Vorming HIR verhinderde navordering wegens winstuitdeling

BV X verkocht op 3 maart 2011 een winkelcomplex voor € 8.730.702 aan haar twee aandeelhouders. In 2012 stelde de inspecteur een onderzoek in naar de zakelijkheid van de verkoop en de waarde van het winkelcomplex in het economische verkeer. Een taxateur van de Belastingdienst schatte de waarde per 3 maart 2011 op € 18.180.000. BV X ontving een navorderingsaanslag Vpb 2011, waarbij een bedrag van € 9.730.000 (verschil koopsom excl. rentevergoeding en waarde economisch verkeer van de onroerende zaken) alsnog als winst was aangemerkt. BV X ging beroep. Rechtbank Noord-Holland besliste dat de aandeelhouders van BV X door de overdracht van het winkelcomplex een voordeel hadden genoten en dat BV X en haar aandeelhouders zich daarvan redelijkerwijs bewust moesten zijn geweest. Het voordeel van € 9.730.000 moest worden aangemerkt als een winstuitdeling. De Rechtbank was het echter met BV X eens dat zij voor dat bedrag een herinvesteringsreserve (HIR) mocht vormen. Uit de aard van de onderneming van BV X, een actief vastgoedbedrijf dat belegde in beleggingspanden die voor haar bedrijfsmiddelen vormden, volgde dat een herinvesteringsvoornemen veelal aanwezig kon worden geacht, en de aankopen van vastgoed in 2011 en 2012 bevestigden dat. Het feit dat de boekwinst van € 9.730.000 het gevolg was van een uitdelingscorrectie, verhinderde het vormen van een HIR niet. De Rechtbank verwees hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 16 september 2016. Dotatie aan een HIR voor de boekwinst van € 9.730.000 was volgens de Rechtbank dan ook toegestaan. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag Vpb 2011.

(Bron: FUTD)

Ruimere mogelijkheden om houdsterverliezen te verrekenen

Door een recente uitspraak van de Hoge Raad wordt de mogelijkheid om houdsterverliezen onder de overgangsregeling te verrekenen verruimd. We vertellen u graag meer over de mogelijkheden.

Er is sprake van een houdstervennootschap als een vennootschap (nagenoeg) het gehele jaar (nagenoeg) uitsluitend bestaat uit het houden van deelnemingen en/of het financieren van verbonden lichamen. Indien met deze activiteiten verliezen worden behaald, kwalificeren deze als houdsterverliezen. Onder de overgangsregeling is het verlies van een houdsteractiviteit slechts verrekenbaar met de winst in het jaar waarin de vennootschap ook als houdstervennootschap kwalificeert. Het verrekenen van houdsterverliezen, welke zijn ontstaan voor 1 januari 2019, is zodoende lastig.

Houdsterverliezen mogen niet verrekend worden met operationele winsten. Om deze houdsterverliezen te kunnen verrekenen, moeten er dus ten minste positieve houdsterwinsten worden genereerd. Houdsterwinsten kunnen in beginsel niet worden gerealiseerd door een verschuiving aan te brengen in vorderingen op verbonden lichamen (bijvoorbeeld het creëren van belastbare rentebaten). Door de vorderingensaldotoets mag de boekwaarde van vorderingen en schulden met verbonden lichamen in het jaar van verrekening niet groter zijn dan het desbetreffende saldo aan het einde van het jaar waarin het houdsterverlies is geleden. Deze regeling blijft buiten toepassing, als de houdstervennootschap aannemelijk maakt dat de wijziging van het saldo niet in overwegende mate is gericht op verruiming van de verliesverrekening. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld vanuit een zakelijk oogpunt bezien behoefte is aan extra financieringsruimte.

Door een recente uitspraak van de Hoge Raad wordt de mogelijkheid om houdsterverliezen onder de overgangsregeling te verrekenen verruimd. De houdsterverliezen mogen onder voorwaarden als voorvoegingsverliezen verrekend worden met de winst van een nieuwe dochtervennootschap. De door de houdstervennootschap opgerichte dochtervennootschap moet bij oprichting direct toe worden gevoegd in de fiscale eenheid vennootschapsbelasting met de houdstervennootschap als moedervennootschap. In deze situatie mag de belastbare winst van de gevoegde dochtervennootschap worden toegerekend aan de houdstervennootschap. Indien het resultaat van de fiscale eenheid na de verrekening van de verliezen binnen de fiscale eenheid positief is, kan deze winst vervolgens worden verrekend met de houdstervoorvoegingsverliezen. Hierdoor kunnen houdsterverliezen alsnog waardevol worden. Dit in tegenstelling tot het standpunt van de Belastingdienst. De Belastingdienst is van mening dat na de voeging van een actieve dochtervennootschap in de fiscale eenheid met een houdstervennootschap, voor de kwalificatie van een houdsterwinst alle activiteiten van de fiscale eenheid moeten worden beoordeeld. Hierdoor werden de voorvoegingshoudsterverliezen voorheen veelal waardeloos.

