AF­LOS­SEN BE­LAS­TING­SCHULD CO­RO­NA

De betaalpauze van 3 maanden, voor het aflossen van de opgebouwde belastingschuld in verband met corona, is onlangs verlengd naar zes maanden. Lees hier wat dit voor jou betekent.

Vanaf 1 oktober 2022 moeten bedrijven starten met het aflossen van hun opgebouwde belastingschuld in verband met corona. Besloten was dat, onder voorwaarden, een betaalpauze van drie maanden kan worden ingelast. Deze betaalpauze is onlangs verlengd naar zes maanden.

Aflossen

Het aflossen van de belastingschuld moet in beginsel plaatsvinden vanaf 1 oktober 2022 in zestig maandelijks gelijke termijnen. Dat betekent dat de schuld in vijf jaar moet zijn afgelost.

Tip! Voor sommige bedrijven staat de Belastingdienst, onder voorwaarden, een termijn van zeven jaar toe.

Jacqueline RijsbergenSenior belastingadviseur

 0528-355234 jacqueline.rijsbergen@jonglaan… Bezoek Linkedln paginaE-mail Jacqueline

Deel deze pagina

whatsapp
linkedin
facebook
twitter
email

Versoepelingen

Op verzoek is het, onder voorwaarden, ook mogelijk om de schuld per kwartaal af te lossen. Daarnaast kan de ondernemer eenmalig schriftelijk verzoeken om een betaalpauze. Deze betaalpauze bedroeg in eerste instantie maximaal drie maanden, maar is onlangs verlengd naar maximaal zes maanden.

Voorwaarden betaalpauze zes maanden

Voorwaarden voor de betaalpauze van maximaal zes maanden is dat uit het schriftelijke verzoek blijkt waaruit de aflossingsproblemen bestaan. Daarnaast moeten vanaf 1 april 2022 alle reguliere belastingschulden op tijd zijn voldaan.

Let op! De termijn waarbinnen moet zijn afgelost, wordt door de betaalpauze niet verlengd. Dit betekent dat na de betaalpauze de maand- of kwartaalbedragen verhoogd worden.

Digitaal

Staatsecretaris Van Rij heeft toegezegd dat verzoeken om gebruik te maken van de versoepelingen vanaf november 2022 via een digitaal loket bij de Belastingdienst kunnen worden ingediend. Hij gaf verder aan dat de wens van verdergaande digitalisering voor de toekomst hoog op de agenda staat.

(Bron: De Jong en Laan)

5 VRA­GEN EN ANT­WOOR­DEN OVER 0% BTW OP ZONNEPANELEN

Vanaf 2023 geldt 0% btw voor de levering en installatie van zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van woningen. De staatssecretaris beantwoordde een 5-tal vragen over de toepassing van het nultarief.

0% BTW OP LE­VE­RING EN IN­STAL­LA­TIE VAN ZON­NE­PA­NE­LEN

De staatssecretaris beantwoordde onlangs een 5-tal vragen over de toepassing van het nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen. 

ZonnepanelenBtwBelastingadvies

De staatssecretaris beantwoordde onlangs een 5-tal vragen over de toepassing van het nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen. 

  1. Wat is een woning?
  2. Wat is een zonnepaneel?
  3. Waarop geldt het 0% btw-tarief
  4. Hoe werkt de regeling op nieuwbouwwoningen?
  5. Kun je vooruitbetalen in 2022?

Hans WiersmaSenior belastingadviseur

 0548-537476 hans.wiersma@jonglaan.nl Bezoek Linkedln paginaE-mail Hans

Deel deze pagina

whatsapp
linkedin
facebook
twitter
email

1. Wat is een woning?

Voor toepassing van 0% btw moeten de zonnepanelen geïnstalleerd worden op of in de onmiddellijke nabijheid van een woning. Elke onroerende zaak die bestemd is voor permanente bewoning door een particulier is een woning. Ook elk pand dat niet voldoet aan deze definitie, maar welke volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) mede een woonfunctie heeft of een vakantiewoning is, wordt voor het 0% btw-tarief echter aangemerkt als woning.

Let op! Het maakt niet uit wie de afnemer is van de zonnepanelen. Het nultarief geldt daarom ook voor woningcorporaties die zonnepanelen (laten) installeren op of in de onmiddellijke nabijheid van hun woningen.

2. Wat is een zonnepaneel?

Een zonnepaneel wekt uit zonlicht via zonnecellen elektriciteit op. Toepassing van 0% btw is alleen mogelijk voor zonnepanelen en niet voor andere producten die gebruikmaken van de zon maar daar geen elektriciteit mee opwekken of voor zogenaamde combiproducten. Zo geldt het nultarief niet voor:

  • zonnecollectoren die zonlicht in warmte omzetten;
  • PTV-panelen; 
  • zonneramen;
  • zonwering met zonnecellen.

Let op! Op zonnepanelen als dakbedekking is ook 0% btw van toepassing. Zonnepanelen als dakbedekking zijn dakpannen of dakpanelen die naast een energieopwekkende functie ook het dak wind- en waterdicht maken.

3. Waarop geldt het 0% btw-tarief?

Toepassing van 0% btw is alleen mogelijk voor levering en installatie van zonnepanelen. Dit omvat alle leveringen en diensten die direct noodzakelijk zijn voor het aanbrengen en functioneren van de zonnepanelen.

Let op! Verhuur van zonnepanelen blijft belast met 21% btw, dus ook wanneer deze zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen zijn geïnstalleerd.

4. Hoe werkt de regeling op nieuwbouwwoningen?

Nieuwbouwwoningen die met zonnepanelen worden opgeleverd, kennen straks twee regimes:

  • Zonnepanelen zonder een functie als dakbedekking (niet-geïntegreerde zonnepanelen) worden afgesplitst van de bouwsom en belast met 0% btw.
  • Zonnepanelen met ook een functie als dakbedekking (geïntegreerde zonnepanelen) gaan mee in de bouwsom tegen 21% btw.

5. Kun je vooruitbetalen in 2022?

Betaalt een afnemer in 2022 al voor zonnepanelen die in 2023 geleverd en geïnstalleerd worden op of in de onmiddellijke nabijheid van een woning, dan is hierover in beginsel 21% btw verschuldigd en dus niet 0% btw. De leverancier/installateur moet in die situatie een factuur verstrekken met 21% btw.

Tip! De regels rondom de btw op vooruitbetaling zijn afhankelijk van het tijdstip waarop een factuur wordt uitgereikt of had moeten worden uitgereikt. Dit laatste moet vóór het tijdstip van opeisbaarheid van de vooruitbetaling. Neem bij vragen over uw specifieke situatie contact met ons op.

Let op! Het plan om de btw op de levering en installatie van zonnepanelen op of in de nabijheid van woningen terug te brengen naar 0% moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen.

(Bron: De Jong & Laan)

Top 10 Eindejaarstips 2022

Op welke manier kun je dit jaar nog fiscaal voordeel halen? Hoe kun je slim inspelen op de wijzigingen die in 2023 ingaan? Hieronder vind je tien belangrijke eindejaarstips! 

