Brexit update: douaneformaliteiten verwacht

Wederom is een overleg tussen de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) stukgelopen. Ditmaal had het overleg betrekking op de handelsdeal tussen de EU enerzijds en het VK anderzijds.

Wel of geen handelsakkoord

Tot 31 december 2020 geldt een overgangsperiode waarin het VK zich conformeert aan het recht van de EU. De EU en het VK hebben daarom tot 1 januari 2021 de tijd om een handelsakkoord met elkaar te bereiken. EU-onderhandelaar Michel Barnier heeft echter aangegeven dat het ‘onwaarschijnlijk’ is dat de EU en het VK een handelsakkoord vóór genoemde datum bereiken. Loopt de overgangsperiode af zonder dat de EU en het VK een handelsakkoord met elkaar hebben gesloten, dan bestaat alsnog het risico op een no-dealbrexit.

De douaneformaliteiten

Om de gevolgen van een dergelijk scenario kenbaar te maken aan ondernemers die regelmatig handelen met het VK, gaat de Douane daarom brieven versturen waarin de douaneformaliteiten met het VK staan genoemd. Het gaat dan onder andere om:

  • het aanvragen van een EORI-nummer;
  • het aangiftesysteem Douane;
  • het feit dat er niet langer sprake is van intracommunautaire prestaties tussen het VK en Nederland nu het VK een derde land is geworden; 
  • in- en uitvoer van dieren, dierlijke producten, planten en plantaardige producten na afloop van de overgangsperiode;
  • het digitaal melden van douanedocumenten bij vervoer van goederen via Nederlandse zeehavens na afloop van de overgangsperiode.

(Bron: ABAB)

Overdracht onderneming: de transactievorm kan de prijs beïnvloeden

De transactievorm

Bij een ondernemingsstructuur zonder aandelen (VOF, eenmanszaak etc.) vindt een bedrijfsoverdracht plaats via een activa-passivatransactie. Voor de besloten en naamloze vennootschap bestaat tevens de mogelijkheid voor een aandelentransactie. Bij een activa-passivatransactie worden activa en/of passiva naar keuze overgedragen, en bij een aandelentransactie wordt een deel van de aandelen overgedragen.

Op zowel juridisch, fiscaal als economisch gebied zijn er aanzienlijke verschillen tussen de twee vormen van transacties. Een daarvan is het aspect goodwill. Daar gaan we verder op in met dit artikel. Er wordt namelijk vaak over het hoofd gezien hoe de fiscale gevolgen van goodwill de prijs van een transactie kan beïnvloeden.

Goodwill

Goodwill voor een onderneming is het verschil tussen de prijs die betaald wordt voor de onderneming en de ‘waarde in de boeken’ (ook wel: de intrinsieke waarde). In de regel geldt dat bij een activa-passivatransactie de koper eventuele goodwill fiscaal mag afschrijven. Bij een aandelentransactie is dit niet mogelijk.  

Omdat bij een activa-passivatransactie de mogelijkheid bestaat voor een koper om betaalde goodwill fiscaal af te schrijven, blijft er een lager belastbaar resultaat over. De afschrijving gebeurt in de regel lineair over een periode van 10 jaar. Dit betekent dan een belastingvoordeel voor de koper in de jaren na aankoop.

Hoe werkt het?

Stel dat de koper een besloten vennootschap opricht, dan heeft hij dus te maken met vennootschapsbelasting (vpb). In deze BV worden de aangekochte activa/passiva ondergebracht, als gevolg van een activa-passivatransactie. De vpb bedraagt vanaf 2021 15,0% over de eerste € 200.000 belastbare winst, en 21,7% over het meerdere. Bij een vpb tarief van zeg 21,7% heeft de koper dan uiteindelijk voor elke € 1.000 goodwill een belastingvoordeel van € 217,-. Dit voordeel wordt dan verspreid over 10 jaar. Het voordeel moet vervolgens nog wel contant worden gemaakt om de waarde op het verkoopmoment te bepalen.

Waarom dan niet alleen maar activatransacties?

Vanuit de verkoper gezien is de keerzijde van een activa-passivatransactie dat de verkopende partij direct belasting dient te betalen over de ontvangen goodwill. Bij een aandelentransactie is er geen sprake van directe belastingheffing, mits er sprake is van deelnemingsvrijstelling. Een eventueel vervreemdingsvoordeel wordt dan onbelast ontvangen door de holding. Pas wanneer de holding naar privé het vervreemdingsvoordeel uitkeert is dan sprake van belastingheffing. Daar waar de koper een voordeel heeft, heeft de verkoper dus een nadeel.

De onderhandelingstafel

De transactievorm kan dus invloed hebben op de waarde van het (ver)koopobject. Dit effect kan worden berekend. Met deze kennis kunnen partijen daar dan vervolgens over onderhandelen.

De voorkeur voor een transactievorm wordt bepaald door meer factoren dan alleen de behandeling van goodwill. Het is echter wel een belangrijk punt om bij stil te staan.

(Bron: Alfa)

Zzp’ers in 2021: wat gaat er (mogelijk) veranderen?

De overheid ‘sleutelt’ al jarenlang aan passende wetgeving voor zzp’ers. Deze hervorming is voortdurend nodig, omdat vaak blijkt dat zzp’ers eigenlijk schijnzelfstandigen zijn. En daarom eigenlijk te beschouwen zijn als werknemers in dienstbetrekking. Dit, terwijl zij in de positie van zzp’er minder bescherming genieten dan een werknemer. Deze problematiek speelt met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, bij zzp’ers met relatief lage tarieven.

Huidige wetgeving: Wet DBA

Op dit moment wordt de positie van zzp’ers nog steeds beoordeeld aan de hand van de Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties). Deze wet, die zzp’ers beoordeelt aan de hand van door de partijen zelf opgestelde overeenkomsten (waarbij gebruik kan worden gemaakt van door de fiscus goedgekeurde modellen), blijkt in de praktijk niet goed werkbaar. Reden voor de overheid om beperkte handhaving van deze wet (handhavingsmoratorium) toe te passen en aan de slag te gaan met nieuwe regelgeving.

