doorkijkbenadering’ van de Belastingdienst verworpen.

Beoordeling verzekeringsplicht

De Belastingdienst stelt met de doorkijkbenadering doorgaans dat sprake is van een dienstbetrekking tussen de dga en de werkmaatschappij. Er zijn dan in beginsel premies werknemersverzekeringen verschuldigd, tenzij een uitzondering geldt op grond van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016. Kort gezegd is voor die uitzondering vereist dat de dga (indirect) statutair bestuurder is van de werkmaatschappij én hij zijn eigen ontslag kan tegenhouden. Een dga met een minderheidsbelang is volgens de Belastingdienst dan meestal verzekerd voor de werknemersverzekeringen, zodat hiervoor premies moeten worden afgedragen bij de werkmaatschappij. 
Uit jurisprudentie volgt echter dat een contractuele afspraak tussen twee rechtspersonen niet zomaar kan worden genegeerd. Het hangt af van de bepalingen in de managementovereenkomst of er doorheen kan worden gekeken. Als de managementovereenkomst goed is opgesteld, dan is er geen sprake van privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekking, zodat dan ook geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. De jurisprudentie maakt het makkelijker om buiten de premieplicht te blijven, mits afspraken binnen bepaalde kaders worden gemaakt.

Wel of niet persoonlijk verplicht?

Een belangrijk criterium is of de dga verplicht is om de managementtaken persoonlijk uit te voeren. Zo niet, dan biedt de jurisprudentie een goede basis om buiten de verzekeringsplicht te blijven. Uiteraard moet bij deze analyse ook rekening worden gehouden met andere bepalingen in de managementovereenkomst alsmede de wensen van de betrokken partijen.

(Her)beoordeling positie voor de werknemersverzekeringen

Hoewel er nog geen volledige duidelijkheid bestaat, is onze ervaring dat steeds meer inspecteurs de ingezette trend in de jurisprudentie volgen. Daarom kan het interessant zijn om de situatie van de minderheids-DGA werkzaam op basis van een managementovereenkomst te (her)beoordelen in het licht van deze jurisprudentie. Mogelijk leidt dat tot een besparing van premies.  
Een ander aandachtspunt is of de private verzekering voor arbeidsongeschiktheid moet worden aangepast. Daarnaast kan het verstandig zijn om een beschikking aan te vragen om uitkeringsrechten te waarborgen dan wel naheffingen van premies te voorkomen.

(Bron: ABAB)

Ook nog scholingsaftrek in 2020 en 2021

De fiscale scholingsaftrek gaat verdwijnen, maar niet vóór 2022. Dat betekent dat de aftrek in 2020 en 2021 nog overeind blijft. Dit blijkt uit een brief van minister Koolmees van SZW.

Scholingsaftrek

Via de scholingsaftrek kunnen bepaalde kosten van scholing onder voorwaarden in aftrek op het inkomen worden gebracht.

Het betreft met name de kosten van:

  • lesgeld
  • cursusgeld
  • collegegeld
  • examengeld
  • verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen

Aftrek vervangen door subsidie

Het kabinet beoogt al enkele jaren de scholingsaftrek te vervangen door een subsidie. Hierdoor zou het voordeel van de tegemoetkoming niet langer inkomensafhankelijk zijn.

Uitvoering

De uitvoering van een individuele subsidie inzake scholingskosten is voor het UWV nogal gecompliceerd, zo blijkt uit eerder genoemde brief van Koolmees.

Daarom kan deze subsidie niet eerder dan per 2022 worden ingevoerd. De fiscale aftrek blijft daarom tot die tijd gehandhaafd.

Aftrekbaar van de winst

De scholingsaftrek staat los van het feit dat scholingskosten van een ondernemer zelf ten laste van de winst kunnen komen. Dit is alleen anders als er een te ver verwijderd zakelijk belang is.

Ook de scholingskosten ten aanzien van zijn werknemers kunnen in beginsel ten laste van de winst worden gebracht.

(Bron: De Jong en Laan)

Is een fiscale eenheid bij BV’s nog wel nodig?

Vlak voor het einde van het jaar kan het geen kwaad om te beoordelen of de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting nog steeds gewenst is. Meerdere overwegingen kunnen daarbij een rol spelen.