1. Optimaliseer de samenstelling van je box 3-vermogen 

Per 2023 wordt de heffingsgrondslag in box 3 aangepast. Dit systeem houden we in ieder geval tot 1 januari 2026.  Er wordt gestreefd vanaf deze datum belasting te heffen over het werkelijke rendement.   

De aanpassing per 2023 gebeurt op basis van de zogenoemde spaarvariant: de heffingsgrondslag van het vermogen van box 3 gaat uit van de werkelijke verdeling van je vermogen over drie vermogensgroepen:   

  • Banktegoeden  
  • ​Overige bezittingen (onder meer beleggingen en onroerend goed)   
  • Schulden  

Vervolgens wordt per vermogensgroep het box 3-inkomen berekend op basis van een verondersteld rendement:  


Over het berekende box3-inkomen ben je rekening houdend met de vrijstelling 32% belasting verschuldigd.

Tip: De spaarvariant geeft aanleiding om goed naar je vermogen in box 3 te kijken. Mogelijk hef je een zogenoemde Spaargeld-bv nu liever op. Of breng je juist overige bezittingen met een laag rendement over naar een bv of een open fonds voor gemene rekening.

2. Tarieven vennootschapsbelasting omhoog

De tarieven in de vennootschapsbelasting gaan omhoog en de lengte van de eerste schijf wordt kleiner. Vanaf 1 januari 2023 bedraagt het tarief tot een belastbare winst van €200.000 19% en daarboven 25,8%. Hierdoor worden winsten sneller in de hoogste schijf van 25,8% belast.


Deze ontwikkelingen kunnen reden zijn om:

  1. In 2022 te beoordelen of je binnen je bv-structuur winsten kunt verschuiven van bv’s die in de hoge tariefschijf vallen naar bv’s die in de lage tariefschijf belast worden. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van de management fee. Let op: dergelijke aanpassingen moeten wel altijd zakelijk zijn! 
  2. Voor 2023 een fiscale eenheid 2023 te heroverwegen. Daarbij spelen altijd diverse afwegingen een rol, waaronder de tariefsopstap. Wil je de fiscale eenheid per 1 januari 2023 verbreken, dan moet je voor deze datum bij de Belastingdienst hierom verzoeken.

3. Bereid je voor op mogelijke versobering bedrijfsopvolgingsregelingen

De financieel gunstige bedrijfsopvolgingsregelingen (BOR) voor schenk- en erfbelasting en box 2 van de inkomstenbelasting, staan al jaren ter discussie. Oneigenlijk gebruik van de vrijstelling wordt bestreden. Het is al aangekondigd dat verhuurd vastgoed van de bedrijfsopvolgingsregelingen wordt uitgesloten. Ondernemers die vastgoed exploiteren doen er verstandig aan zich te laten adviseren over de consequenties en zo mogelijk maatregelen te treffen. 

Ook in andere gevallen is het raadzaam om zo flexibel mogelijk te zijn en waar nodig voorbereidingen te treffen om snel te kunnen handelen als het kabinet de BOR gaat versoberen. In november 2022 komt het kabinet met een definitief standpunt over de bedrijfsopvolgingsregelingen. 

4. Plan de vrije ruimte binnen de werkkostenregeling

De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt dit jaar 1,7% tot een loonsom van €400.000 en 1,18% over het meerdere. Gebruik de vrije ruimte zo mogelijk nog dit jaar, want ongebruikte vrije ruimte kun je niet doorschuiven naar 2023.

Heb je te weinig vrije ruimte voor 2022 en ga je 80% eindheffing betalen, beoordeel dan of je mogelijk uitgaven naar januari 2023 kunt schuiven. In 2023 heb je een vrije ruimte van 3% over de eerste  € 400.000 loonsom.

Ook de dga kan onder bepaalde voorwaarden gebruik maken van de vrije ruimte, eventueel gecombineerd met de toepassing van de concernregeling. Let dan wel goed op het bonusverbod als je gebruik hebt gemaakt van de NOW-regeling.

5. Vervroeg de aanschaf van vastgoed

De overdrachtsbelasting voor de aankoop van vastgoed (niet de woning voor eigen gebruik) stijgt van 8% naar 10,4%.    

Per 2021 was het algemene tarief al verhoogd van 6% naar 8%.  Per 2023 is er dus een verdere verhoging van het algemene tarief tot 10,4% voorgesteld. Per saldo gaan bedrijven en beleggers bij de aankoop van onroerende zaken meer overdrachtsbelasting betalen.   

Het verlaagde tarief van 2% én het zogenaamde starterstarief voor woningen voor eigen gebruik wordt niet aangepast.    

Bij voorgenomen aankoop van vastgoed is bij levering van het pand vóór 1 januari 2023 het overdrachtsbelastingtarief van 8% nog van toepassing, een besparing van circa 25%.

6. Schenk nog voor de eigen woning in 2022

De schenkingsvrijstelling ten behoeve van de eigen woning (ook wel de jubelton genoemd) wordt per 2024 volledig afgeschaft. Per 2023 wordt de eenmalige vrijstelling voor de eigen woning al verlaagd naar bijna €29.000. De huidige maximale vrijstelling bedraagt ruim €106.000. 

Deze eenmalige vrijstelling is mogelijk als de ontvanger of zijn of haar partner tussen de 18 en 40 jaar oud is en de jubelton gebruikt wordt om:  

  • Een eigen woning te kopen of te verbouwen. 
  • De hypotheek of restschuld van zijn/haar eigen woning af te lossen. 
  • De rechten van erfpacht, opstal of beklemming van zijn/haar eigen woning af te kopen. 

Let op!  
Voor de jubelton geldt dat het maximumbedrag van de vrijstelling verspreid over drie jaar kon worden geschonken. Voorgesteld is nu dat indien in 2022 voor het eerst is geschonken, het restant van de vrijstelling alleen nog in 2023 kan worden geschonken en niet meer in 2024. Als de jubelton in 2023 wordt geschonken, geldt in het geheel geen spreidingsmogelijkheid meer.  

Tip!  
Iemand die in 2022 of in 2023 een aanvullende schenking ontvangt, heeft nog wel tot uiterlijk 2024 de tijd om deze te besteden aan de eigen woning!

Tip!
Nu geen geld maar volgend jaar wel om de jubelton te schenken? Door in 2022 een hoger bedrag te schenken dan de reguliere jaarlijkse vrijstelling houd je de mogelijkheid om in 2023 de eigenwoningschenking onder voorwaarden aan te vullen

7. Voorkom dat heffingskortingen verloren gaan

Heb je als fiscale partner zelf geen of weinig inkomen, dan gaan waarschijnlijk je heffingskortingen (deels) verloren. Je kunt dit voorkomen door te zorgen voor inkomen in box 2, bijvoorbeeld door een dividenduitkering, en dit inkomen in de aangifte toe te delen aan de minstverdienende fiscale partner. Een andere mogelijkheid is het vermogen in box 3 bij de minstverdienende partner te laten belasten, zodat de heffingskortingen worden benut.

Let op het dividendverbod als je in de coronaperiode gebruik hebt gemaakt van de NOW!