Beperkte handhaving Wet DBA loopt tot 2021

Het handhavingsmoratorium van de Wet DBA loopt in elk geval nog tot 1 januari 2021. Tijdens deze periode van beperkte handhaving treedt de Belastingdienst alleen op als een opdrachtgever kwaadwillend is, of als een opdrachtgever na aanwijzingen van de Belastingdienst zijn werkwijze niet binnen een redelijke termijn aanpast. Kortom, de Belastingdienst controleert nog wel: het is nog steeds belangrijk om de zzp-overeenkomsten goed op orde te hebben.

Een webmodule voor de toekomst

De overheid is van plan in het najaar van 2020 een pilot te draaien met een vrijwillig toe te passen webmodule. Deze webmodule is een online vragenlijst waarmee opdrachtgevers – mits de vragen naar waarheid zijn ingevuld – duidelijkheid kunnen krijgen over de vraag of een opdracht ‘buiten dienstbetrekking’ mag worden uitgevoerd. Als dat het geval is, wordt een opdrachtgeversverklaring afgegeven. Opdrachtgevers hebben dan vooraf de zekerheid dat ze geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen hoeven te betalen. Een verschil met de huidige situatie is dus dat de vragen (net als vroeger) weer vooraf worden gesteld en beoordeeld.

Wanneer de pilot met de (vrijwillig in te vullen) webmodule wordt opengesteld is op dit moment nog niet bekend. Verder gaat de overheid kijken of het mogelijk is om de arbeidsrechtelijke positie van bepaalde groepen zzp’ers, zoals zzp’ers die voor een platform werken, te versterken. Bijvoorbeeld door verplichtstelling van een ziekteverzekering en een pensioenregeling.

De verwachting

De verwachting is dat een groot deel van de bedrijven in de toekomst de werkrelatie anders zal moeten gaan inrichten als ze een opdracht door een zzp’er willen laten uitvoeren. Niet zozeer de beoordelingscriteria worden gewijzigd, maar wel zal er diepgaander en strenger worden gewogen. Het is daarom belangrijk om de risico’s alvast goed in te schatten en de ontwikkelingen in de komende tijd goed te blijven volgen.

Advies

Wilt u met zzp’ers (blijven) werken, speel dan alvast in op de ontwikkelingen. Houd uw contracten nog eens tegen het licht. Verklein de risico’s door te zorgen voor het (aantoonbaar) zelfstandig en vrij verrichten van de opdrachtwerkzaamheden door de zzp’er. Denk hierbij aan het regelen van zaken als vrijheid van vervanging, het aangaan van een resultaatverplichting in plaats van een inspanningsverplichting, het werken met eigen materialen, de looptijd van de opdracht, de ruimte voor het verrichten van andere opdrachten bij andere opdrachtgevers, etc.

(Bron: ACCONAVM)

Prinsjesdag in coronatijd: dit kunt u verwachten

Prinsjesdag in uitdagende tijden: binnenkort is het zover. Wat er op 15 september voor u als ondernemer gepresenteerd gaat worden? Ik kijk graag samen met u vooruit.

Uitdagende spagaat

Het kabinet heeft eerder al aangegeven niet verder te willen bezuinigen. En daar is het natuurlijk ook helemaal niet de tijd voor. Alleen: de laatste maanden zijn er al tientallen miljarden euro’s extra uitgegeven aan steunmaatregelen. En het begrotingstekort wordt alsmaar groter en groter. Er is echt geld nodig, dus dan moet je toch eigenlijk wel weer bezuinigen. Maar de vraag is: wanneer en hoe gaat dat gebeuren? Een uitdagende spagaat.

Welkom steuntje in de rug

Ik hoop van harte dat het kabinet zijn belofte kan waarmaken en ervoor kan blijven zorgen dat ondernemers hun eigen koers kunnen blijven varen, met vertrouwen in de toekomst. Door bezuinigingen en aftrekbeperkingen voorlopig even uit te stellen, voor tijdelijke verlichting.

Dit gebeurt al met de Wet excessief lenen, heeft het kabinet onlangs aangekondigd. Deze wet is nu uitgesteld tot 2023. Zo krijgen aanmerkelijk-belanghouders meer tijd om hun schuld aan de vennootschap af te lossen. Dat is een welkom steuntje in de rug. Ook de voorgenomen aanpassing van de box 3-heffing is nu van de baan. Er is een eenvoudiger voorstel in de maak dat eerlijker is en kleine spaarders en beleggers meer zal ontzien.

Liquiditeit verbeteren

Ook weten we op Prinsjesdag waarschijnlijk meer over de coronareserve-maatregel. Ondernemers die vennootschapsbelasting (vpb) betalen, mogen het verwachte verlies dit jaar aftrekken van de winst over 2019. Ze kunnen dan een gedeelte van de vpb terugkrijgen die ze voor 2019 betaald hebben. In ‘normale tijden’ kun je dit verlies pas meenemen in de aangifte over dit jaar. Het kabinet heeft dit aangepast om de liquiditeit van ondernemers te verbeteren.

Ad-hocmaatregelen

Ik ben vooral ook nieuwsgierig naar de rest van het jaar. Het zou zomaar kunnen dat er op Prinsjesdag helemaal geen grootse plannen worden gepresenteerd. Het ligt er natuurlijk aan hoelang de crisis nog duurt. Maar ik denk dat we de rest van het jaar regelmatig ad-hocmaatregelen kunnen verwachten. Maatregelen waar we nu nog geen weet van hebben. Om ondernemers te ondersteunen bij de continuïteit van hun bedrijf, passend bij de actualiteit.

Een faillissement voorkomen met een crediteurenakkoord?

Wanneer een onderneming in financiële problemen verkeert en de schuldenlast (te) hoog is, heeft de onderneming de mogelijkheid een akkoord aan te bieden aan haar schuldeisers. Dit akkoord bevat veelal het aanbod aan de schuldeisers tot betaling van een percentage van hun vordering. Het restant van de vordering wordt kwijtgescholden. Met een dergelijk crediteurenakkoord wordt getracht een faillissement te voorkomen.