Tariefvoordeel

Allereerst worden met ingang van 1 januari 2020 de tarieven voor de vennootschapsbelasting verder verlaagd. De tariefverschillen worden daarmee verder vergroot. In de laatste belastingplannen is besloten om voor 2020 het hoge tarief van 25% nog een jaar in stand te laten. Het lage tarief wordt wel verlaagd: van 19% naar 16,5%.

Praktisch betekent dit dat je in 2020 over de eerste 200.000 euro 16,5% vennootschapsbelasting verschuldigd bent en over de winst daarboven 25%. Heb je nu een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting die bestaat uit meerdere vennootschappen die in totaal meer dan 200.000 euro winst maken? Dan kan het zinvol zijn om vennootschappen uit de fiscale eenheid te ontvoegen. Bij elke vennootschap die zelfstandig belastingplichtig is, kun je over de eerste 200.000 euro winst het lage tarief benutten. Bij een fiscale eenheid kun je dit maar één keer toepassen. Elke euro winst die je zo van het hoge tarief naar het lage tarief kunt verschuiven levert 8,25% belastingvoordeel op.

Heb je een fiscale eenheid die bestaat uit twee vennootschappen die ieder 200.000 euro winst maken, dan kun je volgend jaar dus 17.000 euro vennootschapsbelasting besparen door de fiscale eenheid te verbreken!

Investeringsaftrek

Bij elke vennootschap die zelfstandig belastingplichtig is, kun je daarnaast ook de investeringen voor de investeringsaftrek zelfstandig beoordelen. Wanneer je veel investeert in bedrijfsmiddelen, kan dit betekenen dat je ineens wel in aanmerking komt voor investeringsaftrek door de fiscale eenheid te verbreken. Ook kan het zijn dat je meer investeringsaftrek kunt benutten dan binnen de fiscale eenheid waarin alle investeringen bij elkaar worden opgeteld.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Een belangrijk nadeel van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is hoofdelijke aansprakelijkheid voor vennootschapsbelastingschulden. Iedere vennootschap binnen de fiscale eenheid kan door de Belastingdienst worden aangesproken voor de vennootschapsbelastingschulden van de gehele fiscale eenheid. Daar houdt de aansprakelijkheid niet op. De Belastingdienst kan zelfs omzetbelasting- of loonbelastingschulden van een vennootschap die voorheen in de fiscale eenheid zat, verrekenen met belastingteruggaven van de fiscale eenheid. Weliswaar is dit beperkt tot schulden uit de periode dat die vennootschap in de fiscale eenheid zat, maar dit kan toch tot vervelende verrassingen leiden.

Verkoop of herstructurering

Ten slotte kan het ook zijn dat je komend jaar een vennootschap verkoopt of herstructureert. Ook in die situaties kan het zinvol zijn om de fiscale eenheid vast te verbreken. Verkoop je in de loop van 2020 (een deel van) de aandelen van een vennootschap die in de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting zit? Dan heeft dit tot gevolg dat er voor 2020 meerdere aangifteperiodes voor die vennootschap ontstaan voor de vennootschapsbelasting. Dit is namelijk de periode dat de vennootschap nog in de fiscale eenheid zat en de periode(s) na verkoop. Deze verschillende periodes kunnen weer gevolgen hebben voor een naverrekening of nadere toerekening van vennootschapsbelasting in de transactie.

Hoewel de fiscale eenheid veel mogelijkheden biedt voor het herstructureren of verschuiven van bezittingen en de structuur, brengt het tegelijk zeer strikte ontgaanstermijnen met zich mee. Vaak is herstructureren zonder fiscale eenheid daarom flexibeler met mogelijke fiscale faciliteiten.

(Bron: Alfa)

Gebruikelijk loon dga gaat naar € 46.000

Als je als dga voor je bv’s werkt, moet je jaarlijks verplicht een zogenaamd gebruikelijk loon opnemen uit je bv’s. In 2020 bedraagt het gebruikelijk loon € 46.000. En welke andere mogelijkheden zijn er om geld uit je bv’s naar privé te halen? 

Verhoging per 2020 

De vaststelling van het gebruikelijk loon op € 46.000 betekent een verhoging met € 1.000 ten opzichte van 2019. Deze verhoging vloeit voort uit de algemene jaarlijkse indexering van een aantal bedragen in de belastingwetten. 