8. Maak de juiste keuzes rondom giftenaftrek

Giften via de bank aan goede doelen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Er zijn diverse keuzemogelijkheden rondom de giftenaftrek:

  1. Gewone giften, met bepaalde aftrekdrempels. Denk dan aan de mogelijkheid van het clusteren van giften in 2022 om vervolgens in 2023 geen giften te doen.
  2. Periodieke giften waarvoor geen aftrekdrempels gelden, maar die wel schriftelijk vast moeten liggen en die voor meerdere jaren gelden.
  3. Giften via je bv, tot 50% van de winst en maximaal €100.000 euro.

Het is interessant om door te rekenen welke variant de meeste aftrek oplevert en het beste bij je past.

Houd er tot slot nog rekening mee dat door een beperking van de maximale aftrek in de aangifte inkomstenbelasting, de giftenaftrek steeds minder oplevert. Haal aftrekbare giften (vanuit privé) dus zo mogelijk naar voren. In 2022 levert een gift (afgezien van eventuele aftrekdrempels) een fiscaal voordeel op van maximaal 40%, in 2023 wordt dit circa 37%. Het clusteren van gewone giften in 2022 is daarom fiscaal extra de moeite waard.  

9. Beoordeel je gebruikelijk loon 

Als dga ben je verplicht om jezelf een minimaal salaris vanuit je bv uit te betalen. Dit minimale salaris is het hoogste van drie wettelijke mogelijkheden, namelijk €48.000, het loon van de meestverdienende werknemer, maar op minimaal 75% (doelmatigheidsmarge) van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking.  

Deze doelmatigheidsmarge vervalt per 2023. Het loon wordt dan dus minimaal gesteld op het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De kans is daarom groot dat je jezelf als dga vanaf 2023 een hoger loon moet toekennen. Fiscaal is het uitkeren van extra loon echter een dure optie om geld vanuit je bv naar privé te halen. Het levert daarom fiscaal nadeel op.

Let op! 
Zorg tijdig voor een goede onderbouwing van het gebruikelijk loon om discussie met de inspecteur hierover te voorkomen.    

10. Optimaliseer investeringsaftrek, let op tariefwijzigingen Vpb

Als je in je onderneming dit jaar meer dan €2.400 investeert, heb je mogelijk recht op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Dit is een extra aftrek op de winst. De aftrek loopt af naarmate je meer investeert vanaf een bedrag van €110.999. Overschrijden de investeringen dit bedrag, overweeg dan investeringen aan het eind van dit jaar uit te stellen, zodat je door verdeling van de investeringen in 2022 en 2023 een hogere KIA krijgt. Investeer je dit jaar voor €2.400 of minder, overweeg dan juist een voorgenomen investering naar voren te halen en nog in 2022 te doen.

Heb jij of je bv voor de investering ook recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of milieu-investeringsaftrek (MIA)? Beoordeel dan of het verstandig is om de investering nog in 2022 te doen. Pas aan het einde van 2022 wordt duidelijk welke investeringen in 2023 voor EIA en MIA in aanmerking komen. Komt een investering in 2023 niet meer voor EIA of MIA in aanmerking, dan kan je de investering beter nog in 2022 doen.

Voor de bv kan het voordelig zijn de investering juist uit te stellen naar 2023. Blijft het bedrijfsmiddel ook in 2023 op de ‘energielijst’ of ‘milieulijst’ staan, dan kan de EIA of MIA voor het bedrijfsmiddel in 2023 juist tot een hogere aftrek leiden. De verhoging van het tarief in de vennootschapsbelasting maakt het fiscale voordeel van EIA en MIA groter. Het vennootschapsbelastingvoordeel kan in het tarief zelf zitten (van 15% naar 19%). Het kan ook zijn dat de BV door de verkorting van de eerste tariefschijf van 395.000 euro naar 200.000, de aftrek in 2023 kan toepassen tegen het hoge vpb-tarief van 25,8%.   

Let op!
Een aantal van deze tips komt uit het Belastingplan 2023 dat nog door de Tweede en Eerste Kamer moet worden goedgekeurd. Ook worden er door het kabinet steeds nieuwe plannen bekendgemaakt of worden plannen herzien.

(Bron: Alfa)

Excessief lenen van je BV als aandeelhouder? Dit verandert er!

Komend jaar zal er veel belangstelling zijn voor de nieuwe regels rondom aandeelhouders die lenen van hun besloten vennootschap. In de media is er recent al veel aandacht geweest voor de nieuwe wetgeving. Hieronder worden eerst de nieuwe regels kort uitgelegd en vervolgens geven we mogelijkheden voor aandeelhouders om tot oplossingen te komen.

Wat is excessief lenen?

Als je als natuurlijk persoon een besloten vennootschap hebt, is het juridisch mogelijk om gelden op te nemen of te lenen van je BV. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een lening voor de aankoop van een privé-auto. De aandeelhouder in kwestie had dit geld ook als dividend kunnen uitkeren om de bestedingen privé te doen. Met de dividenduitkering had het geld de besloten vennootschap definitief verlaten. Over het uitgekeerde dividend is dan inkomstenbelasting verschuldigd.

Een aandeelhouder kan deze belastingheffing eenvoudig voorkomen: door voor een lening te kiezen in plaats van dividend. Dit heeft ertoe geleid dat veel aandeelhouders in het verleden gelden als lening hebben opgenomen uit hun besloten vennootschap. Deze leningen zijn in sommige gevallen zelfs opgelopen tot heel hoge bedragen.

De hoge uitstaande schulden zijn al jaren een doorn in het oog van de Belastingdienst. De fiscus kan namelijk over de opgenomen leningen geen belasting heffen en zit in de wachtkamer. De wetgever heeft besloten om dit nu actiever te gaan bestrijden. Deze wetgeving gaat eind 2023 voor het eerst gelden.

Welke nieuwe regels gaan er ontstaan?

De nieuwe regels houden in dat leningen boven de 700.000 euro (hierna: het drempelbedrag) automatisch worden behandeld als een (soort) dividend. De Belastingdienst ontmoedigt zodoende het op grote schaal opbouwen van schulden aan je besloten vennootschap.

Voor fiscale partners geldt het drempelbedrag maar één keer. Mocht een aandeelhouder meerdere besloten vennootschappen hebben, dan geldt het drempelbedrag ook maar één keer. Wel kan een aandeelhouder aan verbonden personen (bijvoorbeeld: meerderjarige kinderen) ieder het drempelbedrag lenen. Leen je aan één verbonden persoon meer dan het drempelbedrag? Dan wordt enkel het te veel geleende bedrag opgeteld bij de lening van de betreffende aandeelhouder (en zijn fiscale partner). 

Kijk naar je schulden

Het is van belang om ook te bekijken welke schulden voor jou als aandeelhouder worden getoetst. Dit zijn alle leningen die worden opgenomen, met de enkele uitzondering dat schulden die de aandeelhouder voor zijn eigen woning is aangegaan niet meetellen voor het drempelbedrag. Een eigenwoningschuld is een lening die bij het verstrekken van de lening is bedoeld om te worden besteed voor de aankoop of verbouwing van de eigen woning.