De uitkomst van het arrest is in strijd met de doel en strekking van de houdsterverliesovergangsregeling, maar is niet in strijd met de bepalingen omtrent verrekening van voorvoegingsverliezen welke gelden voor fiscale eenheid situaties. Dat bestaande houdsterverliezen verrekenbaar zijn met operationele winsten van een nieuwe gevoegde dochtervennootschap komt door de grammaticale interpretatie van de samenstel van de bepalingen aldus de Hoge Raad.

De houdsterverliesregeling is per 2019 afgeschaft met een overgangsrecht. Vanaf 1 januari 2019 worden verliezen niet meer als houdsterverliezen gekwalificeerd. De op 1 januari 2019 bestaande houdsterverliezen zijn op basis van de huidige regeling tot 1 januari 2028 verrekenbaar met houdsterwinsten. Door de invoering van de nieuwe verliesverrekeningsbeperking per 1 januari 2022 zijn “voormalige houdsterverliezen”, welke op 1 januari 2022 bestaan, in beginsel zelfs onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. De invoering van de nieuwe verliesverrekeningsregels in combinatie met het gewezen arrest biedt onder omstandigheden mogelijkheden om bestaande houdsterverliezen te kunnen verrekenen.

Gezien het belang bestaat een reële kans dat de wetgever in actie zal gaan komen. Het is hierbij niet uit te sluiten dat de wijzigingen in de wetgeving met terugwerkende kracht tot aan de datum van het arrest tot stand zullen komen en bovenstaande eventuele mogelijkheden alsnog verloren gaan.

(Bron: HLB)

Gebruikelijk loon dga mag lager dan minimumloon zijn

Als dga moet u jaarlijks een zogeheten ‘gebruikelijk loon’ uit uw bv opnemen. Dit gebruikelijk loon is voor 2021 vastgesteld op € 47.000, een verhoging van € 1.000 ten opzichte van vorig jaar. Voorheen vond de Belastingdienst dat het gebruikelijk loon van de dga van een bv onder alle omstandigheden minstens gelijk moet zijn aan het minimumloon. Dit standpunt hebben ze echter gewijzigd. Lees hier wat dit voor u als dga betekent.

Hoogte gebruikelijk loon dga 2021

Het gebruikelijk loon moet volgens de wet worden vastgesteld op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of op het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn bij uw bv, indien een van deze bedragen meer is dan € 47.000.

Let op! Is het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager dan € 47.000? Dan wordt het gebruikelijk loon vastgesteld op dit bedrag.

Ook lager gebruikelijk loon dga onder bijzondere omstandigheden

Tot nu toe vond de Belastingdienst dat in bijzondere situaties een lager gebruikelijk loon kan worden vastgesteld dan volgens bovenstaande regeling. Bijvoorbeeld voor dga’s van een startende bv of in bepaalde gevallen als een bv verliesgevend is. Hiervoor golden wel aanvullende voorwaarden. Er moest dan ten minste het minimumloon als gebruikelijk loon worden uitgekeerd. Dit standpunt heeft de fiscus nu verlaten.

Lager gebruikelijk loon dan minimumloon mogelijk

Met dit nieuwe standpunt volgt de Belastingdienst de opvatting van de rechter. In een recente uitspraak van de rechtbank in Arnhem werd beslist dat onder omstandigheden ook een lager gebruikelijk loon dan het minimumloon mogelijk is. In deze zaak was er sprake van een zeer geringe omzet en werd er verlies geleden als werd uitgegaan van het wettelijk in aanmerking te nemen gebruikelijk loon.

De Belastingdienst geeft nu in het Handboek Loonheffingen aan dat een lager gebruikelijk loon dan het minimumloon onder omstandigheden mogelijk is. Bijvoorbeeld wanneer een bv structureel verlies lijdt en bij startende bv’s. Aangegeven wordt dat bij twijfel contact kan worden opgenomen met de Belastingdienst.

Verlaging gebruikelijk loon dga in verband met Corona

Vanwege corona mag het gebruikelijk loon in 2020 en 2021 ook lager worden vastgesteld dan wettelijk voorgeschreven. Het gebruikelijk loon over 2020 en 2021 mag worden afgeleid van dat in 2019 en evenredig aangepast worden met het omzetverlies.