Hoger of lager gebruikelijk loon  

In enkele situaties moet het gebruikelijk loon hoger worden vastgesteld: 

  1. op het loon van de meestverdienende werknemer die in dienst is bij jouw bv’s of in jouw concern als dat hoger is dan € 46.000 
  1. op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking als dat meer bedraagt dan € 46.000 

Hierbij geldt wel dat als de uitkomst van 2 lager is dan de uitkomst van 1, je het loon mag bepalen aan de hand van 2, waardoor je als dga in die situatie toch minder loon hoeft te genieten dan die ene belangrijke werknemer. 

Als werknemers in dienstbetrekkingen die het meest vergelijkbaar zijn met die van jou als dga, echter minder dan € 46.000 verdienen op jaarbasis, mag het loon van jou als dga op het loon van die werknemers worden gezet.   

Meewerkende partner  

Heb je een partner die substantiële werkzaamheden verricht voor je bv’s, dan zal ook je partner loon moeten krijgen uit je bv’s. Met regelmaat is dat fiscaal juist aantrekkelijk, maar er zijn ook situaties waarbij dat juist niet het geval is, bijvoorbeeld als je partner al ander inkomen heeft. 

Hoger loon nadelig? 

In de praktijk kijken we bij het bepalen van de hoogte van het loon naar een aantal aspecten. We zullen hiervoor de wet- en regelgeving moeten respecteren, maar ook van belang is wat je als dga in privé nodig hebt. Wellicht is het gebruikelijke loon daarvoor onvoldoende. Dat kan een reden zijn om het loon juist hoger te stellen.  

Maar vaak is het dan zo dat dividenduitkeringen om vermogen naar privé te halen vanuit de bv aantrekkelijker zijn. Een derde mogelijkheid is nog om geld te lenen van je bv. Je moet dan wel het vermogen of de verdiencapaciteit hebben om deze lening terug te gaan betalen. Anders loop je het risico dat de fiscus het aanmerkt als verkapte dividenduitkering. 

(Bron: Alfa)

Rechtbank kent hoge KIA toe aan vennoten samenwerkingsverband

Werk je in een samenwerkingsverband en heb je geïnvesteerd of ben je van plan dit te doen? Dan kun je mogelijk op basis van een uitspraak van Rechtbank Gelderland een hogere investeringsaftrek krijgen! De Rechtbank oordeelde op 3 december 2019 dat de berekende kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) niet onder de vennoten hoeft te worden verdeeld, maar dat iedere vennoot recht heeft op het hoge vaste bedrag aan KIA.

Wat is de KIA?

De KIA is een aftrekpost in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, die ervoor zorgt dat het te betalen bedrag aan belasting lager wordt. De aftrekpost is bedoeld om kleinschalige investeringen te stimuleren. De KIA wordt vastgesteld volgens de volgende tabel (bedragen 2020):

Het meeste voordeel haal je uit de KIA als je in een jaar tussen de € 58.238 en € 107.848 investeert. Je krijgt dan een vast bedrag aan KIA van € 16.307. Als je rekent met een tarief van ca. 40% in de inkomstenbelasting, leidt dit tot een netto voordeel van ruim € 6.500!

Hoe werkt de KIA bij samenwerkingsverbanden?

Als je onderdeel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bijvoorbeeld als vennoot in een vennootschap onder firma of maatschap, dan moet je voor de toepassing van de KIA de investeringen van het hele samenwerkingsverband bij elkaar optellen. Het doel van deze ‘samentelbepaling’ is om te voorkomen dat samenwerkingsverbanden voordeel hebben door een verdeling van de gezamenlijke investeringen in de personenvennootschap over de vennoten. De KIA werd tot 2010 procentueel lager als de totale investeringen groter waren. Omdat het systeem van de KIA sinds 2010 is veranderd – er geldt tussen de 58.238 en 107.848 een vast bedrag van € 16.307 (2020) – is er onduidelijkheid ontstaan over de gevolgen van de ‘samentelbepaling’.

Wat betekent de uitspraak van Rechtbank Gelderland?

Het standpunt van de Belastingdienst is dat het bedrag aan KIA dat wordt berekend op basis van de samentelbepaling, moet worden verdeeld onder de vennoten. Het is de vraag of dat klopt. Rechtbank Gelderland heeft nu geoordeeld bij een maatschap met twee vennoten, die gezamenlijk voor ruim € 63.000 hebben geïnvesteerd, de vennoten niet de maximale KIA hoeven te verdelen. Beide vennoten mogen het gehele bedrag aan KIA toepassen. De rechtbank baseert zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad.