Is jouw schuld niet ten goede gekomen aan je woning, dan telt de schuld mee voor het drempelbedrag. Ook als je de schuld hebt opgenomen voor een bedrijf dat je bijvoorbeeld als eenmanszaak of vennootschap onder firma drijft.

De sanctie

Heb je als aandeelhouder op de peildatum van het betreffende jaar te veel geleend (dus boven het drempelbedrag)? Dan ben je inkomstenbelasting verschuldigd. Voor de eerste peildatum, 31 december 2023, bedraagt de inkomstenbelasting 26,9% van het te veel geleende bedrag. Bij een lening van 900.000 euro is de sanctie ruwweg 53.000 euro.

Vanaf het jaar 2024 is het nieuwe tarief in de inkomstenbelasting van toepassing: 31% voor dividenden boven de 67.000 euro. Het kan een optie zijn om komend jaar dividend uit te keren tegen het nu nog geldende inkomstenbelastingtarief, tot er voldoende is afgelost en je schulden onder het drempelbedrag komen.

Kies je niet voor dividend en speel je dus te laat in op de nieuwe regels, dan moet je in je aangifte 2023 alsnog inkomstenbelasting betalen. Dit als gevolg van de nieuwe regels en de opgelegde sanctie. Gebruik je in 2024 de oplossingen in de volgende alinea, dan kun je de in 2023 betaalde inkomstenbelasting weer terugkrijgen via de vaste regels van verliesverrekening.

Het is essentieel om samen met je adviseur de (mogelijke) schulden aan je besloten vennootschap in de loop van 2023 zoveel mogelijk op te lossen. Hieronder volgen – naast het uitkeren van dividend – een tweetal opties om tot een (relatief snelle) oplossing te komen met betrekking tot deze regels.

1. Herfinanciering

Een manier die onderbelicht is om relatief eenvoudig onder de nieuwe regels uit te komen, is de schulden aan je besloten vennootschap herfinancieren. Het eenvoudigste voorbeeld is het herfinancieren van je schuld bij bijvoorbeeld een bank. Je kunt een hypothecaire lening op je huis of overig onroerend goed nemen, waardoor je met het opgenomen geld van de bank je schuld aan je besloten vennootschap aflost. Let wel op, de besloten vennootschap mag niet volledig garant staan voor de lening die de aandeelhouder afsluit. Dergelijke constructies, door de garantstelling, trekt de wetgever weer gelijk met een lening tussen de aandeelhouder en zijn besloten vennootschap.

Naast een bancaire lening is herfinancieren mogelijk via een familielening. Daarmee kan op dezelfde wijze als bij een bancaire lening het losgekomen geld als aflossing dienen van de rekening-courant aan privé.

Door de herfinanciering bestaat er juridisch geen schuld meer tussen jou als aandeelhouder en de besloten vennootschap. De nieuwe wetgeving is dan niet van toepassing.

2. Overdracht van bezittingen

Een andere praktische oplossing om relatief eenvoudig je schuld af te lossen is door het verkopen van privébezittingen aan de besloten vennootschap. Met de koop door de besloten vennootschap ontstaat een vordering op je besloten vennootschap. Deze vordering kun je verrekenen met de openstaande schuld om zodoende tot een aflossing op de schuld te komen.

Let erop dat je bij de verkoop van bezittingen aan je besloten vennootschap goed kijkt naar alle belastinggebieden. Het kan zijn dat bijvoorbeeld inkomstenbelasting, overdrachtsbelasting of zelfs omzetbelasting is verschuldigd bij de verkoop. Dit blijft dus maatwerk.

Vraag het ons

Je ziet dat de nieuwe wetgeving enige financiële discipline van jou als aandeelhouder vergt. Het is  meer dan ooit tevoren van belang dat er geen onverwachtse overboekingen worden gedaan van de besloten vennootschap naar je privévermogen. Je schulden moeten onder het drempelbedrag blijven, ieder jaar. Dit om onnodige heffing van inkomstenbelasting te voorkomen.

Het jaarlijks bekijken van je financiële positie als aandeelhouder ten opzichte van je besloten vennootschap is voor komend jaar belangrijker dan in andere jaren. Zorg dat je ruim van tevoren voorsorteert op de wetswijzigingen in de inkomstenbelasting van komend jaar. En neem bij twijfel contact op met je adviseur.

Ten tijde van het schrijven van dit artikel, ligt de nieuwe wetgeving omtrent het excessief lenen bij de Eerste Kamer.

(Bron: Alfa)

Massaal bezwaarprocedure niet-bezwaarmakers box 3

Staatssecretaris Van Rij heeft vrijdag 4 november 2022 toegezegd dat er een massaal bezwaarprocedure zal komen waar alle niet-bezwaarmakers box 3 op kunnen meeliften. De proefprocedures die in het kader van die massaal bezwaarprocedure zullen worden opgestart zijn gericht op de vraag of niet-bezwaarmakers ook recht hebben op rechtsherstel. In sommige gevallen is het alsnog raadzaam om een zelfstandig verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag te overwegen.

Staatssecretaris Van Rij heeft op vrijdag 4 november jl. in een brief aan de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat alle niet-bezwaarmakers mee kunnen doen aan de nog op te starten proefprocedures. Zij hoeven daarom geen verzoek voor vermindering aanslag box-3 in te dienen. Anders hadden zij er voor moeten zorgen dat het verzoek voor het jaar 2017 nog in dit jaar door de Belastingdienst zou worden ontvangen.

Uitsluiting niet-bezwaarmakers terecht?

Het Ministerie van Financiën bood alle belastingplichtigen uit box 3 die tijdig bezwaar hadden gemaakt over de periode 2017 t/m 2020 al rechtsherstel. De overheid besloot niet-bezwaarmakers geen compensatie te bieden, in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad in mei dit jaar. Naar schatting ruim 1 miljoen mensen lopen daarmee een vorm van compensatie mis. Mede door een oproep van de Bond voor Belastingbetalers (BvB) medio oktober verzocht inmiddels een grote groep van de niet-bezwaarmakers om een ambtshalve vermindering van de aanslag. En er zouden ongetwijfeld dit jaar nog veel meer verzoeken gaan volgen. Dat leidde tot overleg tussen de staatssecretaris en belangenorganisaties – waaronder naast de BvB en de Consumentenbond onze beroepsorganisaties RB, NOB en NBA. Op basis van die gesprekken stelt de staatssecretaris nu voor om een ‘massaal bezwaar plus’-procedure in te richten. De bezwaarprocedure gaat over de vraag of niet-bezwaarmakers net zoals de bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel via de “forfaitaire spaarvariant”. Begin volgend jaar volgt meer duidelijkheid over de procedure.

