Verantwoording van opbrengsten in de jaarrekening 2022

In veel situaties veranderen er komend jaar (mogelijk) een aantal zaken in de manier waarop de omzet uit bepaalde activiteiten in de jaarrekening verantwoord moeten worden. We lichten hier het één en ander toe.

Stel: u bent eigenaar van een fietsenwinkel en wil graag uw steentje bijdragen aan een beter milieu. U bent dan ook begonnen met het verkopen van elektrische fietsen, waarbij kopers van een fiets in de eerste twee jaar 50% korting krijgen op de jaarlijks benodigde onderhoudsbeurt van de fiets.

Of, u heeft een installatiebedrijf gespecialiseerd in het verkopen en installeren van zonnepanelen. Als service van de zaak kunnen klanten tevens voor een periode van 5 jaar een onderhoudscontract van de zonnepanelen (schoonmaak en klein onderhoud) bij u afsluiten.

In bovenstaande situaties, maar ook in veel andere situaties, veranderen er komend jaar (mogelijk) een aantal zaken in de manier waarop de omzet uit deze activiteiten in de jaarrekening verantwoord moet worden.

Wijzigingen internationale verslaggevingsregels

Reeds in 2018 zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in de internationale verslaggevingsregels, beter bekend als IFRS. De internationale wijzigingen klinken misschien nog als een ver-van-mijn-bed-show, maar ook de Nederlandse regelgeving (beter bekend als de RJ) wordt voor verslagjaren die beginnen op of na 1 januari 2022 op een aantal punten gewijzigd. Dit betreft wijzigingen in de vereisten rondom Opbrengstverantwoording (RJ 270) en Onderhanden projecten (RJ 221). 

De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ), het orgaan dat in Nederland verantwoordelijk is voor implementatie van de verslaggevingsregels, heeft besloten dat volledige overname van de internationale voorschriften niet wenselijk is. In plaats daarvan heeft de RJ besloten tot het doorvoeren van specifieke wijzigingen in de reeds bestaande richtlijnen. Tevens zijn de standaarden aangevuld met nadere uitleg en voorbeelden.

Wijzigingen RJ 2021

Rechtspersonen die BW2 Titel 9 toepassen krijgen te maken met wijziging van de wijze waarop opbrengsten in de jaarrekening worden verantwoord. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft in RJ 270 nadere voorschriften opgenomen over de wijze waarop opbrengsten moeten worden verantwoord. Het basisbeginsel blijft hierbij dat de overdracht van economische risico’s en voordelen (“risk and reward”) tot het verantwoorden van opbrengsten leidt. Nieuw is dat de opbrengsten verwerkt dienen te worden per prestatieverplichting en op basis van de transactieprijs.

Daarnaast is een in de praktijk veel toegepaste presentatiewijze van onderhanden projecten (presenteren in één gesaldeerde post op de balans) vanaf verslagjaar 2022 niet meer toegestaan.

Bovenstaande wijzigingen gelden voor jaarrekeningen van rechtspersonen met groottecriteria micro, klein, middelgroot en groot. Verder zijn, zoals benoemd, de wijzigingen van toepassing vanaf verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.

Opbrengstverantwoording: prestatieverplichtingen

Een belangrijke wijziging in de verslaggevingsregels is het feit dat een rechtspersoon opbrengsten vanaf verslagjaar 2022 dient te verwerken per afzonderlijke prestatieverplichting. Een prestatieverplichting betreft een toezegging in een overeenkomst tot levering van:

  • een te onderscheiden goed of dienst of een combinatie van goederen of diensten die gezamenlijk te onderscheiden zijn van overige toezeggingen in de overeenkomst; 

of

  • een reeks van te onderscheiden diensten die grotendeels hetzelfde zijn.

Prestatieverplichtingen moeten afzonderlijk worden onderscheiden indien:

  • de afnemer de voordelen van de goederen of diensten zelfstandig kan benutten, al dan niet gezamenlijk met middelen die de afnemer heeft of kan verkrijgen; 

en

  • de toezegging om de goederen of diensten te leveren is te onderscheiden van de overige in de overeenkomst opgenomen toezeggingen.