Onder de huidige wetgeving loopt de onderneming bij het aanbieden van een crediteurenakkoord vaak tegen een probleem aan. Alle schuldeisers aan wie een dergelijk akkoord wordt aangeboden, moeten met het akkoord instemmen. Indien één schuldeiser medewerking aan het akkoord weigert, wordt het akkoord veelal niet aangenomen met alsnog het faillissement van de onderneming tot gevolg.

De WHOA

Door invoering van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord ter voorkoming van faillissement (de WHOA) wordt hierin verandering gebracht. Dit wetsvoorstel is op 26 mei jl. door de Tweede Kamer aangenomen. Indien het voorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen, wordt dit wetsvoorstel opgenomen in de faillissementswet.

Het wetsvoorstel heeft tot gevolg dat een crediteurenakkoord ook buiten faillissement door de Rechtbank kan worden goedgekeurd (homologatie). Hierdoor wordt het akkoord verbindend en zal dus gelden voor alle schuldeisers. De Rechtbank heeft derhalve de mogelijkheid een schuldeiser te dwingen in te stemmen met het akkoord.

Enkele voorwaarden voor het akkoord

Aan het aanbieden van een crediteurenakkoord zijn wel een aantal voorwaarden verbonden waaraan voldaan dient te worden alvorens de Rechtbank het akkoord zal goedkeuren of een dwangakkoord zal opleggen. Hieronder een aantal (niet limitatieve) voorwaarden:

  • Het akkoord moet door een ruime meerderheid van de schuldeisers en/of aandeelhouders worden ondersteund;
  • De onderneming die het akkoord aanbiedt moet rendabele bedrijfsactiviteiten hebben;
  • Het akkoord moet redelijk zijn: de schuldeisers en/of aandeelhouders mogen niet in een wezenlijk slechtere positie komen dan zij zouden hebben in geval van faillissement;
  • Het akkoord moet noodzakelijk en toereikend zijn om een faillissement van de onderneming te voorkomen.

Verzoek tot aanbieden akkoord door schuldeiser

Daarnaast kan ook een schuldeiser aansturen op een crediteurenakkoord. Een schuldeiser kan hiertoe een verzoek doen aan de onderneming in financiële problemen. Indien de onderneming geen gehoor geeft aan dit verzoek, kan de schuldeiser zich wenden tot de Rechtbank. De Rechtbank kan vervolgens een deskundige aanwijzen die namens de onderneming een akkoord kan aanbieden.

Voordeel bij reorganisatie

Wanneer een onderneming in financiële problemen verkeert, kan het aanbieden van een crediteurenakkoord bijdragen aan de mogelijkheden tot reorganisatie/herstructurering. Doordat de onderneming na betaling van het aangeboden bedrag aan de schuldeisers in beginsel veelal vrij is van schulden, kan het dienen als hulpmiddel bij de voortzetting van de onderneming in afgeslankte en/of aangepaste vorm. Het aanbieden van een crediteurenakkoord zal daarom in voorkomende gevallen onderdeel kunnen zijn van turnaround management of een financiële herstructurering.

Bijkomende voordelen

De onderneming die een crediteurenakkoord heeft aangeboden kan de Rechtbank verzoeken om een zogenoemde afkoelingsperiode in te voeren. Tijdens de afkoelingsperiode kunnen de schuldeisers zonder machtiging van de Rechtbank zich niet verhalen op goederen van de onderneming. Dit betekent dat zelfs de bank haar vordering niet mag verrekenen met het banksaldo van de onderneming.

De onderneming wiens faillissement reeds is aangevraagd, kan de faillissementsprocedure schorsen door alsnog een crediteurenakkoord aan te bieden. Het akkoord dient uiteraard wel aan te voorwaarden te voldoen.

Conclusie

Door invoering van de WHOA worden aan de onderneming in zwaar weer meer mogelijkheden geboden om een faillissement te voorkomen. De WHOA heeft is daarom zeker van toegevoegde waarde. Gezien de vereisten die gesteld worden aan het aanbieden van het crediteurenakkoord is het wel van belang dat een dergelijk akkoord goed wordt voorbereid en onderbouwd.

(Bron: HLB)

WAADI en BV

Als je (regelmatig) arbeidskrachten in- of uitleent, loop je risico’s. Zeker als je geen rekening houdt met de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI). Regelgeving waarvan de naleving de bijzondere en blijvende aandacht heeft van de Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie). Wat is er aan de hand?

Met de WAADI wil de overheid malafide uitzendbureaus aanpakken. Op basis van deze wet heeft zij een registratieplicht ingesteld. Dit betekent dat uitzendbureaus zich als zodanig moeten inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De registratieplicht geldt voor iedereen die als uitlener arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een inlener.

Forse boetes

De Inspectie SZW legt een forse boete op als een uitzendbureau werkt zonder registratie. Als inlener krijg je dezelfde boete als je personeel inhuurt bij een uitlener die niet in het handelsregister is ingeschreven. Je bent namelijk verplicht te controleren of een uitlener geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel. De boete voor het niet voldoen aan de registratieplicht is afhankelijk van het aantal ingeleende arbeidskrachten. Bij minder dan 10 ingeleende werknemers is de boete € 8.000. Gaat het om 10 tot en met 29 ingeleende werknemers, dan is de boete € 16.000. Is het aantal ingeleende werknemers 30 of meer, dan bedraagt de boete € 32.000.

Bij een tweede overtreding verdubbelen deze bedragen. Bij een derde overtreding worden de bedragen driemaal zo hoog. Daarnaast kan de boete in bepaalde gevallen gehalveerd worden. Hiervan kan sprake zijn als: (a) het bureau wel bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven, maar niet als uitzender; (b) de uitlener of inlener door bijzondere omstandigheden verminderd verwijtbaar is; (c) de inlener een natuurlijk persoon is.

Wat is uitlenen?

De WAADI verstaat onder het ter beschikking stellen van arbeidskrachten: ‘Het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander, voor het onder diens toezicht of leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.’