Mogelijk verzoek om vermindering bij lager werkelijk rendement

Goed om te weten: bij het rechtsherstel via de forfaitaire spaarvariant wordt net als bij de in uw aangifte toegepaste “schijvenvariant” niet (volledig) aangesloten bij het werkelijke rendement. Toch is de forfaitaire spaarvariant volgens de staatssecretaris rechtvaardig. Daar valt over te redetwisten, maar dat is geen onderdeel van de massaal bezwaarprocedure. En de rechter hoeft dus niet te oordelen over de vraag of de forfaitaire spaarvariant wel rechtvaardig is. Stel, uw werkelijke rendement is lager dan het rendement zoals dat luidt op basis van de beide genoemde forfaitaire varianten. En stel dat de rechter in de massaal bezwaar procedure in het voordeel van de niet-bezwaarmakers beslist, dan heeft u recht op een correctie op basis van de forfaitaire spaarvariant, maar niet op basis van het werkelijk rendement. Wilt u ook die laatste mogelijkheid open houden en ook bij de rechter voorleggen, dan moet u alsnog een verzoek voor vermindering van de aanslag indienen. U moet dan wel het werkelijk rendement zelf inzichtelijk maken. Wij hebben daar geen zicht op:  In uw belastingaangifte hebben wij uw vermogen als basis genomen, waarop veronderstelde rendementen (forfaits) zijn losgelaten.

Uiterlijk 31 december indienen

Denkt u dat uw werkelijk rendement lager is dan de forfaitaire berekeningen? En wilt u dat aan de rechter voorleggen? Dan moet u wel eerst een verzoek om ambtshalve vermindering indienen en er in ieder geval voor het jaar 2017 voor zorgen dat dat verzoek uiterlijk 31 december 2022 door de Belastingdienst wordt ontvangen. Uw Flynth-adviseur kan u daarbij helpen. Het rendement, dat wij hebben becijferd in uw belastingaangifte, vindt u terug in uw fiscaal rapport. Op de website van de Belastingdienst staat een rekenmodel waarmee u het rendement kunt berekenen op grond van het rechtsherstel. Houd er rekening mee dat nog niet duidelijk is wat werkelijk rendement inhoudt: is het in- of exclusief niet gerealiseerde waardeveranderingen? Dat is de vraag. Waardeveranderingen zijn waardestijgingen of -dalingen die in de loop van het jaar hebben plaatsgevonden zonder dat u die bezittingen heeft verkocht. Ook daarover moet de rechter dus nog oordelen.

(Bron: Flynth)

Afschaffing doelmatigheidsmarge gebruikelijkloonregeling; wat nu?

Als een aanmerkelijkbelanghouder afziet van loon, of genoegen neemt met een ongebruikelijk laag loon, dan wordt op grond van de Wet loonbelasting 1964 deze persoon geacht toch een ‘gebruikelijk loon’ te hebben genoten. Deze wettelijke bepaling staat in de praktijk bekend als de zogenoemde gebruikelijkloonregeling. Als het feitelijk genoten loon lager is dan een gebruikelijk loon, wordt het verschil als fictief loon in aanmerking genomen. De gebruikelijkloonregeling is onder meer bedoeld om tariefarbitrage te voorkomen.

Het gebruikelijk loon wordt vastgesteld op het hoogste van een drietal in de wet genoemde ijkpunten. Het eerste ijkpunt voor het gebruikelijk loon is 75% van het loon uit de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Waarom geen 100%? De marge van 25% wordt de ‘doelmatigheidsmarge’ genoemd en is bedoeld discussies met de fiscus zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet is voornemens om de doelmatigheidsmarge per 1 januari 2023 af te schaffen. In dit perspectief bespreken wij wat dit mogelijk voor u betekent.

Gevolgen voor de hoogte van het gebruikelijk loon

In een reguliere situatie dient thans, in 2022 het gebruikelijk loon minimaal het hoogste bedrag te zijn van de volgende drie bedragen (de doorgehaalde tekst vervalt per 1 januari 2023 maar geldt nog in 2022): 

  1. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking
  2. het loon van de meestverdienende werknemer bij de vennootschap of van de meestverdienende werknemer van een verbonden vennootschap van de werkgever
  3. ten minste € 48.000 (2022)

Afschaffing van de doelmatigheidsmarge heeft voor het eerstgenoemde bedrag tot gevolg, dat voortaan het gebruikelijk loon op 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking vastgesteld moet worden. Deze wijziging is niet alleen van belang voor de aanmerkelijkbelanghouder die momenteel zijn gebruikelijk loon op het eerste bedrag heeft vastgesteld. Ook voor de aanmerkelijkbelanghouder die het gebruikelijk loon heeft vastgesteld op een van de twee andere genoemde bedragen, kan dit tot een verhoging van het gebruikelijk loon leiden.

Beoordeel hoogte gebruikelijk loon opnieuw

Is de gebruikelijkloonregeling ook in uw situatie van toepassing? Wij adviseren om aandacht te besteden aan de hoogte van uw (gebruikelijk) loon voor 2023. Dit is niet alleen van belang wanneer de hoogte van uw loon op dit moment is vastgesteld aan de hand van de meest vergelijkbare dienstbetrekking, maar ook in de overige gevallen zoals hierboven genoemd (het tweede en het derde bedrag). De hoogte van uw (gebruikelijk) loon voor volgend kalenderjaar zal, zeker in de ogen van de belastingdienst, waarschijnlijk herzien moeten worden. Dit geldt ook als er een vaststellingsovereenkomst is gesloten met de Belastingdienst over de hoogte van het gebruikelijk loon.

Als een vaststellingsovereenkomst na 1 januari 2023 nog een resterende looptijd heeft en er los van de afschaffing van de doelmatigheidsmarge verder geen relevante wijzigingen zijn, blijft de vaststellingsovereenkomst van kracht zonder nadere afstemming met de inspecteur. Let wel: als het loon in de vaststellingsovereenkomst op 75 % van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking is vastgesteld, dient vanaf 1 januari 2023 uit te worden gegaan van 100% van dit bedrag. Daar wij in de praktijk geregeld zien dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking in een vaststellingsovereenkomst niet altijd even goed is onderbouwd, adviseren wij ook in dit geval om het gebruikelijk loon opnieuw onder de loep te nemen. Wellicht levert nader onderzoek een lager loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking op.

Wat is het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking?

In veel gevallen is het niet eenvoudig om vast te stellen wat de meest vergelijkbare dienstbetrekking is, laat staan welk loon daar precies bij hoort. Dit is dan ook een bron voor discussie met de Belastingdienst. Om u tegen een mogelijk toekomstig meningsverschil te wapenen, adviseren wij om zelf alvast onderzoek te (laten) doen naar wat voor de gegeven functie een gebruikelijk niveau van belonen is.

gebruikelijkheid van bonussen, reiskostenvergoedingen en mobiliteit. 

(Bron: BDO)

Nieuwbouw door ingrijpende verbouwing van bestaande onroerende zaak?!

In een recent arrest stond de btw-kwalificatie ‘in wezen nieuwbouw’ na een ingrijpende verbouwing centraal. In de betreffende casus had een belastingplichtige een bestaand kantoorpand ingrijpend verbouwd tot een hotel. Doordat het verbouwde opstal vervolgens aan een derde werd geleverd, ontstond de vraag of er door deze verbouwing voor de btw een nieuwe onroerende zaak is ontstaan en de levering daardoor van rechtswege belast is met 21% btw (en onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting).