Vanaf verslagjaar 2022 dient bij omzetverantwoording derhalve te worden nagegaan of sprake is van een afzonderlijke prestatieverplichtingen, die op haar beurt afzonderlijk moeten worden verwerkt. Voorbeelden van bovenstaande die de RJ nader heeft beschreven zijn bijvoorbeeld opties van afnemers op bijkomende goederen of diensten, een verstrekte garantie waarvoor de afnemer een dienst ontvangt of een financiering die is verstrekt aan of is verkregen van de afnemer.

Opbrengstverantwoording: transactieprijs

De omvang van een opbrengst werd tot op heden omschreven als de reële waarde van de tegenprestatie. In de aangepaste verslaggevingsregels wijzigt dit naar het bedrag waarop de rechtspersoon verwacht recht te hebben in ruil voor het overdragen van toegezegde goederen of diensten, aangeduid als de  transactieprijs. 

In geval sprake is van meerdere prestatieverplichtingen in een overeenkomst, dient de totale transactieprijs aan de prestatieverplichtingen toe te worden gerekend naar rato van de waarde van de prestatieverplichtingen.

Ook indien in de verkoop variabele vergoedingen, financieringscomponenten of vergoedingen aan afnemers van goederen en diensten worden overeengekomen, dient geanalyseerd te worden of de opbrengstverantwoording hiervan anders moet zijn dan in het verleden het geval was.

Presentatie onderhanden projecten

Naast de wijzigingen in RJ 270 heeft de RJ een wijziging doorgevoerd met betrekking tot de post “Onderhanden projecten”. Deze wijziging ziet toe op de presentatie van onderhanden projecten in zowel de balans als de winst-en-verliesrekening.

De mogelijkheid om onderhanden projecten in de balans als één gesaldeerde post te presenteren is vanaf verslagjaar 2022 niet meer toegestaan. Projecten met een debetstand moeten worden verwerkt als een actief en projecten met een creditstand als een verplichting. Het balanstotaal van de onderneming kan derhalve toenemen als gevolg van deze wijziging; mogelijk heeft dit ook impact op de toepassing van de groottecriteria.

Projectopbrengsten moeten vanaf verslagjaar 2022 in de winst-en-verliesrekening als netto-omzet worden gepresenteerd, de optie om deze als “Wijziging in onderhanden projecten” te presenteren vervalt. Deze wijziging heeft geen effect op de toepassing van de omvangscriteria.

Overgangsbepalingen

De overgang per 1 januari 2022 is een stelselwijziging, die in beginsel retrospectief moet worden verwerkt (inclusief aanpassing van de vergelijkende cijfers). Om de overgang te vereenvoudigen geeft de RJ echter de volgende keuzemogelijkheden:

  • Prospectief verwerken: de nieuwe richtlijnen gelden alleen voor overeenkomsten aangegaan op of na 1 januari 2022;
  • Gedeeltelijk prospectief verwerken: de wijzigingen worden toegepast op overeenkomsten die zijn aangegaan na een door de rechtspersoon te kiezen datum die ligt voor 1 januari 2022; of
  • Volledig retrospectief verwerken (inclusief aanpassing vergelijkende cijfers).

De wijze waarop de overgang wordt verwerkt moet eveneens worden toegelicht in de jaarrekening.

Wij kunnen ons voorstellen dat deze wijzigingen vragen bij u oproepen. Wij helpen u dan ook graag om de mogelijke gevolgen voor de jaarrekening van uw onderneming in kaart te brengen.

(Bron: HLB)

Btw bij in- en uitlenen van onderwijspersoneel 

Recent is het btw-besluit ter beschikking stellen van personeel geactualiseerd. Daarnaast heeft rechtbank Zeeland-West-Brabant onlangs uitspraak gedaan over de btw-behandeling van het inzetten van docenten op basisscholen. Zowel het besluit als de uitspraak zijn erg relevant voor onder andere het inzetten van personeel in de onderwijspraktijk. In dit artikel lichten we dit nader toe.

Het inzetten van personeel – hoe zit dat ook alweer?

Bij het inzetten van personeel is het voor de btw allereerst relevant om vast te stellen of sprake is van het ter beschikking stellen van personeel of dat sprake is van een andersoortige prestatie (zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van een opdracht).