De uitspraak van Rechtbank Gelderland valt op. Er lijkt door de rechter minder belang te worden gehecht aan de doelstelling van de samentelbepaling, wat bij het arrest van de Hoge Raad wel het geval was. Wij denken daarom dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd.

Wat betekent dit voor jou?

Op basis van deze uitspraak is het voor vennoten pleitbaar een hogere KIA toe te passen in de aangifte. Wel moet je er rekening mee houden dat de Belastingdienst het standpunt niet zomaar zal overnemen. Mogelijk kun je rekening houden met de hogere KIA bij het doen van nieuwe investeringen. Wees er daarbij op voorbereid dat nieuwe jurisprudentie kan leiden tot andere uitkomsten. Wil je weten wat je het beste kunt doen in jouw situatie? Neem dan contact op met één van onze adviseurs.

(Bron: Alfa)

Wijzigingen verliesverrekening

Gaat uw vennootschap fiscaal verlies leiden in 2019 en wilt u deze verliezen verrekenen in de aankomende jaren? Houd dan rekening met wijzigingen voor de verliesverrekeningsregels in de vennootschapsbelasting die met ingang van 2019 gelden. Wij zetten deze wijzigingen kort voor u op een rij.

Termijn verliesverrekening verkort

De periode voor voorwaartse verliesverrekening betrof tot en met boekjaar 2018 maximaal negen jaar. Een verrekenbaar verlies betreffende het jaar 2008 was bijvoorbeeld uiterlijk verrekenbaar in het jaar 2017. Deze verrekeningstermijn is vanaf boekjaar 2019 verkort naar een maximale periode van zes jaar voor voorwaartse verliesverrekening (carry-forward). Dat betekent dat een verrekenbaar verlies betreffende het jaar 2019 uiterlijk verrekenbaar is in het jaar 2025. De verliezen die vanaf 2019 geleden worden, zullen dus eerder verdampen. De specialisten van Mazars kunnen u adviseren over de mogelijkheden om verliesverdamping te voorkomen.

Verrekening van verliezen vindt plaats in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat een ’jonger’ verlies (geleden in 2019 of 2020) eerder verdampt dan een ‘ouder’ verlies (geleden in 2017 of 2018). Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen overgangsrecht in te voeren om de gevolgen van deze wetswijziging enigszins te beperken.

In het kort

  • Voor vastgestelde verrekenbare verliezen uit 2019 wordt de maximale verrekeningstermijn voor voorwaartse verliesverrekening 6 jaar.
  • Voor vastgestelde verrekenbare verliezen uit de jaren vóór boekjaar 2019 blijft de maximale verrekeningstermijn voor voorwaartse verliesverrekening van 9 jaar gelden. Dit betekent dat een verrekenbaar verlies uit 2018 uiterlijk verrekenbaar is in 2027.
  • Een eventueel vastgesteld te verrekenen verlies over het jaar boekjaar 2019 zal eerder worden verrekend dan vastgestelde verliezen over de boekjaren 2017 en 2018.

Onderscheid ‘houdster-‘ en reguliere verliezen vervallen

Per 1 januari 2019 is een wetswijziging omtrent de houdsterverliesregeling in werking getreden. Vanaf het boekjaar 2019 hoeft er voor verrekenbare verliezen geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen de kwalificatie van ‘houdsterverliezen’ en ‘reguliere verliezen’. Daarom zijn negatieve belastbare resultaten per 2019 de factor ‘reguliere’ verliezen.

Met betrekking tot de toekomstige verrekening van vastgestelde (‘houdster’)verliezen die in het boekjaar 2018 of eerder zijn ontstaan, zullen de voorwaarden voor verrekening blijven gelden zoals opgenomen in de oorspronkelijke houdsterverliesregeling. Voor deze houdsterverliezen blijft de maximale verrekeningstermijn voor voorwaartse verliesverrekening van 9 jaar gelden.

(Bron: Mazars)

Geld besparen met de WW-premie in de praktijk

Zoals bekend is de WAB (Wet Arbeidsmarkt in Balans) per 1 januari 2020 een feit! De wet heeft valkuilen maar biedt ook kansen. Eén van de wijzigingen ziet op de WW-premie. Inmiddels heeft minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vlak voor de jaarwisseling nog een paar versoepelingen aangereikt. Wilt u in 2020 de lage WW-premie van 2,94% betalen en niet de hoge WW-premie van 7,94%? Dan moet u een aantal zaken regelen, ik geef u graag antwoord op een vijftal vragen uit de praktijk.