Voor 2020 gaat u daarbij uit van het omzetverlies in de eerste vier maanden vergeleken met de omzet in de eerste vier maanden van 2019. Voor 2021 gaat u uit van het omzetverlies over het gehele jaar in vergelijking met de omzet over het hele jaar 2019. Aanvullende voorwaarde voor 2021 is dat het omzetverlies 2021 minimaal 30% bedraagt.

De verlagingen kunt u toepassen zonder overleg of goedkeuring van de Belastingdienst.  Wel moet u dan aan een aantal aanvullende voorwaarden voldoen. Zo mag uw rekening-courantschuld of het dividend niet toenemen als gevolg van het lagere gebruikelijk loon. Overigens kunt u uw salaris 2020 niet met terugwerkende kracht verlagen.

(Bron: DRV)

Ook nieuwe heffing box 3 onredelijk volgens rechter

Al sinds 2013 loopt er een juridische strijd tegen de belastingheffing in box 3. Het forfaitaire rendement blijkt in de praktijk namelijk niet meer haalbaar zonder daar veel risico voor te moeten nemen. De strijd rondom de box 3 heffing is nu een nieuw hoofdstuk ingegaan. Eerder oordeelde de Hoge Raad dat de oude forfaitaire box 3-heffing te hoog was. Reparatie hiervan liet de Hoge Raad echter aan de wetgever. De wet werd per 2017 aangepast door het toepassen van een veronderstelde vermogensmix en rendementsklassen. In twee zaken in augustus 2021 oordeelde de rechtbank Noord-Nederland dat ook dit nieuwe stelsel ongeoorloofd is. Ook nu laat de rechter aanpassing over aan de wetgever. In dit artikel zetten we uiteen wat dit voor uw vermogen betekent.

Bezwaren tegen box 3 zijn voor de jaren 2017-2020 aangewezen als massaalbezwaarprocedure. De massaalbezwaarprocedure betekent dat de rechtsvraag wordt voorgelegd en uitgeprocedeerd tot en met de hoogste rechter. Hiervoor zijn voor de jaren 2017 en 2018 ieder zes proefprocedures bij verschillende rechtbanken door de Belastingdienst en de Bond van Belastingbetalers geselecteerd. Deze proefprocedures zijn representatief voor alle bezwaarmakers. Als de uitspraak van de rechter in de proefprocedure onherroepelijk vaststaat, zal de Belastingdienst een collectieve uitspraak doen op alle bezwaren die meedoen met de massaalbezwaarprocedure.

De eerder genoemde uitspraken van de rechter gaan om twee zaken die geselecteerd zijn als proefprocedure over de jaren 2017 en 2018 bij de Rechtbank Noord Nederland. De rechter stelt vast dat de wetgever wist dat er verschillende rendementen worden behaald bij sparen en beleggen, en dat 40% van alle belastingbetalers alleen over spaargeld beschikt en niet belegt. Om dan toch voor alle belastingplichtigen dezelfde vermogensmix van sparen en beleggen te veronderstellen, is volgens de rechtbank onredelijk. Dit wijkt voor een te grote groep niet-beleggers teveel af van de werkelijkheid. De uitvoerbaarheid van de belastingheffing door de Belastingdienst rechtvaardigt deze heffing niet volgens de rechtbank.

Deze twee uitspraken zijn in lijn met de eerdere conclusie van de Advocaat-Generaal, die de Hoge Raad adviseert. De rechtbanken Gelderland en Noord-Holland oordeelden eerder juist het tegenovergestelde, namelijk dat de nieuwe vermogensrendementsheffing wel toelaatbaar is. Andere rechtbanken moeten nog oordelen. De verwachting is dat uiteindelijk de Hoge Raad een eindoordeel zal vellen.

De belastingplichtige krijgt ondanks de voor hem of haar positieve uitspraak geen vermindering van de belastingheffing. Volgens de rechtbank moet de wetgever dit gaan oplossen. Tot nu toe heeft het kabinet geen haast gemaakt om de heffing van box 3 aan te passen, bijvoorbeeld naar een heffing naar werkelijk rendement. Demissionair Staatssecretaris Vijlbrief wil dat het nieuwe kabinet een nieuwe regeling voor belasting op vermogen ontwerpt. De moties om dit proces te versnellen zijn recent ingediend.

(Bron: DRV)

Zo voorkomt u naheffing van btw bij de aankoop van onroerend goed

Rechtbank Noord-Nederland oordeelde onlangs dat een bv de betaalde btw bij aankoop van een perceel grond niet had mogen aftrekken. Bij aankoop van de grond bestond er geen intentie tot belaste verhuur, ondanks dat deze belaste verhuur later wel plaatsvond.