Van het ter beschikking stellen van personeel is sprake indien uitlener het personeel ter beschikking stelt aan de inlener, waarbij dat personeel onder leiding of toezicht van de inlener arbeid verricht. Het ter beschikking stellen van personeel is in beginsel btw-belast, tenzij een beroep kan worden gedaan op een van de goedkeuringen van het besluit ter beschikking stellen van personeel.

Als geen sprake is van het ter beschikking stellen van personeel, dan is het niet mogelijk om een beroep te doen op een van de goedkeuringen van het voornoemde besluit. Er is dan sprake van een andersoortige prestatie, zoals een overeenkomst van opdracht. De aan te leggen toets voor de btw is dan wezenlijk anders. Kort gezegd is de prestatie dan uitgangspunt btw-belast, tenzij een btw-vrijstelling (zoals de btw-onderwijsvrijstelling) kan worden toegepast.

Ter volledigheid merken wij op dat het inzetten van personeel (bijvoorbeeld als onderdeel van een aangegaan samenwerkingsverband) ook om andere redenen dan hiervoor benoemd zonder btw kan plaatsvinden, bijvoorbeeld indien is voldaan aan de voorwaarden van leerstuk kosten voor gemene rekening. Wij gaan hier in dit artikel niet verder op in.

De uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant

Er bestaat in praktijk nogal eens discussie over de vraag of sprake is van een het ter beschikking stellen van personeel of van een overeenkomst tot opdracht. Zo ook in de recente uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant.

In de casus was sprake van een stichting die docenten inzet op basisscholen. De stichting brengt hierbij geen btw in rekening, omdat zij van mening is dat de docenten hun werkzaamheden zelfstandig verrichten en dat hierop een btw-vrijstelling van toepassing is. De inspecteur is echter van mening dat de stichting 21% btw had moeten voldoen over de inzet van het personeel en legt daarom een naheffingsaanslag op.

De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur. De rechtbank stelt dat de docenten hun werkzaamheden niet zelfstandig verrichten, maar door tussenkomst van de stichting. Daarom moeten de werkzaamheden van de stichting worden beoordeeld en niet de werkzaamheden van de docenten. De rechtbank oordeelt vervolgens dat uit de afgesloten overeenkomst tussen stichting en haar afnemers niet volgt dat sprake is van het (btw-vrijgesteld) verzorgen van onderwijs, maar van het (btw-belast) ter beschikking stellen van personeel. De docent valt namelijk onder verantwoordelijkheid van de school en niet de inlener.

Deze uitspraak bewijst maar weer eens dat een verkeerde kwalificatie van de inzet van personeel grote btw-gevolgen kan hebben.

Het geactualiseerde besluit ter beschikking stellen van personeel

Niet beoordeeld door de rechtbank – maar wel relevant voor de praktijk – is of de btw-heffing wel achterwege kan blijven op grond van het besluit ter beschikking stellen van personeel. Het in rekening brengen van btw werkt immers kostprijsverhogend, omdat scholen de in rekening gebrachte btw veelal niet in aftrek kunnen brengen.

Zoals hiervoor reeds toegelicht kent het besluit een aantal goedkeuringen waarbij btw-heffing bij het ter beschikking stellen van personeel alsnog achterwege kan blijven. De staatssecretaris heeft op 15 juli 2022 in het besluit een aantal verduidelijkingen aangebracht.

Zo zijn een aantal voorwaarden verduidelijkt die relevant zijn voor de onderwijspraktijk. De belangrijkste verduidelijking is dat de redelijke kostenvergoeding voor het uitlenen van personeel beperkt moet blijven tot maximaal 5% van de brutoloonkosten van het betrokken personeelslid. Voorheen werd geen percentage benoemd. Onze praktijkervaring is dat het percentage (max. 5%) vaak aan de lage kant is.

Een andere wijziging is dat het besluit verduidelijkt wat onder een overeenkomst van opdracht dient te worden verstaan. Ook is een bijlage met vragen en antwoorden toegevoegd. In deze bijlage wordt verder ingezoomd op enkele onderwerpen uit het besluit.

Hoe nu verder?