Wel registratieplicht

De registratieplicht geldt voor alle bedrijven die in Nederland personeel uitlenen. Ook in gevallen waarin dit niet-bedrijfsmatig is. Dit betekent dat de registratieplicht niet alleen geldt voor uitzendorganisaties en detacheringsbureaus, maar ook voor andere bedrijven die incidenteel en voor korte tijd personeel uitlenen aan een andere werkgever.

Geen registratieplicht

De registratieplicht is niet van toepassing als er sprake is van aanneming van werk, overeenkomst van opdracht, uitlening binnen hetzelfde concern of collegiale uitlening. Van ‘collegiale uitlening’ is sprake als collega-ondernemers elkaar in noodgevallen, tijdelijk en zonder winstoogmerk te hulp schieten door middel van het uitlenen van medewerkers. Als de uitlener zijn collega echter méér doorbelast dan alleen de kosten van de uitgeleende medewerker, is er al geen sprake meer van uitlenen ‘zonder winstoogmerk’ en is de registratieplicht van toepassing.

Voorbeelden

  • Uitgaande van de definitie ‘ter beschikking stellen’ geldt er geen registratieplicht voor de Interim Manager / DGA die zichzelf verhuurt aan een opdrachtgever. Hier is immers geen sprake van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
  • Hetzelfde geldt voor een zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) die ingehuurd wordt. De ZZP’er werkt zelf en stelt dus geen personeel ter beschikking. Wanneer een ZZP’er werk aanneemt en hiervoor een andere ZZP’er stuurt die het werk verricht, dan is er wel sprake van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en dient de uitlenende ZZP’er geregistreerd te zijn.
  • Wanneer een B.V. een ZZP’er inhuurt en deze vervolgens doorleent, zal deze B.V. zich moeten registreren. Ook voor de B.V. die bemiddelt voor opdrachtgevers om ZZP’ers in te huren en door te lenen geldt de registratieplicht. Deze houdt zich immers bedrijfsmatig bezig met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.

Wijze van registreren

Uitleners moeten in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel een aantekening laten opnemen dat ze arbeidskrachten ter beschikking stellen. Ondernemers die bedrijfsmatig arbeidskrachten ter beschikking stellen, zoals uitzendbureaus, kunnen dit via een wijzigingsformulier doorgeven aan de Kamer van Koophandel. Uitleners die niet-bedrijfsmatig arbeidskrachten ter beschikking stellen kunnen dit telefonisch of per mail doorgeven aan de Kamer van Koophandel in hun regio.

Ook gevolgen bij inlenen!

De wet heeft ook consequenties voor iedereen die arbeidskrachten inhuurt. Inleners mogen niet meer gebruikmaken van de diensten van uitleners die niet goed geregistreerd staan. Inleners kunnen controleren of uitleners goed geregistreerd staan op de website van de Kamer van Koophandel (zie www.kvk.nl/waadi).

Inlenersaansprakelijkheid

Een ander belangrijk risico –naast dat van het ontbreken van een registratie– is de inlenersaansprakelijkheid. De Belastingdienst kan immers bij je aankloppen als het uitzendbureau –het gaat hier uitsluitend om bedrijfsmatige uitleen– de verplichte loonheffingen en omzetbelasting niet betaalt. Je kunt de financiële gevolgen daarvan beperken door een deel van het factuurbedrag te storten op de G-rekening van de uitlener. Ondanks die storting kan de fiscus je toch aansprakelijk stellen. Dit is het geval als achteraf blijkt dat het uitzendbureau meer loonheffingen of omzetbelasting verschuldigd is dan het bedrag dat je op zijn G-rekening hebt gestort. Onder bepaalde voorwaarden kun je jezelf daarvan echter vrijwaren.

Voorwaarden:

  • De uitzendonderneming is opgenomen in het register van de Stichting Normering Arbeid (SNA).
  • De inlener stort 25 procent van het factuurbedrag (inclusief omzetbelasting) op de G-rekening.
  • Je houdt een manurenadministratie bij.
  • Van de ingeleende mensen zijn voorgeschreven persoonsgegevens in de administratie aanwezig op basis waarvan je hun identiteit vaststelt en –voor zover van toepassing– geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunningen.

(Bron: Alfa)

Btw en e-commerce: nieuwe regels vanaf juli 2021

Vanaf 1 juli 2021 zullen er nieuwe btw-regels gelden voor e-commerce binnen de Europese Unie. Indien u (online) goederen verkoopt aan consumenten in de EU, dan valt uw onderneming naar verwachting binnen het bereik van de nieuwe regels. De nieuwe regels vereisen veranderingen op verschillende gebieden binnen uw onderneming.

Hoe werkt het?

De huidige regelgeving voor afstandsverkopen wijzigt. Leveringen aan consumenten (B2C) in de EU zijn momenteel belast met btw in het land van ontvangst van de goederen, zodra het omzetdrempelbedrag in dat land is overschreden. De verkoper moet deze btw innen en afdragen aan de lokale belastingautoriteiten. Als gevolg moeten mogelijk 27 verschillende btw-tarieven worden toegepast en factureringsverplichtingen van 27 EU-landen worden gehanteerd.  Dit leidt tot lokale btw-registraties en rapportageverplichtingen.

Om deze regelgeving te vereenvoudigen en de bijbehorende administratieve lasten te verlichten, wordt vanaf 1 juli 2021 een éénloketsysteem geïmplementeerd voor grensoverschrijdende B2C-leveringen. Dit systeem heet de One Stop Shop (OSS).

Het OSS-systeem

Bij de inwerkingtreding van de nieuwe regels en het OSS-systeem per 1 juli 2021, wijzigen de btw-regels voor afstandsverkopen:

  • De drempelbedragen van de afstandsverkopenregeling worden afgeschaft. Een nieuwe, EU-brede drempel van € 10.000 per jaar is van toepassing.
  • Indien de drempel van € 10.000 wordt overschreden, moet lokale btw (van alle verschillende EU-landen) worden afgedragen, dit kan zowel via de OSS of via lokale btw-registraties.
  • Met de OSS kunt u uw btw-registraties beperken tot één btw-registratie in een EU-land naar keuze. De btw die wordt geïnd bij alle consumenten uit verschillende EU-landen, wordt afgedragen in het EU-land waar u bent geregistreerd voor de OSS.