Btw-kwalificatie ‘in wezen nieuwbouw’

Zoals de Hoge Raad stelt wordt met de verbouwingen aan een bestaand gebouw alleen dan een gebouw dat tevoren niet bestond, voortgebracht – en daarmee vervaardigd als bedoeld in de btw – wanneer die werkzaamheden zo ingrijpend zijn dat daardoor in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Het resultaat van deze totale verbouwing moet daarmee op één lijn kunnen worden gesteld met de realisatie van een nieuw gebouw. Oftewel, er moet door de verbouwing een gebouw zijn voortgebracht dat tevoren niet bestond. De levering van een dergelijk gebouw is dan van rechtswege belast met 21% btw en onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

Arrest 4 november 2022

De Hoge Raad heeft op prejudiciële vragen van Rechtbank Zeeland-West Brabant over de criteria bij btw-kwalificatie ‘in wezen nieuwbouw’ op 4 november jl. geoordeeld dat de wijzigingen in de bouwkundige constructie van het gebouw doorslaggevend zijn bij het antwoord op de vraag of sprake is van in wezen nieuwbouw. Of dergelijke wijzigingen voldoende ingrijpend zijn om een verbouwd gebouw als nieuwbouw aan te merken, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Andere mogelijke aandachtspunten zoals uiterlijke wijzigingen, functiewijzigingen en/of de grootte van investeringen (tegenover de waarde van oorspronkelijke opstal) zijn volgens de Hoge Raad niet doorslaggevend of noodzakelijk, maar  kunnen wel een aanwijzing geven bij de beoordeling.

Doen deze aandachtspunten zich bij een ingrijpende verbouwing aan een bestaande onroerende zaak voor zónder dat er wijzigingen in de bouwkundige constructie bestaan, dan is er volgens de Hoge Raad géén sprake van ‘in wezen nieuwbouw’. De levering is dan in beginsel vrijgesteld van btw en belast in de overdrachtsbelasting.

Volgens de Hoge Raad zal een verbouwing niet snel zó ingrijpend zijn dat daardoor in wezen een nieuwe onroerende zaak zal ontstaan.

Gevolgen voor de praktijk

Uitgaande van dit arrest zullen discussies over de btw-kwalificatie ‘nieuwbouw’ na een ingrijpende verbouwing zich in de toekomst hoogstwaarschijnlijk beperken tot de vraag of door de verbouwing wijzigingen in de bouwkundige constructie van de betreffende onroerende zaak zijn aangebracht welke een nieuw gebouw hebben doen ontstaan.  

  • Het antwoord op deze vraag bepaalt in beginsel of:
  • De levering van dit gebouw van rechtswege belast is met 21% btw (onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting) óf vrijgesteld van btw (belast met overdrachtsbelasting),
  • Bij ingebruikname (denk aan verhuur) van het gebouw na de verbouwing rekening dient te worden gehouden met een herzieningstermijn van de btw in de verbouwingskosten van 1 jaar (jaar ingebruikname indien geen nieuwbouw) of van 10 jaar (jaar van ingebruikname en 9 daaropvolgende jaren indien wel nieuwbouw).

(Bron: BDO)

Alleen nog nevenwerkzaamhedenbeding bij objectieve rechtvaardigingsgrond

Een nevenwerkzaamhedenbeding in een arbeidsovereenkomst is sinds 1 augustus 2022 alleen geldig als de werkgever het beding kan rechtvaardigen op grond van een objectieve reden. Wat wordt daaronder verstaan?

Een nevenwerkzaamhedenbeding is een beding waarbij de werkgever de werknemer verbiedt of beperkt om voor anderen dan de werkgever arbeid te verrichten. Onder arbeid verrichten valt ook het verrichten van arbeid als zelfstandige. Dit beding kan in een collectieve of individuele arbeidsovereenkomst zijn opgenomen.

De Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is op 1 augustus 2022 in werking getreden. Nevenwerkzaamheden mogen sindsdien slechts worden verboden als daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond is.

Objectieve reden

Objectieve redenen zijn onder meer:

  • gezondheid en veiligheid;
  • bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie;
  • integriteit van overheidsdiensten; of
  • vermijden van belangenconflicten.

Deze opsomming is niet-limitatief. Een objectieve reden kan ook zijn gelegen in andere belangen, zoals strijdigheid met de Arbeidstijdenwet.

Rechtvaardiging niet in beding

Moet de rechtvaardiging bij het nevenwerkzaamhedenbeding worden opgenomen?

Nee. Het is niet noodzakelijk dat het nevenwerkzaamhedenbeding zelf de objectieve rechtvaardiging bevat. Als de rechtvaardiging niet in het beding is opgenomen en de werkgever wil het beding inroepen, moet de werkgever op dat moment alsnog de rechtvaardiging geven.

Toestemming werkgever

Kan het nevenwerkzaamhedenbeding nog afhankelijk zijn van toestemming van de werkgever?

Ja. Een nevenwerkzaamhedenbeding kan bestaan uit een door de werkgever verplicht te verlenen toestemming voor nevenwerkzaamheden. Dit blijft mogelijk, maar het onthouden van toestemming door een werkgever zal in die gevallen gerechtvaardigd moeten worden met een beroep op een objectieve grond.

Toetsen objectieve rechtvaardiging

Hoe moet de objectieve rechtvaardiging worden getoetst?

Beoordeeld moet worden of het belang van de werkgever dusdanig is dat het belang van de werknemer om elders te kunnen werken daarvoor moet wijken. Om dat te beoordelen moet worden gekeken of het verbieden van de nevenwerkzaamheden doelmatig (passend en geschikt) en noodzakelijk (proportioneel) is om het zwaarwegend belang van de werkgever te beschermen. Ook de belangen van de werknemer moeten daarbij worden meegewogen.

Geen objectieve reden

Wat is het gevolg als er geen objectieve reden is?

Een verbod op nevenwerkzaamheden zonder dat sprake is van een gerechtvaardigde objectieve reden, is nietig. Dit betekent dat het beding niet geldig is en daar geen beroep op kan worden gedaan.

(Bron: AWVN.nl)

Duidelijkheid hof over publicatietermijn bij BV’s waarvan aandeelhouders ook bestuurder zijn

De accountant die opdracht krijgt tot het opstellen en deponeren van de jaarrekening van een rechtspersoon, verbindt zich in beginsel tevens om die jaarrekening tijdig op te maken en om te bewerkstelligen dat deze vervolgens ook tijdig kan worden gepubliceerd. Het voorgaande roept in de praktijk vragen op; want wanneer is de jaarrekening tijdig gepubliceerd?

In dit artikel bespreek ik de publicatie volgens de KvK, het verschil tussen opmaken en ondertekenen van de jaarrekening en een recente uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 13 september 2022[1] betreffende deze onderwerpen.