Het vaststellen van de btw-gevolgen van het inzetten van personeel in (onder andere) de onderwijspraktijk blijft een complexe aangelegenheid. Een onjuiste kwalificatie van de inzet (overeenkomst van opdracht in plaats van ter beschikking stellen van personeel en vice versa) dan wel een onterecht beroep op het besluit ter beschikking stellen van personeel kan ingrijpende btw-gevolgen hebben.

In geval uw organisatie personeel ter beschikking gesteld krijgt of stelt (c.q. in- of uitleent), is het raadzaam om te (her)beoordelen of (nog steeds) terecht wel/geen btw in rekening wordt gebracht. Mogelijk is het op basis van deze beoordeling nodig om wijzigingen aan te brengen bij bestaande overeenkomsten en/of eventueel door u gehanteerde standaardovereenkomsten. Indien wenselijk ondersteunen wij u uiteraard graag bij deze beoordeling en/of de nadien evt. te nemen vervolgstappen.

(Bron: Van Oers)

Uitstel opvolger zzp-wet

Het kabinet wil de wet DBA vervangen. De nieuwe wet, die opdrachtgevers en -nemers meer duidelijkheid moet bieden wanneer er wel of niet sprake is van een dienstbetrekking, treed naar verwachting pas veel later of misschien wel helemaal niet in werking. Punten waar op dit moment aan gewerkt wordt zijn:

Opdrachtgeversverklaring via webmodule

In deze nieuwe wet wordt bepaald via een webmodule, waarin diverse vragen over de aard van de arbeidsrelatie worden gesteld, of er al dan niet “buiten” dienstbetrekking wordt gewerkt. Voorwaarde is uiteraard wel dat de vragen naar waarheid zijn beantwoord en er daadwerkelijk conform de gegeven antwoorden wordt gewerkt.

Als de werkzaamheden “buiten” dienstbetrekking plaatsvinden geeft de webmodule een ‘opdrachtgeversverklaring’ af. Daarmee krijgen opdrachtgevers zekerheid over het niet hoeven inhouden van loonheffing en premies. De webmodule is naar verwachting eind 2019 gereed.

Gezagscriterium

Een belangrijke voorwaarde voor een dienstbetrekking is het bestaan van een gezagsverhouding. Dit criterium is echter verre van duidelijk. Daarom wordt aan het Handboek Loonheffingen 2019 een verduidelijkende bijlage toegevoegd om deze onduidelijkheid weg te nemen. 

Arbeidsovereenkomst bij laag tarief

Om schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen, ontwikkelt het kabinet ook een wet waarbij zelfstandigen minimaal een uurtarief tussen € 15 en € 18 betaald moeten krijgen. Het is daarbij de bedoeling dat de gesloten overeenkomst van deze groep zelfstandigen wordt omgezet naar een arbeidsovereenkomst.

Dit is echter mogelijk in strijd met Europese regelgeving. Daarom kijkt het kabinet ook naar alternatieven die wél passen binnen de Europese regelgeving. De wet voor laagbetaalde zelfstandigen treedt waarschijnlijk later in werking.

Opt out

Hoger betaalde zelfstandigen kunnen onder de nieuwe wetgeving samen met hun opdrachtgever juist kiezen voor een opt-outregeling. Blijkt achteraf niet aan de voorwaarden voor de opt-out te zijn voldaan, dan kan met terugwerkende kracht worden beoordeeld of sprake is van een dienstbetrekking. De opdrachtnemer die een opt-out verklaring heeft getekend, heeft geen recht op een eventuele uitkering. Ook deze wetgeving gaat naar verwachting later in.

(Bron: DRV)

Vervallen van BPM-vrijstelling bestelauto’s voor ondernemers

Als een ondernemer een bestelauto koopt, geldt er een vrijstelling van BPM als deze ondernemer de auto voor meer dan 10% gebruikt voor zijn onderneming. Deze vrijstelling komt per 1 januari 2025 te vervallen.

Het reguliere BPM-tarief voor bestelauto’s geldt dan ook voor ondernemers. De grondslag voor bestelauto’s wordt omgezet naar Co2-uitstoot. Voor de inschrijving van bestelauto’s is daarmee voortaan bpm verschuldigd afhankelijk van de Co2-uitstoot.