Het toepassen van de OSS is niet verplicht. Het blijft mogelijk om verschillende lokale btw-registraties te hebben. Zowel EU- als non-EU-entiteiten kunnen de OSS toepassen. EU-landen kunnen non-EU-entiteiten verplichten een fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen om gebruik te kunnen maken van de OSS op grond van lokale wetgeving.

B2C-leveringen van goederen vanuit niet-EU-landen (I-OSS)

Voor afstandsverkopen van goederen aan EU-consumenten, geïmporteerd uit niet-EU-landen en tot een waarde van € 150, kan het importsysteem worden toegepast (‘I-OSS’). Om het I-OSS-systeem toe te kunnen passen, heeft u een speciaal I-OSS-registratienummer nodig. De btw-vrijstelling die momenteel geldt bij invoer voor eenheden met een waarde tot € 22, wordt per 2021 afgeschaft. 

Indien u de I-OSS toepast:

  • Is een btw-vrijstelling van toepassing voor de invoer van de goederen met een intrinsieke waarde van maximaal € 150.
  • Bent u btw verschuldigd in het EU-land waar het transport eindigt. De lokale btw moet worden geïnd en afgedragen.
  • De btw (van alle verschillende EU-landen) moet worden gerapporteerd en afgedragen in het EU-land waar u bent geregistreerd voor de I-OSS.

Het is niet verplicht de I-OSS toe te passen. In plaats daarvan blijft het mogelijk:

  • reguliere btw-aangiften in te dienen in de EU-landen; of
  • het OSS-systeem toe te passen na invoer van de goederen.

Indien de I-OSS niet wordt toegepast, is het mogelijk een andere invoerfaciliteit toe te passen. Deze faciliteit vindt alleen plaats bij toepassing voor de invoer van de goederen met een intrinsieke waarde van maximaal € 150. Op basis van de faciliteit int een douane-expediteur btw bij de consument en moet de btw op maandelijkse basis worden gerapporteerd en afgedragen.

Belangrijk om tijdig te handelen

Indien de nieuwe regels impact hebben op uw onderneming, dan is het belangrijk om tijdig te handelen en ervoor te zorgen dat uw onderneming en uw systemen voorbereid zijn op het toepassen van de nieuwe regels. Mogelijk heeft u  nieuwe registraties nodig (I-OSS en/of OSS) en kunt u de registraties in EU-landen in gang zetten om onnodige kosten te voorkomen.

(Bron: Mazars)

Zet het pensioenakkoord uw pensioenregeling op z’n kop?

In juni 2019 werd het (principe-)pensioenakkoord afgesloten door de sociale partners en het kabinet. In het afgelopen jaar hebben vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties het principeakkoord verder uitgewerkt tot een definitief akkoord. De vraag is of dit pensioenakkoord de pensioenregeling van uw onderneming op z’n kop gaat zetten.

De reden voor het pensioenakkoord

De wijziging van het pensioenstelsel komt voort uit een aantal ontwikkelingen. De eerste ontwikkeling is dat mensen steeds langer leven. Hierdoor moeten de pensioenen gedurende een langere periode uitbetaald worden. En dit zorgt voor een steeds verder oplopende kostprijs van een euro pensioen. De tweede ontwikkeling is de enorm lage rentestand van de afgelopen jaren. Deze zorgt niet alleen voor oplopende premies, maar ook voor de huidige, te lage, dekkingsgraad van veel pensioenfondsen. Verder veranderen mensen, veel meer dan vroeger, regelmatig van baan. Of gaan zij zelfs op enig moment als zzp’er aan het werk. Deze ontwikkeling op de arbeidsmarkt betekent ook dat mensen niet meer veertig jaar lang deelnemen in dezelfde pensioenregeling.

De doelstellingen van het pensioenakkoord

De belangrijkste doelstelling is een duurzaam houdbaar pensioenstelsel. Dit beoogt men te bereiken door het geven van uitzicht op een koopkrachtig pensioen, wat betekent dat het pensioen directer meebeweegt met de ontwikkeling van de economie. Het pensioen wordt ook transparanter en persoonlijker gemaakt. En het pensioen gaat beter aansluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

Hoe gaat dit bereikt worden?

Het is belangrijk om de sterke punten uit het huidige stelsel te behouden, waarbij het streven is dat het huidige pensioenniveau op zijn minst gelijk zal blijven. Het streven blijft dus om in 40 dienstjaren een pensioenresultaat van 75% op te bouwen. Solidariteit en collectiviteit blijven belangrijke uitgangspunten en de huidige verplichtstelling tot deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds blijft behouden.

Wat wel verandert is het pensioensysteem. Waar op dit moment nog ongeveer 85% van de pensioenregelingen gebaseerd is op het middelloonsysteem (aanspraken) wordt straks 100% van de regelingen gebaseerd op een afgesproken, vlakke, premie-inleg. Deze premie zal collectief, of individueel, belegd worden tot de pensioendatum, waarna het opgebouwde pensioenvermogen gedurende de pensionering wordt opgemaakt. Voor het stabiliseren van de pensioenuitkeringen worden een aantal maatregelen in het pensioenakkoord opgenomen. Het is aan de sociale partners, of de werkgever, om te bepalen welke maatregelen wel of niet worden ingezet in de betreffende pensioenregeling.

Gevolgen deelname regeling bedrijfstakpensioenfonds

Voor werkgevers die zijn aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds wijzigt er in de basis niets. De huidige doorsneepremie wordt vervangen door een nieuwe gelijkblijvende premie-inleg. De enige vraag is welke premiehoogte de sociale partners afspreken in vergelijking met de huidige doorsneepremie.  