Uiterste publicatiedatum volgens de Kamer van Koophandel

Eerder schreef ik al in een publicatie van 8 november 2021 dat hetgeen de KvK op haar website schrijft over de uiterste termijn voor publicatie onjuist is. Op haar website schrijft de KvK namelijk het volgende:

Als alle aandeelhouders ook bestuurder zijn, leidt ondertekening van de jaarrekening door alle bestuurders en commissarissen meteen tot vaststelling. In dit geval vervallen de 2 maanden tijd voor vaststelling. Voor een BV betekent dit dat je deponeert binnen 10 maanden en 8 dagen na afloop van het boekjaar. Is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, dan is de uiterste deponeerdatum dus 8 november (10 maanden + 8 dagen).

Hier worden twee dingen door elkaar gehaald, namelijk (1) het besluit tot opmaken van de jaarrekening en (2) de ondertekening daarvan, waarover het navolgende.

Het opmaken en de ondertekening van de jaarrekening: is dat wel hetzelfde?

Het opmaakbesluit betreft een rechtshandeling. Als het bestuur besluit dat het door of namens hem opgestelde stuk de opgemaakte jaarrekening is, dan is sprake van de opgemaakte jaarrekening. Dat de jaarrekening is opgemaakt, zal veelal blijken uit een vastlegging ervan in de notulen van de betrokken vergadering. Deze plicht (tot het opmaken van de jaarrekening) houdt niet alleen in dat de jaarrekening moet worden opgemaakt, maar ook binnen de daarvoor geldende termijn.

Als de jaarrekening is opgemaakt, moet deze als daaromtrent bij of krachtens de wet een verplichting bestaat, door de bestuurders worden ondertekend. Het ondertekenen vormt evenwel geen constituerend element van het opmaken.[2] Boek 2 BW kent ook geen termijn voor ondertekening van de jaarrekening. Ondertekening zal in ieder geval moeten plaatsvinden voordat de opgemaakte jaarrekening op het kantooradres van de vennootschap ter inzage wordt gelegd, zodat vergadergerechtigden de opgemaakte jaarrekening kunnen inzien en een afschrift kunnen krijgen.[3]

De ondertekening van de jaarrekening heeft dus als functie dat het bestuur te kennen geeft dat het instemt met de inhoud van de opgemaakte jaarrekening en is dus als zodanig een zelfstandige rechtshandeling. Als de jaarrekeningen eenmaal door de bestuurders is ondertekend, kan moeilijk worden volgehouden dat deze niet ook is opgemaakt, maar andersom liggen de kaarten dus anders. Een jaarrekening kan wel degelijk zijn opgemaakt, zonder door het bestuur te zijn ondertekend. De hiervoor aangehaalde tekst van de website van de KvK lijkt uit te gaan van een verplichting tot het ondertekenen van de jaarrekening door de bestuurders, terwijl de wet slechts een verplichting kent tot het opmaken van de jaarrekening binnen de genoemde termijn van 10 maanden (te weten 5 maanden, met nog eens 5 maanden verlenging). Omdat de regeling in artikel 2:210 BW betrekkelijk recent is ingevoerd, is jurisprudentie hierover nog schaars. Reden genoeg om stil te staan bij een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 september 2022.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 september 2022

Wat was er aan de hand? Op 24 november 2017 accepteert een accountant een opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening van een BV met ingang van het boekjaar 2016. In zijn opdrachtbevestiging schreef de accountant dat hij ook de deponering van de jaarrekening zou verzorgen. Uiteindelijk werd 19 dagen na het einde van de 12 maanden termijn (als bedoeld in artikel 2:394 BW) gedeponeerd, en ging de betreffende BV vervolgens failliet. De curator stelde de bestuurder (tevens de aandeelhouder van de BV), aansprakelijk voor het tekort in het faillissement op grond van de overschrijding van de deponeringstermijn. De bestuurder/aandeelhouder trof een schikking met de curator en stelde de accountant vervolgens aansprakelijk, omdat deze de overeengekomen deponering van de jaarrekening niet tijdig had verzorgd.

In dit geschil stond onder andere ter discussie wat nu de uiterste termijn voor openbaarmaking van de jaarrekening van een BV is, van wie het bestuur wordt gevormd door de aandeelhouder. De accountant stelde zich op het standpunt dat uit artikel 2:394 lid 1 BW volgt – indien deze bepaling wordt gelezen in samenhang met artikel 2:210 BW – dat de BV uiterlijk 8 november 2017 de jaarrekening openbaar had moeten maken, zoals ook is te lezen op de website van de KvK. De gedachte daarachter is dat als, zoals in dit geval, de enige bestuurder tevens alle aandelen houdt, de jaarrekening uiterlijk binnen 10 maanden (te weten: 5 maanden met de mogelijkheid van verlenging met 5 maanden) moet zijn ondertekend, en dan geldt de ondertekening meteen als vaststelling. De vastgestelde jaarrekening moet vervolgens op grond van artikel 2:394 lid 1 BW acht dagen later zijn gedeponeerd, en dus is de uiterste publicatiedatum (in geval van een boekjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar) 8 november. Het verweer van de accountant kwam er daarom op neer dat, toen hij op 24 november 2016 de opdracht kreeg tot deponeren van de jaarrekening, de termijn voor deponering al was verstreken en dat hij om die reden niet aansprakelijk was.

De vraag die rijst is of de wetgever nu werkelijk in artikel 2:210 BW, waarin het opmaken van de jaarrekening van een BV is geregeld, een regeling heeft getroffen op grond waarvan de jaarrekening uiterlijk binnen de opmaaktermijn van 10 maanden zou moeten zijn ondertekend. Of wordt hier ten onrechte het opmaken van de jaarrekening verward met de verplichting tot ondertekening van de jaarrekening. Voor het opmaken kent de wet in artikel 2:210 BW immers inderdaad een termijn van (uiterlijk) 10 maanden na ommekomst van het boekjaar, doch voor de ondertekening daarvan kent de wet geen termijn, en nergens is te lezen dat voor het opmaken van de jaarrekening nodig is dat deze ook wordt ondertekend door de bestuurders. Het is daarom interessant te lezen hoe de rechtspraak over deze materie oordeelt.

Het gerechtshof volgt de zienswijze van de accountant over 8 november als ‘uiterste publicatiedatum’ niet en overweegt: ‘Artikel 2:210 lid 5 BW bepaalt inderdaad dat met de ondertekening van de jaarrekening door het bestuur de jaarrekening tegelijkertijd is vastgesteld. De ondertekening van de jaarrekening is echter, anders dan de accountant impliciet betoogt, geen onderdeel van het opmaken van de jaarrekening.’