(Bron: ABAB(

Bijtelling auto van de zaak 2023

De bijtelling voor benzine- en dieselauto’s van de zaak verandert niet in 2023. Het standaardpercentage voor de bijtelling blijft 22%. Voor elektrische auto’s verandert de grondslag waarover de verlaagde bijtelling berekend wordt in 2023.

Aanpassing bijtelling elektrische auto

Uit het Klimaatakkoord volgt dat de stimulering van emissievrije auto’s met stapsgewijze aanpassingen voort wordt gezet tot en met 2025. Dit betekent dat de korting ieder jaar afneemt tot uiteindelijk 0% in 2026. Vanaf 2026 geldt dan het algemene bijtellingspercentage van 22%.

De korting geldt tot een bepaalde cataloguswaarde. In 2022 bedraagt deze € 35.000. Per 1 januari 2023 wordt deze verlaagd naar € 30.000. In de volgende tabel zijn de verlaagde bijtellingspercentages weergeven en de daarmee samenhangende korting.

 Verlaagde bijtellingspercentageKortingMaximale korting
202216%6%-punt€ 2.100
202316%6%-punt€ 1.800
202416%6%-punt€ 1.800
202517%5%-punt€ 1.500
202622%0%-punt

(Bron: Abab)

Verhoging onbelaste reiskostenvergoeding

Per 1 januari 2023 gaat de onbelaste kilometervergoeding omhoog naar €0,21 per kilometer.

De verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding was al aangekondigd in de Voorjaarsnota. Nu kunnen werkgevers nog maximaal €0,19 per kilometer onbelast vergoeden aan een werknemer. In 2023 stijgt dit naar €0,21. In 2024 gaat de onbelaste reiskostenvergoeding verder omhoog naar €0,22.

Wat betekent dit voor u als werkgever?

U mag vanaf 2023 een hoger bedrag per kilometer belastingvrij vergoeden aan uw personeel. Het hangt af van afspraken tussen u en uw werknemers of u ook daadwerkelijk meer gaat betalen. Uiteraard staat het u vrij om werknemers een hogere reiskostenvergoeding te geven dan wat fiscaal is toegestaan. Het meerdere vormt dan loon. Dit kunt u dan belasten of aanwijzen aan de werkkostenregeling.

(Bron: Abab)

TWEE­DE KA­MER NEEMT WETS­VOOR­STEL LENEN BIJ EIGEN BV AAN

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel ‘Excessief lenen bij eigen vennootschap’ (dga-taks) aangenomen. Bij leningen van meer dan € 700.000 wordt het bedrag boven € 700.000 belast in box 2.

Ontmoedigen lenen bij eigen bv

Met het wetsvoorstel ‘Excessief lenen bij eigen vennootschap’ wil het kabinet het lenen bij de eigen bv vanaf 2023 ontmoedigen. In het wetsvoorstel is daartoe opgenomen dat de dga bij leningen boven € 700.000 over het meerdere belasting moet betalen in box 2 (tarief in 2022 is 26,9%).

Geert-Jan HalsemaSenior belastingadviseur

 050-3166919 geert-jan.halsema@jonglaan.nl Bezoek Linkedln paginaE-mail Geert-Jan

Deel deze pagina

Eerste afrekenmoment 31 december 2023

Als het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen, is het eerste afrekenmoment 31 december 2023. Kom je boven de drempel van € 700.000, dan zijn er wellicht mogelijkheden om je schulden beneden de drempel te brengen voor 31 december 2023.

Let op! Naast je schulden aan je bv tellen ook de mogelijke schulden van jouw fiscale partner aan je bv mee. Houd er rekening mee dat ook de schulden aan je bv van jouw (achter(klein))kinderen en (over(groot))ouders die geen aandelen in de bv bezitten voor jouw drempel deels meetellen.

Lening eigen woning telt niet mee!

Een lening ten behoeve van een financiering van de eigen woning telt overigens niet mee voor de berekening van je schulden. Dergelijke leningen blijven dus mogelijk zonder heffing, naast leningen tot de drempel van € 700.000. Voorwaarden zijn dat de lening is aan te merken als eigenwoningschuld én dat een recht op hypotheek aan de bv is verstrekt.