Voor de deelnemers zal er wel het een en ander veranderen. In de huidige situatie bouwen alle werknemers dezelfde pensioenaanspraak op, deze is wel afhankelijk van de hoogte van het inkomen, en de hoogte van de premie is ook voor iedereen gelijk. Feitelijk komt het erop neer dat de jongere deelnemers te veel premie betalen en de oudere deelnemers te weinig. In de nieuwe situatie is de premie-inleg voor alle deelnemers hetzelfde, deze is wel afhankelijk van de hoogte van het inkomen, waarop de jongere deelnemer een langere periode rendement kan maken dan een oudere deelnemer en dus feitelijk een hogere pensioenaanspraak tegemoet kan zien.

De grootste uitdaging bij de bedrijfstakpensioenfondsen zit hem in de compensatie van de deelnemers die jarenlang een te hoge premie hebben voldaan en hiervoor niet gecompenseerd worden in de toekomst met een te lage premie. De sociale partners zullen hiervoor, in afstemming met het pensioenfonds, een oplossing moeten vinden. Verder speelt de vraag of alle bestaande pensioenaanspraken worden ingebracht (invaren) in het nieuwe pensioensysteem.

Gevolgen deelname verzekerde regeling

Ongeveer 25% van de werknemers bouwt via hun werkgever pensioenaanspraken op bij een pensioenverzekeraar, een algemeen pensioenfonds (APF) of een premiepensioeninstelling (PPI). Zowel de pensioenverzekeraar als het APF kennen zowel een middelloonregeling als een premieregeling. De PPI kent enkel de premieregeling.

Werkgevers met een middelloonregeling zullen deze moeten aanpassen naar een premieregeling op basis van de vlakke premie-inleg. Dit betekent een wijziging van de arbeidsvoorwaarden waarmee alle werknemers individueel moeten instemmen. Het lijkt aannemelijk dat de werknemers enige vorm van compensatie willen ontvangen voor deze instemming, welke ten laste komt van de werkgever.

Werkgevers met een premieregeling op basis van een stijgende premiestaffel mogen deze blijven handhaven voor de bestaande deelnemers. Nieuwe werknemers krijgen dan de vlakke premie-inleg. Hiermee kan voorkomen worden dat de werkgever de bestaande, oudere, deelnemers moet compenseren voor de verslechtering van hun premie-inleg. Wel heeft de werkgever dan nog jarenlang te maken met twee verschillende pensioenregelingen. Hij kan ook kiezen van de aanpassing van de lopende regeling en dan speelt de benodigde compensatie een rol en is instemming van alle werknemers vereist.

Hoe verder?

Nu de vakbonden hebben ingestemd is het pensioenakkoord feitelijk definitief geworden en kunnen alle openstaande zaken verder ingevuld gaan worden. Het kabinet verwacht dat alle benodigde wetteksten medio 2022 gereed zijn. De beoogde invoeringsdatum voor alle uitvoerders is 1 januari 2026.

Werkgevers met een eigen pensioenregeling bij een verzekeraar, APF of PPI, moeten niet afwachten tot het 2026 is. Indien het huidige contract eerder afloopt, is een overgang op de nieuwe regeling mogelijk direct wenselijk. Zeker als de huidige regeling is gebaseerd op het middelloonsysteem zullen alle opties goed bekeken moeten worden. Ook de keuzes die gemaakt worden bij het verlengen van een premieregeling bepalen of er straks gebruik gemaakt kan worden van het overgangsregiem. Verder moeten alle werknemers individueel akkoord gaan met de wijziging van hun arbeidsvoorwaarden en speelt ook de ondernemingsraad een belangrijke rol. Wachten tot 2026 is dus geen optie.

Wij adviseren u om hier tijdig mee aan de slag te gaan. De pensioenadviseurs van Pellicaan kunnen samen met u alle opties bekijken, mede in het licht van de overige arbeidsvoorwaarden van uw onderneming.

(Bron: Mazars)

Het UBO-register en terugmeldplicht Wwft-instellingen

Op 23 juni 2020 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel om het UBO-register in te voeren aangenomen. Voor in Nederland opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten geldt straks de verplichting tot het hebben, bijhouden en centraal registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbenden (“ultimate beneficial owners”, afgekort UBO’s). Door het besluit over de invoering worden de Handelsregisterwet 2007, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en enkele andere wetten gewijzigd. Zo wordt in de Wwft een terugmeldplicht opgenomen.

Wat is een UBO ? 

Een UBO is een natuurlijk persoon die de uiteindelijke eigenaar is van, of zeggenschap heeft over, een juridische entiteit. Daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan een persoon die:

1.    (in)direct meer dan 25% van de aandelen of stemrechten heeft; en/of
2.    meer dan 25% van het economisch belang houdt; en/of
3.    feitelijke zeggenschap over die entiteit uitoefent.

Op grond van elke categorie moet worden vastgesteld wie als UBO kwalificeert. Een entiteit kan dus meerdere UBO’s hebben.

Waarom een UBO-register? 

In het UBO-register moeten vennootschappen en andere juridische entiteiten zelf informatie over hun UBO’s bijhouden. Hierdoor wordt transparanter wie de uiteindelijke belanghebbenden zijn bij in Nederland opgerichte organisaties. Het register draagt hierdoor bij aan het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwaspraktijken en terrorismefinanciering. De Kamer van Koophandel zal het UBO-register beheren.

Wanneer wordt het UBO-register ingevoerd? 

De precieze invoeringsdatum van het register is nog niet bekend. Op basis van de Vijfde antiwitwasrichtlijn moest het UBO-register eigenlijk uiterlijk 10 januari 2020 zijn ingevoerd. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel om het UBO-register te implementeren echter pas op 23 juni 2020 aangenomen. 

Wat verandert er mogelijk voor uw organisatie?

Door de invoering van het UBO-register gaat ook voor uw organisatie mogelijk het nodige veranderen. Is uw organisatie een bestaande juridische entiteit? Dan hoeft u na inwerkingtreding van de nieuwe regeling nog niet meteen uw UBO’s te registreren. Er is een overgangsperiode van 18 maanden. Het is wel belangrijk vóór het verstrijken van deze overgangsperiode tot registratie over te gaan.