Btw-aftrek bij investeringsgoederen

Ondernemers mogen onder bepaalde voorwaarden de aan hen in rekening gebrachte btw op investeringsgoederen in aftrek brengen. Zo moeten zij bij aankoop van het investeringsgoed handelen als btw-ondernemer en het goed gebruiken voor een economische activiteit. Ook moeten zij het investeringsgoed binnen die economische activiteit gebruiken voor btw-belaste prestaties. Het gebruik van een investeringsgoed binnen de economische activiteit, maar voor vrijgestelde prestaties, geeft geen recht op aftrek van voorbelasting. Een voorbeeld van een investeringsgoed is een onroerende zaak (zoals in onderstaande zaak), maar het kan ook om een roerende zaak gaan.

De verhuur van een onroerende zaak is wettelijk vrijgesteld van omzetbelasting. Er bestaat dan geen recht op aftrek van voorbelasting. Als verhuurder en huurder daar gezamenlijk voor kiezen en als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, kan de verhuur worden belast met omzetbelasting (belaste verhuur). De verhuur wijzigt dan van een vrijgestelde prestatie (geen aftrek) naar een btw-belaste prestatie (wel aftrek).

Moment van aanvang belaste verhuur

In de praktijk komt het voor dat bij de aankoop van een onroerende zaak de intentie voor het gebruik (waarvoor gaat het goed gebruikt worden?) op het moment van levering niet altijd even duidelijk is. In de zaak die voorlag bij de Rechtbank Noord-Nederland, kocht een bv in 2013 een perceel grond van de gemeente aan. De bv bracht de in rekening gebrachte voorbelasting op de aanschaf van dit perceel van € 74.954, volledig in aftrek. De Belastingdienst verleende deze teruggaaf in eerste instantie ook.  

Op 15 november 2018 sloot de bv vervolgens een huurovereenkomst met een derde. In deze overeenkomst wordt geopteerd voor belaste verhuur. Deze verhuur zou volgens de huurovereenkomst per 1 januari 2014 al zijn aangevangen. Dat de huurovereenkomst pas later werd opgesteld, weet de bv aan een rechtsstrijd. Over 2013 tot en met 2017 gaf de bv (de verhuurder) geen belaste omzet aan in de btw-aangiftes. In 2018 wordt de verhuursom over de verstreken jaren aangegeven.

De Belastingdienst is het niet eens met de eerder verleende teruggaaf en legt een naheffingsaanslag op voor de eerder in aftrek gebrachte btw. Zij is van mening dat het perceel ten tijde van de aankoop niet is gebruikt voor een economische activiteit van de bv, omdat voor de terbeschikkingstelling van het perceel (in eerste instantie) geen vergoeding werd gerekend. Ook stelt zij dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat in 2013 geen btw-belaste verhuur plaatsvond. 

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de bv erin slaagt aannemelijk te maken dat de bv ten tijde van de aankoop de intentie had om het perceel te gaan verhuren. Direct na de aankoop van het perceel zijn aanzienlijke investeringen gedaan om het perceel geschikt te maken voor het voorgenomen gebruik door huurder. Het perceel werd in het voorjaar van 2014 ook daadwerkelijk door huurder in gebruik genomen. In zoverre bestaat dus een recht op aftrek van voorbelasting, nu het perceel als ondernemer is verworven en bestemd is om te worden gebruikt voor een economische activiteit van de bv.

Vervolgens gaat de rechtbank nader in op de omvang van het recht op aftrek van de bv. Hier concludeert zij dat de bv onvoldoende heeft aangetoond dat op het moment van levering de intentie bestond om het perceel btw-belast te verhuren. Daarbij acht zij van belang dat de huurovereenkomst pas in 2018 werd opgesteld, waardoor pas jaren later de intentie tot btw-belaste verhuur bleek en (dus) niet op het moment van verhuur zelf. De gedane investeringen direct na aanschaf van het perceel, hebben geen invloed op dit oordeel. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd en de rechtbank stelt de Belastingdienst in het gelijk.

(Bron: ABAB)

Verwerking gelden Nationaal Programma Onderwijs

Eind juni zijn voor het Primair Onderwijs en het Voortgezet Onderwijs de definitieve bedragen voor de NPO-middelen bekend gemaakt. Elke instelling kan deze voor zichzelf berekenen met behulp van de online tool die door het Ministerie van OCW beschikbaar is gesteld. Ook is een website beschikbaar die specifiek ingaat op het Nationaal Programma Onderwijs. Op deze website zijn de details van de regeling opgenomen. Naar aanleiding van deze informatie merken wij dat er veel onduidelijkheden zijn. Met name over de inzet, verantwoording en controle van deze gelden. In dit artikel informeren wij u graag over de algemene NPO-middelen. Het betreft dus niet:

  • specifieke aanvullende regelingen zoals de regelingen Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP)
  • extra hulp voor de klas,
  • nog komende regelingen voor het inrichten van brede brugklassen
  • en voor de capaciteitentoets bij leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.