Tip! De voorwaarde dat een recht van hypotheek is verstrekt, geldt niet voor leningen die als eigenwoningschuld zijn aan te merken en op 31 december 2022 al bestaan.

Let op! De Eerste Kamer moet nog met dit wetsvoorstel instemmen.

(Bron: De Jong & Laan)

VERLAGING ZELF­STAN­DI­GEN­AF­TREK EN AFSCHAFFEN FOR

Ondernemers voor de inkomstenbelasting moeten genoegen nemen met een lagere zelfstandigenaftrek en de afschaffing van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR). Hoe dit er precies uitziet, lichten we voor je uit in dit artikel.

De gevolgen zijn vooral merkbaar door de verlaging van de zelfstandigenaftrek en de afschaffing van de FOR.

Snellere verlaging zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek is een bedrag dat ondernemers in de inkomstenbelasting mogen aftrekken van hun winst, mits ze 1.225 uur hebben gewerkt als ondernemer. Met de zelfstandigenaftrek verlaag je het bedrag waarover je inkomstenbelasting bent verschuldigd. De zelfstandigenaftrek wordt opnieuw verder en sneller afgebouwd. Met de afbouw van de zelfstandigenaftrek wordt beoogd het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen.

De maximale zelfstandigenaftrek bedraagt in 2023 € 5.030 (€ 6.310 in 2022). Voor 2024, 2025 en 2026 wordt de zelfstandigenaftrek respectievelijk € 3.750, € 2.470 en € 1.200. In 2027 zal de zelfstandigenaftrek uiteindelijk € 900 bedragen.

Afschaffen fiscale oudedagsreserve

Ondernemers die belastingplichtig zijn in de inkomstenbelasting (zzp’ers, eenmanszaken, vof’s, maatschappen et cetera) kunnen tot en met 2022 gebruikmaken van een speciale fiscale faciliteit: de fiscale oudedagsreserve (FOR). Dit is een fiscale reserve waarover in de toekomst belasting wordt betaald. 

Omdat veel ondernemers de fiscale oudedagsreserve niet daadwerkelijk afstorten voor een oudedagsvoorziening, heeft het vormen van een fiscale oudedagsreserve vooral belastinguitstel als effect.

Vanaf 2023 kan je niet meer gefaciliteerd opbouwen voor de fiscale oudedagsreserve. Je oudedagsreserve die tot en met 2022 is opgebouwd, mag wel op basis van de huidige regels worden afgebouwd.

(Bron: De Jong & Laan)

Top 10 van Prinsjesdag 2022

Wat zijn de tien belangrijkste fiscale voorstellen die op Prinsjesdag uit het koffertje van de minister van Financiën kwamen? We zetten ze voor je op een rij. 

1. Verhoging minimumloon met ruim 10 procent 

Het minimumloon wordt in één keer met ruim 10 procent verhoogd per 2023. Omdat ook de AOW en de bijstand hieraan gekoppeld zijn, zullen deze evenredig meestijgen. 

2. Tarieven inkomstenbelasting omlaag en heffingskortingen omhoog 

Het tarief in de 1e schijf wordt iets verlaagd: van 37,07 procent in 2022 naar 36,93 procent in 2023. De eerste tariefschijf wordt verlengd naar 73.071 euro (69.398 euro in 2022).  

De arbeidskorting gaat per 2023 behoorlijk omhoog in het kader van koopkrachtverbetering. Hier profiteren zowel werknemers (waaronder de dga) als ondernemers in de inkomstenbelasting van. Bij hogere inkomens slaat echter het voordeel door andere maatregelen om in een nadeel. 

3. Tarieven vennootschapsbelasting omhoog 

De tarieven in de vennootschapsbelasting gaan omhoog en de lengte van de eerste schijf wordt kleiner. Vanaf 1 januari 2023 bedraagt het tarief tot een belastbare winst van 200.000 euro 19 procent en daarboven 25,8 procent. Hierdoor worden resultaten eerder in de hoogste schijf van 25,8 procent belast. De opbrengsten worden gebruikt ter financiering van het koopkrachtpakket. 

Deze ontwikkelingen kunnen dit jaar reden zijn om opnieuw te kijken naar het nut van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. 