In de laatste zin onderschrijft het hof een lijn die al breder in de literatuur wordt verdedigd, namelijk dat ondertekening van de jaarrekening door het bestuur gezien moet worden als een zelfstandige rechtshandeling, en dus niet hetzelfde is als het besluit tot opmaken ervan. Oftewel, voor het opmaken van de jaarrekening kan een eenvoudig bestuursbesluit volstaan. Ondertekening is daarvoor niet vereist. Dit neemt niet weg dat de jaarrekening door de bestuurders (en commissarissen, als deze er zijn) moet worden ondertekend, maar dat moet los worden gezien van het besluit tot opmaken. Hieruit volgt dat de jaarrekening dus weliswaar binnen 10 maanden moet zijn opgemaakt, maar niet dat deze binnen 10 maanden moet zijn ondertekend. Interessant is overigens nog dat niet de BV zelf de opdracht had verstrekt, maar haar aandeelhouder die tevens bestuurder was van de BV in kwestie. Het is de vraag hoe het gerechtshof had geoordeeld in dat geval, want dan zou het aan de curator zijn om de accountant al dan niet aansprakelijk te stellen. De vraag is echter wat de curator daarbij te winnen heeft, want welk belang heeft de curator bij nakoming van de publicatieplicht? Dat is juist de bestuurder. En als die niet de opdrachtgever is, zoals in dit geval, hoe is de positie van de accountant dan? Het is wachten op een volgende casus die zich wat dit betreft vroeg of laat wel een keer zal aandienen. Hoe dan ook is voor de accountant zaak zich te realiseren welk risico in huis wordt gehaald als er toezeggingen worden gedaan over de deponering van de jaarrekening, een verplichting die eigenlijk bij de bestuurder thuishoort.

Conclusie

Een termijn voor ondertekening is door de wetgever niet bepaald en zij kan dus ook nog na afloop van de termijn voor het opmaken van de jaarrekening worden gedaan. Het gevolg is dat de in artikel 2:210 lid 1 BW bepaalde termijn voor het opmaken van de jaarrekening voor de rechtspersonen waarop artikel 2:210 lid 5 BW van toepassing is, niet tevens de termijn is waarbinnen de jaarrekening moet worden ondertekend (en/of vastgesteld). Uit dit arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is op te maken dat toen de BV de opdracht tot het opmaken en het deponeren van de jaarrekening aan de accountant verstrekte, te weten 24 november 2017, de termijn voor het openbaar maken van de jaarrekening over 2016 dus nog niet was verstreken. Hiervoor geldt, net als bij andere ‘gewone’ BV’s, de uiterste publicatiedatum van 12 maanden na het verstrijken van het boekjaar. Het is voor het eerst dat een hogere rechter zich over deze materie uitspreekt, en deze uitspraak is in lijn met de heersende leer in de literatuur op dit moment. Op internet zal 8 november voorlopig nog wel voortbestaan als relevante datum voor publicatie, maar het is (mede vanwege het hier besproken arrest) verstandig dergelijke bronnen niet voor zoete koek aan te nemen.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Nieuwe CAO VO en de gevolgen voor de jaarrekening

Zowel in de sector PO als in de sector VO is een nieuwe cao afgesloten. In het PO is voor de periode januari tot en met mei 2022 een akkoord gesloten waarin de loonkloof tussen PO en VO wordt gedicht. Met ingang van 1 juni 2022 is de nieuwe CAO PO van kracht geworden. Deze heeft dezelfde looptijd als de nieuwe CAO VO. Doelstelling is een steeds verdere harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden in het funderend onderwijs.

Werkdruk Voortgezet Onderwijs

In de CAO VO is, met het oog op de jaarrekening, één van de opvallendste wijzigingen, de aanpassing van de regelingen rond werkdrukverlichting. Deze regeling valt uiteen in twee delen: een collectief deel en een individueel deel.

Collectieve werkdrukmiddelen

In totaal is voor werkdrukvermindering € 300 miljoen beschikbaar. De helft van de dit bedrag, € 150 miljoen, wordt collectief ingezet. De werknemers zijn hierbij gezamenlijk aan zet en gaan met elkaar in overleg over het nemen van maatregelen om de werkdruk te verminderen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan extra ondersteuning in de klas, ten behoeve van leerlingenbegeleiding of om de lasten van bepaalde taken te verminderen (zoals mentoraat of surveillance). Scholen kunnen samen met de werknemers bepalen wat goede maatregelen zijn om de werkdruk te verminderen.

Voor de schoolbesturen geldt dat de besteding van de middelen plaats moet vinden op de scholen, waarbij de werknemers het initiatief hebben bij het maken van de bestedingsplannen. Besturen moeten daarom vooraf overleg voeren met de PMR over de wijze waarop het geld wordt verdeeld, maar ook over de wijze waarop het geld wordt ingezet. De bestedingsplannen van alle onderdelen van de schoolbesturen moeten worden samengevoegd in een werkdrukplan dat bekrachtigd wordt door de PMR. Het werkdrukplan bevat ook afspraken over wanneer en op welke manier wordt geëvalueerd en verantwoord.

Extern verantwoording

Schoolbesturen moeten niet alleen intern verantwoording afleggen over de besteding van de werkdrukgelden, maar ook extern. Net als in de sector PO moeten schoolbesturen in het VO daarom in het jaarverslag 2022 verantwoording afleggen over de volgende onderwerpen:

  • Het totale te besteden bedrag per schoolbestuur en verdeeld over de scholen die onderdeel zijn van het bestuur.
  • Op welke wijze en met betrokkenheid van wie de besteding tot stand is gekomen.
  • Aan welke doelen de middelen zijn besteed en met welk effect.
  • De wijze waarop de evaluatie gaat plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, inclusief de uitkomst daarvan.

Het is daarom belangrijk dat schoolbesturen tijdig starten met het verzamelen van de relevante informatie en deze informatie verwerken in het bestuursverslag dat in het voorjaar 2023 wordt opgesteld.

Individuele werkdrukmiddelen, PB-uren

Op individueel niveau van de medewerker wordt de hoeveelheid uren voor persoonlijk budget (PB-uren) verhoogd van 50 naar 90 per (school)jaar. Leraren hebben het recht om deze uren naar eigen inzicht te gebruiken voor aanpassing van de werkzaamheden door bijvoorbeeld vermindering van de lestaak of juist aanpassing van de overige werkzaamheden. Er kunnen in overleg echter ook andere bestedingsmogelijkheden worden afgesproken. Ook OOP-ers en schoolleiders kunnen hun uren inzetten voor werkdrukverlichting. OOP-ers hebben daarbij nog de keuze om hun uren deels in te zetten voor professionalisering. Werknemers tot en met schaal 8 mogen hun basisbudget eventueel uit laten betalen.

Een wijziging die een groot gevolg kan hebben op de omvang van de voorziening voor PB-uren die veel VO-instellingen op de balans hebben staan, is de afspraak dat het inzetten van het keuzebudget voor verlof of verlofsparen in principe niet meer mogelijk is. Seniorenverlof daargelaten. Het sparen van de PB-uren blijft alleen nog mogelijk indien hierover tussen werkgever en werknemer specifieke afspraken zijn gemaakt.

Ons advies

Bij het opstellen van de jaarrekening, en de bepaling van de omvang van de voorziening PB-uren per 31 december 2022 is het voor scholen dus van belang om tijdig te inventariseren welke afspraken er al gemaakt zijn met medewerkers over het al dan niet mogen opsparen van PB-uren. Deze regeling is van toepassing vanaf schooljaar 2022-2023 en dus nog niet op oude uren die al opgespaard waren. Ook voor uren uit oude jaren is het belangrijk om goed en tijdig vast te leggen welke afspraken gemaakt zijn over inzet en welke uren elke medewerker nog beschikbaar heeft.

(Bron: Van Ree)