Verantwoording NPO-middelen

Het algemene uitgangspunt is dat de aanvullende NPO-middelen worden toegekend als lumpsum-bedragen. Door schoolbesturen moet de verantwoording daarom ook gedaan worden op grond van de reguliere verantwoordingregels die hiervoor gelden. Ook de accountantscontrole op de besteding van deze middelen gaat niet verder dan de reguliere accountantscontrole. Voor deze geldstroom geldt namelijk geen verlaagde goedkeuringstolerantie en daardoor ook geen specifieke controleplicht. Wel is de verantwoording van de besteding van de NPO-middelen aangemerkt als ‘maatschappelijk thema’. Dit betekent dat de minister gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een thema aan te wijzen dat van dermate belang is dat hier in het bestuursverslag specifiek verantwoording over moet worden afgelegd. De verantwoording wordt hiermee op dezelfde manier vorm gegeven als de werkdrukmiddelen. Net als bij de werkdrukmiddelen moet de verantwoording wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De accountant zal toetsen of de gevraagde verantwoording in het bestuursverslag is opgenomen en of alle elementen zijn opgenomen.

Het jaarverslag van uw school

Uit het jaarverslag moet blijken

  • Of uw school of scholen een schoolscan hebben gemaakt;
  • Welke soorten interventies uw scholen hebben gekozen voor hun schoolprogramma;
  • Hoe ouders en leraren, en in het Voortgezet Onderwijs ook de leerlingen, betrokken zijn bij de plannen;
  • Of uw scholen de vereiste instemming van de MR hebben gekregen;
  • Hoeveel procent van de middelen u hebt ingezet voor inhuur van personeel niet in loondienst (PNIL);
  • Welke eerste resultaten u in de uitvoering van de plannen kunt melden.

Wanneer de NPO-middelen bovenschools zijn ingezet moet duidelijk zijn aangegeven:

  • Of de GMR hiermee heeft ingestemd;
  • Welke soorten interventies u hebt gekozen.

Als accountant zullen wij toetsen of u heeft voldaan aan de verantwoording in het bestuursverslag, zonder gedetailleerd de cijfermatige verantwoording te toetsen. Naast deze verantwoording moet via XBRL per school aangegeven worden voor welke categorieën interventies uit de menukaart de middelen zijn ingezet. XBRL is het portaal waarmee jaarlijks de jaarcijfers aan DUO worden doorgegeven. Er komt een uitbreiding van dit portaal ten behoeve van de NPO-verantwoording.

Besteding van de NPO-gelden

Het feit dat de aanvullende NPO-gelden als lumpsum verantwoord moeten worden, betekent dat geen sprake is van specifieke (accountants)controle op het toerekenen van de kosten aan de subsidiestroom. De vraag die zich voordoet is dan waarom op de website regels zijn opgenomen over het toerekenen van kosten, zoals afschrijvingskosten, aan de besteding van de NPO-gelden. Op het laatste overleg dat wij met de Onderwijsinspectie hadden over het nieuwe Onderwijsaccountantsprotocol 2021, hebben wij voor deze onderwerpen specifieke aandacht gevraagd. De Onderwijsinspectie heeft toen aangegeven dat de toerekening van de kosten inderdaad geen onderwerp is van een specifieke controle. Maar de regels zijn opgesteld als handreiking voor de scholen om de verantwoording in het XBRL-portaal op te kunnen stellen.

Verslaggevingsvoorschriften

Ook voor het vormen van voorzieningen en bestemmingsreserves gelden geen nieuwe of specifieke regels. De gebruikelijke verslaggevingsvoorschriften zijn van toepassing. Voor het vormen van voorzieningen geldt dus, dat een in rechte afdwingbare verplichting aanwezig moet zijn. Een voorziening die wij ons in het kader van de besteding van de NPO-gelden voor zouden kunnen stellen, is een voorziening voor het in de toekomst eventueel moeten betalen van transitievergoedingen. Dit is aan de orde indien de besteding van NPO-gelden wordt ingevuld door middel van personeel met een tijdelijke arbeidsovereenkomst die u niet gaat verlengen en omzetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Bestemmingsreserve