4. Twee tarieven aanmerkelijk belang 

Heb je meer dan 5 procent van de aandelen in een vennootschap? Dan ben je aanmerkelijkbelanghouder. De inkomsten die je uit dit belang krijgt, zoals dividend, zijn belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Het tarief bedraagt momenteel 26,9 procent. 

Het kabinet is van plan om twee schijven te introduceren in box 2 met ingang van 2024, namelijk 24,5 procent tot 67.000 euro per fiscale partner en 31 procent voor het bedrag daarboven. In 2023 blijft het tarief voor box 2 gelijk aan het tarief in 2022, namelijk 26,9 procent. Samen met de wijzigingen in box 3 is dit reden om de komende periode goed te kijken naar het dividendbeleid. 

5. Hoger gebruikelijk loon 

Als dga ben je verplicht om jezelf een minimaal salaris vanuit je bv uit te betalen. Dit minimale salaris is het hoogste van drie wettelijke mogelijkheden, namelijk 48.000 euro, het loon van de meest verdienende werknemer, maar op minimaal 75 procent (doelmatigheidsmarge) van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking.  

Deze doelmatigheidsmarge vervalt per 2023. Het loon wordt dan dus minimaal gesteld op het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De kans is daarom groot dat je jezelf daarom als dga vanaf 2023 een hoger loon moet toekennen. Fiscaal is het uitkeren van extra loon echter de duurste optie om geld vanuit je bv naar privé te halen. Het levert daarom fiscaal nadeel op. 

6. Tarief box 3 stapsgewijs verhoogd 

Het tarief in box 3 wordt stapsgewijs verhoogd. In 2023 bedraagt het tarief 32 procent (nu 31 procent). In 2024 en 2025 gaat het tarief van box 3 telkens met 1 procentpunt omhoog. 

Om de kleine spaarder te ontzien, wordt het heffingsvrije vermogen met ingang van 2023 verhoogd van 50.650 euro naar 57.000 euro. 

Ten slotte wordt als gevolg van het Kerstarrest van de Hoge Raad en het daardoor noodzakelijke rechtsherstel de heffingsgrondslag in box 3 aangepast. De Belastingdienst gaat hierbij uit van de werkelijke verdeling van het vermogens over drie vermogensgroepen:   

  • Spaartegoeden 
  • Overige bezittingen (onder meer beleggingen en onroerend goed) 
  • Schulden 

7. Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling 

Door middel van de werkkostenregeling kun je als werkgever je personeel onbelast allerlei zaken vergoeden en verstrekken. De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt per 2023 verruimd: 

Dit levert vanaf 2023 tot maximaal 880 euro meer vrije ruimte op. Overschrijd je de vrije ruimte, dan betaal je 80 procent belasting via de eindheffing in de loonadministratie.  

8. Verhoging overdrachtsbelasting voor bedrijven en beleggers 

De overdrachtsbelasting voor vastgoed dat niet als eigen woning aangemerkt kan worden (kort gezegd vastgoed van beleggers), stijgt per 2023 van 8 procent naar 10,4 procent. Per saldo gaan bedrijven en beleggers bij de aankoop van onroerende zaken meer overdrachtsbelasting betalen. Voor woningen voor eigen gebruik blijft het overdrachtsbelastingtarief 2 procent of geldt een startersvrijstelling. 

9. Verhoging leegwaarderatio 

Woningen worden in box 3 van de inkomstenbelasting gewaardeerd tegen WOZ-waarde. Bij verhuurde woningen (met huurbescherming) kan echter een waardedrukkende factor worden meegenomen (leegwaarderatio). Deze waardedrukkende factor wordt per 2023 geactualiseerd en in feite verhoogd. Hierdoor stijgt de waarde van een verhuurde woning in box 3, zodat de verhuurder meer belasting in box 3 moet betalen. Daarnaast werkt deze aanpassing door in de schenk- en erfbelasting. 

Daarnaast vindt nog een tweetal wijzigingen plaats: 

1. Tijdelijke huurcontracten worden met ingang van 2023 uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio.
2. Indien sprake is van verhuur aan gelieerde partijen (zoals een zoon of dochter) vervalt de mogelijkheid om de leegwaarderatio toe te passen. 