Hoe komt u in aanmerking voor de lage WW-premie?

Voor de lage WW-premie moet een arbeidsovereenkomst aan drie voorwaarden voldoen:

  • het betreft een schriftelijke overeenkomst
  • voor onbepaalde tijd
  • met vaste uren (geen oproepovereenkomst).

Wat moet u doen? En voor wanneer?

Het is van belang dat u controleert of u van alle werknemers een schriftelijk getekende arbeidsovereenkomst in uw administratie heeft, die voldoet aan alle genoemde voorwaarden. Zo niet, of twijfelt u, laat dan alsnog de juiste arbeidsovereenkomst maken. Dit geldt ook voor de werknemers die al langere tijd bij u in dienst zijn, op basis van mondelinge afspraken of op basis van een stilzwijgende verlenging van een eerder contract.

Immers, bij het ontbreken van de juiste overeenkomst betaalt u de hoge WW-premie en bespaart u niets. Voor werknemers die op 31 december 2019 al bij u in vaste dienst waren moet u uw zaken regelen voor 1 april 2020. Voor nieuwe werknemers dient u het juiste contract meteen bij de indiensttreding te regelen.

Moet het schriftelijk of kan het ook digitaal?

Vastlegging kan schriftelijk, maar mag inmiddels ook digitaal gebeuren. In het recent vernieuwde Kennisdocument premiedifferentiatie WW heeft de minister namelijk geregeld dat niet alleen een, door beide partijen ondertekende, schriftelijke arbeidsovereenkomst of aanvulling mogelijk is. Een digitale handtekening of een instemming per e-mail in een HR-systeem, zoals bevestiging via een stemknop, voldoet ook. Het is wel belangrijk dat de e-mail de juiste inhoud heeft én dat u deze bevestigende e-mail goed bewaart in uw administratie.

Wat dient u op de loonstrook te vermelden?

Het is belangrijk dat op de loonstrook vermeld wordt welk type arbeidsovereenkomst de werknemer heeft: betreft het bepaalde of onbepaalde tijd? Tevens moet het aantal contracturen worden vermeld. De loonstrook moet overeenstemmen met de arbeidsovereenkomst van de werknemer. Het is niet mogelijk om een lage WW-premie te betalen bij een stilzwijgend verlengd contract. U moet simpelweg een schriftelijke overeenkomst kunnen aantonen. Zorg er dus voor dat u dit voor elkaar heeft. Hoe gaat u om met een tijdelijke urenuitbreiding?

Voor een tijdelijke urenuitbreiding betaalt u in principe de hoge WW-premie. Voor de oorspronkelijke vaste uren mag u de lage WW-premie blijven betalen. Het is daarbij wel belangrijk dat u dit goed vastlegt en de urenuitbreiding op tijd (vooraf) afstemt met uw loonadministrateur. U wilt immers voorkomen dat u achteraf over alle uren de hoge WW-premie moet betalen. Let ook op als u werknemers heeft die weliswaar in vaste dienst zijn, maar niet standaard elke week dezelfde uren werken. Ga ook dan op tijd in overleg met uw (loon)adviseur.

(Bron: AcconAVM)

Loopt u het risico van privé aansprakelijkheid in uw BV?

Bij een bv kunnen schuldeisers zich niet zomaar verhalen op het privévermogen van een bestuurder. Maar let op: deze bescherming kent wel voorwaarden. Een bv-structuur die de fiscale voordelen maximaal benut én u tegelijkertijd juridisch beschermt is cruciaal.

Ik kan me goed voorstellen dat u als ondernemer denkt: ‘Ik heb een bv, dus is mijn privévermogen veilig. Ik heb het goed geregeld’. Maar wat als dat toch niet het geval blijkt te zijn? Als een klant bij me komt kijk ik met een helicopterview naar de structuur van zijn vennootschappen. Vaak gaat het om een holding met een directeur-grootaandeelhouder en een aantal werkmaatschappijen. Ik bekijk of de onderlinge verhoudingen tussen de vennootschappen goed zijn vastgelegd en gedocumenteerd. Als dat niet het geval is, kan dat – met name in geval van een onverhoopt faillissement – voor problemen zorgen.