Het vormen van een bestemmingsreserve blijft een beslissing van het bestuur, maar is geen verplichting. Ook niet als niet het volledige bedrag dat toegekend is voor een boekjaar binnen hetzelfde boekjaar is besteed. Het kan wel behulpzaam zijn voor uw interne beheersing van de NPO-gelden. Want op deze manier blijft inzichtelijk welk deel van de gelden u nog kunt besteden. Het feit dat sprake is van een bestemmingsreserve binnen het eigen vermogen geeft ook aan dat geen sprake is van een terugbetalingsverplichting indien de gelden, ook na afloop van de volledige NPO-periode niet volledig zijn besteed. Indien sprake zou zijn van een terugbetalingsverplichting zou sprake moeten zijn geweest van oormerking van de middelen. Bij oormerking is het niet toegestaan het niet bestede deel in de baten te nemen. Er zou in deze situatie dus geen mogelijkheid bestaan om een bestemmingsreserve te vormen omdat het niet bestede deel nog geen onderdeel is van het eigen vermogen. De Onderwijsinspectie heeft ons desgevraagd expliciet bevestigd dat geen sprake is van een terugbetalingsverplichting. Het heeft uiteraard wel de voorkeur van de Inspectie en van OCW dat u de gelden binnen de NPO-gelden volledig besteedt aan de gekozen maatregelen uit de menukaart.

(Bron: Van Ree Accountants)

Inbreng in de vennootschap onder firma (vof)

Samen een bedrijf starten. Vaak wordt daarbij gekozen voor een samenwerking in een vennootschap onder firma (vof), vooral vanwege de eenvoudige wijze van oprichting. In de wet is vrij weinig geregeld over de oprichting van de vof en bovendien zijn deze regels sterk verouderd. Een inschrijving in het handelsregister volstaat meestal. Toch is het belangrijk dat de vennoten de afspraken over de samenwerking schriftelijk vastleggen. In de volksmond: de vof-akte. Mocht er ooit discussie ontstaan, dan maakt dit het eenvoudiger om aan te tonen wat onderling is afgesproken. Schriftelijke vastlegging is daarnaast belangrijk omdat in de wet niets is geregeld over de voortzetting van het bedrijf bij het einde van de samenwerking.

Gezamenlijk voordeel vof

De vennoten hebben een grote mate van vrijheid in de afspraken die zij onderling maken over de samenwerking. Doel van de vof is door de samenwerking een gezamenlijk voordeel te behalen door inbreng van de vennoten. Deze inbreng is essentieel voor een vof. 
Elke vennoot is verplicht iets in de vof in te brengen. De inbreng mag een bedrag in contanten zijn, maar ook goederen, het genot van goederen of arbeid. 

Inbreng van arbeid

Niet elke vennoot is verplicht om arbeid in te brengen. Wordt arbeid ingebracht? Maak dan afspraken over het minimum aantal uren dat ingebracht moet worden, de onderlinge verdeling van de werkzaamheden en vakantiedagen. Mag een vennoot ook elders werkzaamheden verrichten? Wilt u dit liever niet, spreek dan ook een non-concurrentiebeding af. 

Inbreng van goederen

Wat verstaan wordt onder ‘goederen’ is erg ruim. Hieronder vallen roerende zaken, onroerende zaken, dieren, vermogensrechten, maar ook een klantenportefeuille, goodwill, know-how etc. Bij de inbreng van goederen wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen:

  • Inbreng van de eigendom met overdracht aan de vof (de gezamenlijke vennoten). Waardeveranderingen komen voor rekening van de vof, maar ook het risico als het goed verloren gaat. 
  • Inbreng van het gebruik en genot. De inbrengende vennoot geeft het goed in gebruik aan de vof, eventueel tegen een vergoeding. De inbrengende vennoot blijft de juridisch én economisch rechthebbende. Het risico is volledig voor rekening  van deze vennoot.
  • Inbreng van de economisch eigendom (ook wel inbreng  van economisch belang). De juridische eigendom blijft bij de inbrengende vennoot. De vennoten spreken daarbij af dat de waarde van het goed wordt ingebracht. Waardeveranderingen vanaf het moment dat de samenwerking gestart is, komen dan voor rekening komen van de vof. 

In de praktijk komt vaak een combinatie van deze vormen van inbreng voor. Een vennoot brengt bijvoorbeeld het gebruik en genot van bedrijfsgebouwen in, maar kan daarnaast afspreken dat hij de economische eigendom van een perceel grond inbrengt. Bij de inbreng van de eigendom of economische eigendom wordt tevens vastgesteld tegen welke waarde van het goed wordt ingebracht.