Let op! De leegwaarderatio is niet van toepassing bij vakantiewoningen en niet-woningen. 

10. Steunpakket energie voor ondernemers? 

Voor huishoudens kondigt het kabinet naast dit koopkrachtpakket een prijsplafond aan voor elektriciteit en/of gas tot een bepaald gebruik. Daarnaast kondigt minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat aan dat er rond november een steunpakket komt voor ondernemers. Het is nog onduidelijk hoe deze plannen eruit komen te zien.  

(Bron: Alfa)

Geen tegemoetkoming voor niet-bezwaarmakers box 3

Op 24 december 2021 zette de Hoge Raad met een verrassend arrest een streep door de spaartaks. Er mag niet over méér worden geheven dan over het werkelijk genoten rendement. Bezwaarmakers kregen gelijk en (mogelijk) recht op vermindering, afhankelijk van de omstandigheden. Nu is er ook een antwoord op de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met de niet-bezwaarmakers.  

Hebben niet-bezwaarmakers recht op vermindering? 

Kunnen spaarders ook geld terugkrijgen als ze niet binnen 6 weken bezwaar tegen de betreffende aanslag inkomstenbelasting hebben gemaakt? Formeel kan dat niet, maar in de wet staat dat je wel ambtshalve vermindering van de aanslag kan aanvragen tot 5 jaar na afloop van het betreffende jaar. De vraag was of dat voor vermindering van de heffing in box 3 ook zou kunnen werken. 

De Hoge Raad heeft dit jaar echter beslist dat de Belastingdienst een verzoek om ambtshalve vermindering van een te hoge aanslag over box 3 niet hoeft toe te kennen. Het gevolg van dit arrest is dat de overheid juridisch niet verplicht is om niet-bezwaarmakers tegemoet te komen voor de (achteraf) te hoge heffing over het box 3 vermogen. Dit arrest maakt ook duidelijk dat een verzoek om ambtshalve vermindering om een tegemoetkoming te krijgen, weinig zin heeft. 

Verschillende opties voor compensatie 

Staatssecretaris van Rij heeft verschillende opties in kaart gebracht om mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de heffing in box 3 toch tegemoet te komen. Dit ging om de volgende mogelijkheden: 

  • Volledige tegemoetkoming voor niet-bezwaarmakers of; 
  • Gedeeltelijke tegemoetkoming voor niet-bezwaarmakers, waarbij verschillende mogelijkheden zijn uitgewerkt 

Het volledig tegemoetkomen van de niet-bezwaarmakers kost ongeveer 7 miljard euro.  

Definitief geen compensatie 

De Staatssecretaris Van Rij van Financiën heeft rond Prinsjesdag een Kamerbrief gepubliceerd waarin hij uitgebreid ingaat op de overwegingen van het kabinet bij het besluit om geen tegemoetkoming te bieden aan niet-bezwaarmakers tegen de box 3-heffing. In het kort komt het erop neer dat voor een tegemoetkoming van iedereen met box 3 vermogen geen geld beschikbaar is/kan komen. Alle manieren van een gedeeltelijke compensatie of een compensatie van een specifieke doelgroep is ingewikkeld en zou tot nieuwe procedures kunnen leiden. Gelet op de huidige economische situatie heeft het kabinet daarom besloten om het beperkt beschikbare geld in te zetten voor het ondersteunen van de koopkracht van burgers en om geen herstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. 

Toch ambtshalve vermindering aanvragen? 

Hoewel de Hoge Raad eerder dit jaar heeft beslist dat de Belastingdienst een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag mag afwijzen, is er een kleine kans dat dit gerechtelijke oordeel toch nog wijzigt in een nieuwe procedure. De reden is dat in die procedure niet alle argumenten op tafel zijn gekomen. In een bezwaar- en beroepsprocedure tegen een afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering ontstaat bij de rechter een nieuwe (kleine) kans op succes. 

Heb je geen bezwaar gemaakt en wil je kans op een teruggave houden, overweeg dan om ambtshalve vermindering aan te vragen bij de Belastingdienst. Voor het belastingjaar 2017 is het dan van belang dat je het verzoek voor 31 december 2022 indient. 

(Bron: Alfa)