Overeenkomsten op papier
Stel: één van uw vennootschappen verhuurt machines of panden of leent geld uit aan u of één van uw andere vennootschappen. Dit zijn rechtshandelingen tussen de vennootschappen onderling of tussen u en één of meer vennootschappen. U bent wettelijk verplicht om al deze rechtshandelingen schriftelijk vast te leggen. Denk bijvoorbeeld aan een managementovereenkomst, een arbeidsovereenkomst, een huurovereenkomst of rekening-courantovereenkomsten. Het komt regelmatig voor dat vennootschappen hun onderlinge verhoudingen zoals rekening-courantverhoudingen of leningen niet hebben vastgelegd in overeenkomsten. In geval van faillissement staat u als ondernemer in de discussie met een curator dan direct met 1-0 achter.

Regelmatige check-up
Niet alleen ontbreken soms overeenkomsten, een bedrijf ontwikkelt zich ook. Voortschrijdend inzicht, nieuwe wetgeving of jurisprudentie leren dat in het verleden gemaakte afspraken soms niet langer in het voordeel van u als ondernemer zijn. Advies is om deze afspraken daarom regelmatig tegen het licht te houden. Een auto moet zodra hij vier jaar oud is ook regelmatig een APK-keuring ondergaan. Zo’n periodieke check-up is voor uw vennootschappen ook heel zinvol. Dit geldt zowel voor een starter als voor door de wol geverfde ondernemers. Deze check kunnen we snel en eenvoudig voor uw vennootschappen uitvoeren en levert vrijwel altijd wat op.

Aftrekbaarheid rente eigen woning bij echtscheiding

Wanneer fiscale partners gaan scheiden en een eigen woning moet worden verdeeld, leidt dit vaak tot veel vragen en onduidelijkheden. Voor wie van de (ex) partners is de woning een eigen woning en voor welk deel? Hierbij komt dan ook de vraag: aan wie is de schuld toe te rekenen en kan de rente voor deze schuld als eigenwoningrente worden aangemerkt? Deze vraag is dan weer van belang voor de aftrek van de rente in de inkomstenbelasting.

Uitspraak Hof Den Haag

Hof Den Haag kreeg de volgende casus ter beoordeling. Echtgenoten zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn overeengekomen, in het kader van de echtscheiding, dat mevrouw in de woning blijft wonen. Vanaf 1 januari 2014 neemt zij de volledige lasten (inclusief hypotheekrente) van de woning voor haar rekening. Met de ex-echtgenoot wordt overeengekomen dat zij zijn deel van de woning overneemt tegen de waarde per 1 januari 2014. Wanneer zij vóór 1 januari 2017 de financiering van de over te nemen helft van de woning niet rond krijgt, wordt de woning aan derden verkocht en wordt de opbrengst op dat moment onder beiden verdeeld. Uiteindelijk vindt de juridische levering van de helft van de woning van de man aan mevrouw plaats op 16 januari 2017. In geschil was de vraag of in het jaar 2016 voor mevrouw voor de volledige woning sprake is van een eigen woning op basis van economisch eigendom. Daarnaast wordt beoordeeld of de rente op de aflossingsvrije hypotheek door mevrouw volledig in aftrek kan worden gebracht.

Standpunten en oordeel

De inspecteur stelt dat in 2016 geen sprake is van een eigen woning voor mevrouw op grond van economische eigendom aangezien er een opschortende voorwaarde is overeengekomen. Het Hof stelt de inspecteur op dit punt echter in het ongelijk en oordeelt dat er sprake is van een ontbindende voorwaarde en dat dus sprake is van economische eigendom voor het deel dat zij van haar ex-echtgenoot zal overnemen.

Waar deze casus goed lijkt af te lopen voor mevrouw, is echter over het hoofd gezien dat vanaf 1 januari 2014 weliswaar de woning geheel aan haar wordt toegerekend, maar de lening die daartoe behoort niet voldoet aan de eisen die de fiscale wet stelt. Voor mevrouw is namelijk voor het deel dat zij van de man overneemt, sprake van een nieuwe woning, waarop de nieuwe wettelijke regels van toepassing zijn voor het in aftrek kunnen brengen van de hypotheekrente. De ‘oude’ lening was aflossingsvrij en was dat ook nog in het jaar van geschil. Voor het deel van de lening dat zij overneemt van haar ex-echtgenoot, kwalificeert dit niet als eigenwoninglening, want er wordt niet voldaan aan de aflossingseis die in de wet is opgenomen (sinds 1 januari 2013). Vanaf het moment dat de financiering voldoet aan de wettelijke eisen, zal zij de rente wel in aftrek kunnen brengen.

(Bron: BDO_)