Voor wie geldt de registratieplicht?

De UBO-registratieplicht geldt voor de volgende organisaties:

  • (niet-beursgenoteerde) B.V.’s en N.V.’s;
  • overige rechtspersonen: stichtingen, verenigingen met volledige rechtspersoonlijkheid, onderlinge waarborgmaatschappijen en coöperaties;
  • verenigingen zonder volledige rechtspersoonlijkheid met een onderneming;
  • personenvennootschappen: maatschappen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen;
  • rederijen;
  • Europese naamloze vennootschappen (SEs);
  • Europese coöperatieve vennootschappen (SCEs);
  • Europees economisch samenwerkingsverbanden;
  • kerkgenootschappen.

Voor wie geldt de registratieplicht niet?

De volgende organisaties hebben géén registratieplicht:

  • beursgenoteerde vennootschappen (ook een 100% dochtervennootschap van een van binnen de EU/EER gereguleerde beursgenoteerde vennootschap hoeft geen UBO te registreren);
  • verenigingen zonder volledige rechtspersoonlijkheid die géén onderneming drijven;
  • eenmanszaken;
  • publiekrechtelijke rechtspersonen;
  • verenigingen van eigenaren;
  • enkele historische rechtspersonen (zoals hofjes, boermarken, fundaties en gilden).

Wat als er geen UBO’s zijn?

Zijn er geen UBO’s aan te wijzen op grond van voormelde criteria? Dan dient een zogenaamde “pseudo-UBO” in het UBO-register te worden ingeschreven. Een pseudo-UBO is de persoon die het dagelijks beleid van de entiteit bepaalt (hoger leidinggevend personeel). Dat kan bijvoorbeeld een statutair bestuurder of een vennoot van een personenvennootschap (niet zijnde een commanditaire vennoot) zijn. Er kunnen ook meerdere pseudo-UBO’s zijn. Bijvoorbeeld het voltallige bestuur.

Is de echtgenoot van een UBO zelf ook een UBO als zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd?

Valt het aandelenbezit in de huwelijksgoederengemeenschap? Dan is de echtgeno(o)t(e)/partner van een UBO medegerechtigd tot die aandelen. Ondanks deze medegerechtigdheid heeft hij/zij in de praktijk vaak geen zeggenschapsrechten. Deze Implementatiewet beoogt niet om de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgeno(o)t(e)/partner enkel om die reden ook als UBO te kwalificeren, naast zijn of haar echtgeno(o)t(e)/partner die alle aandelen in het kapitaal van de vennootschap houdt. In het geval van een in gemeenschap van goederen gehuwde partner, volstaat de UBO-registratie van alleen de aandeelhouder met meer dan 25% van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap, die als zodanig bekend is bij de vennootschap.
Vergoedingsrechten op grond van het huwelijksvermogensrecht leiden er niet toe dat de echtgeno(o)t(e)/partner enkel op die grond als UBO moet worden aangemerkt.

Welke gegevens van de UBO worden in het register opgenomen? 

a.    Het Burgerservicenummer (BSN) of fiscaal identiteitsnummer, naam, geboortedatum (dag, maand en jaar), geboorteplaats en geboorteland, woonstaat, nationaliteit en woonadres.
b.    De aard en omvang van het belang van de UBO, aangeduid in de volgende categorieën:
(i)    meer dan 25% tot 50%;
(ii)    meer dan 50% tot 75%; of
(iii)    meer dan 75%.

Een gedeelte  van deze persoonlijke informatie is openbaar toegankelijk; een gedeelte  is alleen toegankelijk voor bevoegde instanties en Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland).

Wat valt onder “openbare gegevens”? 

Openbare gegevens zijn: naam, geboortemaand en -jaar, woonstaat, nationaliteit en aard en omvang van het belang. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk afscherming te vragen van bepaalde gegevens (naam, geboortemaand en -jaar, woonstaat en nationaliteit). Dit gebeurt dan ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij een dergelijk verzoek tot afscherming controleert de Kamer van Koophandel of een persoon op de centrale of decentrale lijst van beveiligde personen staat. Verwacht een UBO dat de openbaarheid van het register een onevenredig risico met zich meebrengt? Dan kan de UBO zich op voorhand bij de politie of het OM melden. Deze instanties oordelen dan of beveiliging vanuit de overheid noodzakelijk is omdat er sprake is van een dreiging of voorstelbare dreiging. De uitvoering van de beveiliging kan per geval verschillen. De instanties beoordelen bij een verzoek tot beveiliging alle relevante feiten. Bij de beoordeling wordt bovendien bijzondere aandacht geschonken aan het kunnen uitoefenen van de grondrechten, waaronder de vrijheid van godsdienst of levensbeschouwelijke overtuiging.

Wat valt onder “niet openbare gegevens”? 

Niet openbare gegevens zijn: adres, geboortedag en -plaats, geboorteland, BSN of fiscaal identiteitsnummer. Verder is de UBO-documentatie (afschriften van het identiteitsbewijs en de document(en) waaruit de aard en omvang van het economische belang blijkt) niet openbaar. Deze informatie is wel altijd toegankelijk voor bevoegde instanties en FIU-Nederland.

Welke registratieverplichting geldt voor nieuwe entiteiten? 

Nieuwe entiteiten moeten met ingang van de inwerkingtreding van de nieuwe regeling direct hun (pseudo-)UBO’s opgeven.

Welke registratieverplichting geldt voor bestaande entiteiten?

Bestaande entiteiten moeten binnen 18 maanden na inwerkingtreding van de nieuwe regeling hun UBO’s registreren. Gedurende deze overgangsperiode van 18 maanden gaat de Kamer van Koophandel entiteiten gefaseerd aanschrijven met een verzoek tot registratie in het UBO-register. Vindt een registratie niet na het eerste verzoek plaats? Dan volgt een herinnering.

Wat zijn de sancties bij het overtreden van de UBO-regels?