Leg afspraken vast

Wat er ook ingebracht wordt, het is belangrijk om de inbreng gedetailleerd en uitgebreid op te nemen in de vof-akte. Zo is duidelijk wat door elke vennoot bij aanvang van de vof is ingebracht en waartoe elke vennoot in de waardeveranderingen van ingebrachte goederen is gerechtigd. Niet alleen bij aanvang van een vof, maar ook tijdens het bestaan van de vof kan met instemming van de vennoten geld, goederen of arbeid worden ingebracht. 

Voorkom discussies

Regelmatig ontbreekt hiervan een schriftelijke vastlegging. Bij het beëindigen van de vof kan dat tot vervelende discussies leiden. De beëindiging heeft tot gevolg dat de inbreng beëindigd wordt en dat het vermogen van de vof verdeeld moet worden. Eerst moet worden vastgesteld wat is ingebracht en op welke wijze dit is ingebracht. Heeft een vennoot het gebruik en genot van een goed ingebracht? Dan is de afwikkeling eenvoudig. Het goed wordt weer aan deze vennoot ter beschikking gesteld. Tussen de vennoten wordt niets verrekend. 

De meeste onenigheid ontstaat meestal als de vennoten stellen dat de eigendom of de economische eigendom van een goed is ingebracht. De waardevermeerdering of -vermindering wordt dan namelijk tussen de vennoten verrekend. Hoe vindt deze verrekening plaats? Zijn de afspraken daarover goed schriftelijk vastgelegd, dan zal de afwikkeling van de verdeling minder problemen geven.

(Bron: ABAB)

Werknemer met nulurencontract? Let op deze regels!

Medewerkers met een nulurencontract hebben recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als uw andere werknemers. Toch zijn er een aantal regels net even anders. Denk aan het oproeptermijn of het recht op loon bij een afzegging. Met welke regels moet u als werkgever rekening houden? Een overzicht.

Het inzetten van uw oproepkracht

Een nulurencontract is een arbeidsovereenkomst voor een oproepkracht. U roept uw werknemer dan alleen op als u werk heeft. Voor de gewerkte uren betaalt u loon. Deze afspraak moet op papier staan. Uw werknemer heeft recht op minimaal drie uur loon per oproep. Ook al heeft u maar voor één uur werk op dat moment.

Als werkgever kunt u wél zelf bepalen wanneer u uw oproepkracht wilt inzetten. Daarbij moet u een aantal regels in acht nemen. Zo bent u verplicht om de oproepkracht minimaal vier dagen van tevoren op te roepen, tenzij dit in de cao anders is vermeld. Wanneer u uw oproepkracht te laat oproept, is hij of zij niet verplicht om te komen werken. Sterker nog, als u de geplande uren niet op tijd wijzigt of afzegt, moet u de oproepkracht alsnog uitbetalen voor die uren. Zorg er daarom voor dat u de uren schriftelijk of digitaal vastlegt en afstemt met uw oproepkracht.

Wanneer heeft uw oproepkracht recht op doorbetaling?

Er zijn een aantal situaties waarbij u uw medewerker (met een nulurencontract) moet doorbetalen zonder dat hij of zij gewerkt heeft. Dit is mogelijk:

  • wanneer uw oproepkracht langer dan zes maanden in dienst is en de werkzaamheden door een fout van u (bijvoorbeeld door te weinig werk) niet kunnen doorgaan;
  • wanneer uw oproepkracht langer dan zes maanden in dienst is, maar niet opgeroepen wordt terwijl er wel genoeg werk voor hem is;
  • in sommige gevallen van ziekte.

Is uw oproepkracht ziek? Dan heeft hij of zij recht op 70%  van het loon, zolang ‘de oproep’ duurt. Is dit lager dan het minimumloon? Dan heeft uw oproepkracht recht op het minimumloon. Het gaat overigens alleen om de geplande ‘oproepperiode’. Stond u oproepkracht bijvoorbeeld niet ingepland? Dan ontvangt hij of zij ook geen loon.

Hoe zit het met verlofdagen, vakantiedagen en vakantiegeld?

Een oproepkracht heeft recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als uw andere werknemers. Denk bijvoorbeeld aan verlofdagen en vakantiedagen. Uiteraard op basis van het aantal uren dat uw werknemer echt voor u heeft gewerkt. Werkt uw oproepkracht geen vast aantal werkuren per week? Dan wordt er vaak een percentage bepaald per gewerkt uur voor de opbouw van vakantie-uren. Dat percentage staat in de cao of legt u vast in het arbeidscontract.