Heeft u een N.V., B.V. of andere juridische entiteit de UBO na 18 maanden nog niet ingeschreven? Dan verstrekt de KvK de gegevens aan het Bureau Economische Handhaving (BEH). BEH kan nog een herinnering sturen en (vervolgens) handhavend optreden. BEH kan een boete of dwangsom opleggen. De maximale bestuurlijke boete voor het overtreden van de UBO-regels is vastgesteld op € 21.750*.  Er is echter een duaal sanctiestelsel ingericht. Hierbij kan, als herstelsanctie, een last onder dwangsom in combinatie met een bestuurlijke of strafrechtelijke boete opgelegd worden. Doordat bovenop de bestuurlijke boete nog andere sancties kunnen worden opgelegd, kan het te betalen bedrag aanzienlijk hoger komen te liggen dan € 21.750. Met de inrichting van het duale sanctiestelsel is beoogd een zo goed mogelijke naleving van de verstrekking van UBO-informatie te bevorderen.

In extreme gevallen kan het niet voldoen aan de registratieplicht ook worden bestraft met een celstraf. De verwachting is dat de nakoming van de registratieplicht strikt wordt gehandhaafd.

Wat is de meewerkverplichting UBO?

Voor het volledig en juist kunnen inschrijven van de UBO, is de entiteit afhankelijk van haar UBO’s. Op de UBO’s komt daarom een meewerkverplichting te liggen. De UBO’s dienen aan de entiteit alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor een juiste registratie. 
Voor het niet voldoen aan de meewerkverplichting staan dezelfde sancties als voor het niet voldoen aan de registratieplicht door de entiteit.

In de Wwft wordt een terugmeldplicht opgenomen. Wat houdt deze plicht in?

De terugmeldplicht uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) geldt voor alle financiële dienstverleners waarop de Wwft van toepassing is. Een Wwft-instelling  wordt verplicht te melden als er discrepanties bestaan tussen de gegevens van het UBO-register en de gegevens die blijken uit het Wwft-cliëntenonderzoek. 

Wat is het intern uitkeringenregister voor stichtingen?

Een onderbelicht punt van de Implementatiewet is dat voor stichtingen nog meer veranderingen worden doorgevoerd. Naast de invoering van het UBO-register geldt voor het bestuur van stichtingen ook dat zij verplicht worden een intern register bij te houden. In dit register staan:

  • de namen en adressen van alle personen aan wie een uitkering is gedaan die niet meer bedraagt dan 25% van het voor uitkering vatbare bedrag in een boekjaar;
  • de datum en het bedrag van de uitkering. 

(Bron: Flynth)

Aanvullend geboorteverlof per 1 juli 2020

Als gevolg van de coronacrisis is het wellicht wat onderbelicht gebleven: partners van moeders kunnen sinds 1 juli 2020 aanspraak maken op aanvullend geboorteverlof. Het aanvullend geboorteverlof heeft tot doel een positieve bijdrage te leveren aan de band tussen ouder en kind, maar ook om ouders in staat te stellen de zorgtaken meer te verdelen, zodat moeders in potentie meer ruimte hebben om zich te ontwikkelen en hun arbeidsduur op peil te houden. Wat zijn de belangrijkste voorwaarden en aandachtspunten?

Uitgangspunten

Het geboorteverlof is beschikbaar voor de echtgenoot of geregistreerd partner van de moeder, de persoon met wie de moeder ongehuwd samenwoont of de persoon die het kind erkent. Sinds 1 januari 2019 bedraagt het geboorteverlof eenmaal het aantal werkuren per week. Bij een arbeidsomvang van 40 uur per week bestaat dus recht op 40 uur geboorteverlof met behoud van loon. Als de partner van baan wisselt, dan blijft het recht op geboorteverlof bestaan.

Aanvullend geboorteverlof

Sinds 1 juli 2020 kan een partner tevens aanspraak maken op aanvullend geboorteverlof. Dit aanvullend geboorteverlof komt neer op maximaal 5 weken verlof. Bij een arbeidsomvang van 40 uur per week gaat het om maximaal 200 uur aan aanvullend geboorteverlof. Het aanvullend geboorteverlof moet worden opgenomen binnen 6 maanden na de geboorte van het kind.

Loon

Tijdens het aanvullend geboorteverlof bestaat geen recht op loon, maar kan wel aanspraak worden gemaakt op een uitkering van het UWV. Deze uitkering bedraagt 70% van het dagloon (tot een maximum van 70% van het maximumdagloon). De werkgever vraagt de uitkering voor de werknemer aan bij het UWV. De aanvraag moet worden ingediend in de periode tussen 4 weken voor het verlof en 4 weken na het verlof. Bij de aanvraag moet worden doorgegeven of de uitkering via de werkgever of rechtstreeks aan de werknemer moet worden voldaan. De werkgever kan ervoor kiezen om de uitkering te suppleren.

Vakantie

Tijdens het aanvullend geboorteverlof behoud een werknemer in beginsel recht op vakantie. Het is niet toegestaan om het geboorteverlof met vakantiedagen te verrekenen. Wel kan bij schriftelijke overeenkomst worden afgesproken dat de werknemer tijdens het aanvullend geboorteverlof geen of minder bovenwettelijke vakantiedagen opbouwt. Aan de opbouw van wettelijke vakantiedagen mag niet worden getornd.

Ouderschapsverlof

Eerder dit jaar maakte het kabinet ook bekend dat het vanaf augustus 2022 uitvoering zal geven aan een Europese richtlijn op grond waarvan er voor de eerste 9 weken van de in totaal 26 weken aan ouderschapsverlof ook een uitkering bij het UWV kan worden aangevraagd. Deze uitkering zal neerkomen op 50% van het dagloon, tot maximaal 50% van het maximumdagloon. De 9 weken moeten wel worden opgenomen in de eerste levensjaar van het kind. De overige 17 weken kunnen tot het achtste levensjaar worden opgenomen. Op deze manier probeert het kabinet verdere stappen te zetten in het ondersteunen van ouders bij het combineren van arbeids- en zorgtaken.

(Bron: BDO)