Uw oproepkracht heeft altijd recht op minimaal 8% vakantiegeld over het brutoloon van het afgelopen jaar. Heeft uw oproepkracht minder dan een jaar gewerkt? Dan gaat u uit van de gewerkte periode tot het moment dat u het vakantiegeld berekent.

(Bron: ABAB)

Definitieve berekening NOW: kom zélf in actie!

Een derde van de werkgevers die een voorschot heeft ontvangen voor de eerste periode NOW, is zich niet bewust dat zij zélf de definitieve berekening van de NOW moet aanvragen. Wordt dit niet aangevraagd, kan dit leiden tot een terugvordering van het complete voorschot. Het is echt belangrijk dat werkgevers zélf in actie komen.

Uit onderzoek dat UWV heeft laten uitvoeren onder de werkgevers die nog geen NOW aanvraag hebben ingediend, blijkt dat bijna een derde zich er niet van bewust is dat het de definitieve berekening zélf moet aanvragen. Daarnaast wees het onderzoek uit dat 44 procent van de werkgevers nog bezig is met het verzamelen van documenten of wacht op de samenstelling van een derdenverklaring of verklaring van een accountant.

Een aanvraag indienen kan nog tot en met 31 oktober 2021, dus er is nog tijd. Maar werkgevers die géén aanvraag doen voor de definitieve berekening, lopen het risico dat ze straks in de problemen komen. Geen aanvraag indienen betekent dat de tegemoetkoming op nul wordt vastgesteld en werkgevers dus hun complete voorschot moeten terugbetalen.

(Bron: De Jong & Laan)

5 tips voor pensioen dga

Dga’s kunnen sinds 1 juli 2017 geen pensioen in eigen beheer meer opbouwen. Welke alternatieven zijn er? We zetten de aantrekkelijkste mogelijkheden op een rijtje.

1. Sparen of beleggen?

Een voor de hand liggend alternatief voor de dga die geen pensioen in eigen beheer meer kan opbouwen, is zelf sparen of beleggen. Een nadeel van sparen is dat het nauwelijks meer rente oplevert. Een bekend nadeel van beleggen is de onzekerheid over de hoogte van het rendement. Gespreid beleggen in defensieve fondsen kan daarvoor een oplossing zijn.

Een nadeel van sparen en beleggen is ook dat geen vrijstelling geldt in box 3. Dit in tegenstelling tot pensioenen en lijfrenten.

2. Kapitaal voor eigen bv

U kunt uw pensioenbijdrage natuurlijk ook in uw eigen onderneming in de bv investeren. Afhankelijk van de rente die u nu bij de bank betaalt, kan dit aantrekkelijk zijn.

Een nadeel is het risico dat u uw ‘pensioen’ kwijt bent als uw bedrijf failliet gaat.

3. Aflossen eigen woning?

Bezit u een eigen woning met hypotheekschuld, dan kan aflossen van deze schuld een aardige compensatie voor het opbouwen van pensioen zijn.

Houd er rekening mee dat aflossen vaak slechts tot een bepaald bedrag boetevrij is. Lost u meer af, dan betaalt u meestal een sanctie vanwege de gemiste rente-inkomsten door de bank. Een voordeel is dat aflossen niet leidt tot een hogere heffing in box 3.

Let op!
Aflossen wordt de komende jaren ook aantrekkelijker, omdat de hypotheekrente in etappes nog maar aftrekbaar wordt tegen het basistarief van 37,05%.

4. Aankoop lijfrente

In plaats van pensioen in eigen beheer is het nog wel mogelijk een oudedagsvoorziening op te bouwen door middel van een lijfrente. Of door middel van pensioensparen op een geblokkeerde bankrekening. De betaalde premie/inleg is dan onder voorwaarden aftrekbaar en de lijfrente of het spaarsaldo telt dan niet mee in box 3.

5. Aankoop woning plus verhuur

Het aankopen van een woning en verhuren aan de kinderen wordt de laatste jaren steeds populairder en kan een alternatief zijn voor de opbouw van pensioen.

Het voordeel is dat de waarde van de woning slechts gedeeltelijk meetelt in box 3. Bovendien blijft een eventuele waardestijging van de woning onbelast. In combinatie met de huurtermijnen kan dat een mooi rendement opleveren.

Nadeel is dat sinds 2021 de aankoop van een woning bestemd voor de verhuur 8% overdrachtsbelasting verschuldigd is.

Let op: Uw kinderen komen in beginsel ook in aanmerking voor huurtoeslag

De hiervoor genoemde alternatieven kunnen een goede vervanger zijn voor pensioen in eigen beheer. Welk alternatief past bij u? Dat is een vraag die we in een persoonlijk gesprek met u kunnen bespreken.

(Bron: De Jong & Laan)