Rapporteren over resultaten banenafspraak is verplicht

Schoolorganisaties in het funderend onderwijs zijn verplicht om vanaf verslagjaar 2022 te rapporteren over de gerealiseerde banen die vallen onder de banenafspraak. Dat blijkt uit de Kamerbrief van minister Hanke Bruins Slot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de resultaten van de banenafspraak in de publieke sectoren.

In het funderend onderwijs worden de cijfers over de realisatie van de banenafspraak niet bijgehouden. Minister Bruins-Slot geeft in haar Kamerbrief wel een algemeen beeld van de activiteiten in het primair en voortgezet onderwijs om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een baan te geven. De cijfers zijn echter nodig om te kijken of de schoolorganisaties dit voldoende realiseren. OCW heeft aangegeven dat vanaf maart/april 2023 een aantal vragen voor schoolorganisaties in het beleidsportaal XBRL staat over de realisatie van de banenafspraak. Eerder heeft OCW een overzicht gemaakt van alle beleidsinformatie over 2022 die via XBRL moet worden aangeleverd.

Banenafspraak

In de banenafspraak hebben de overheids- en onderwijssectoren uitgesproken dat het belangrijk is om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een beter perspectief op een reguliere baan te bieden. Zij kunnen daarmee beter meedoen in de maatschappij. De PO-Raad verbindt zich graag aan het doel van de banenafspraak: de sector primair onderwijs heeft een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid én het gaat deels over de leerlingen uit de sector (bijvoorbeeld van het voortgezet speciaal onderwijs) die hiermee een plek op de arbeidsmarkt kunnen krijgen.

Lees meer over de banenafspraak

(Bron: PO-Raad)

Fiscale hardheidsclausule kan soms uitweg bieden

Als de belastingregels in specifieke situaties onevenredig hard uitpakken, kan de belastingplichtige soms nog een beroep doen op de ‘hardheidsclausule’. Staatssecretaris Van Rij van Financiën heeft op verzoek een overzicht van deze clausules naar de Tweede Kamer gestuurd.

Kamerlid Omtzigt had de staatssecretaris om een overzicht gevraagd in een debat over oplossingen voor gedupeerden van de toeslagenaffaire. De parlementaire commissie die dit debacle eerder onderzocht concludeerde namelijk onder meer dat uitvoerders rekening moeten kunnen houden met omstandigheden van mensen. Een hardheidsclausule is daar één van de mogelijkheden voor, zo erkent Van Rij.

Hardheidsclausule voor specifieke situaties

De hardheidsclausule is bedoeld voor specifieke situaties waarin de regels onevenredig nadelig uitpakken, en die de wetgever niet heeft voorzien of bedoeld. Was dat wel zo geweest, dan had de wetgever die nadelige gevolgen voorkomen, zo is de gedachte. De lat voor het toepassen van de hardheidsclausule ligt dus vrij hoog. Als de belastingwet vanwege persoonlijke omstandigheden nadelig uitpakt of als de belastingplichtige de wet persoonlijk onredelijk vindt, biedt een beroep op de clausule geen soelaas. En dus ook niet als de wetgever bepaalde gevolgen wel heeft voorzien, maar die voor lief heeft genomen.

Tegen afwijzing geen bezwaar en beroep mogelijk

Toch komt het nog wel geregeld voor dat het ministerie van Financiën een beroep op de hardheidsclausule goedkeurt. Zo is afgelopen februari een verzoek gehonoreerd voor een situatie waarbij een belastingplichtige revisierente moest betalen over vrijgekomen lijfrentekapitaal. En in december 2022 heeft Financiën ook een verzoek ingewilligd van een belastingplichtige die vanwege een specifieke situatie geen inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) kreeg.
Belastingplichtigen die een beroep willen doen op de hardheidsclausule kunnen dit sturen naar: Ministerie van Financiën, Corporate Dienst Vaktechniek, Team Brieven en Beleidsbesluiten, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag. Overigens is tegen een eventuele afwijzing van een verzoek geen bezwaar en beroep mogelijk.

Invorderingswet krijgt ook hardheidsclausule

Niet alle wetten bevatten een hardheidsclausule. Op fiscaal gebied staat er al jarenlang een dergelijke clausule in de Algemene wet rijksbelastingen (AWR), zo schrijft Van Rij aan de Tweede Kamer. In de AWR staan de algemene regels voor de belastingheffing op landelijk niveau, zoals aan welke voorwaarden een aangifte moet voldoen. Ook in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) staat sinds medio 2020 een hardheidsclausule. De Awir bevat algemene regels voor het toekennen van toeslagen. Momenteel wordt er nog gewerkt aan het invoeren van een hardheidsclausule in de Invorderingswet, zo meldt Van Rij. In deze wet staan de regels waar de Belastingdienst zich aan moet houden bij het invorderen van bijvoorbeeld belastingschulden.

(Bron: Rendement)

Zo verwerkt u groot onderhoud in de jaarrekening van de school

De landelijke discussie over de manier waarop de voorziening voor groot onderhoud gevormd dient te worden, loopt al vijf jaar. Deze discussie startte toen in 2017 duidelijk werd dat de verslaggevingsregels vanaf 2019 zouden worden aangepast. Sinds 2019 mogen kosten van groot onderhoud niet meer direct in de staat van baten en lasten worden verantwoord. De kosten van groot onderhoud kunnen nu nog op twee manieren verwerkt worden in de jaarrekening:

● via een voorziening voor groot onderhoud;
● via een investering als materieel vast actief.

Onderwijsinstellingen waren gewend de voorziening voor groot onderhoud te vormen voor alle componenten (zowel vervangingen als onderhoud) van de onderhoudsplannen. Bovendien vormden zij de onderhoudsvoorziening zodanig dat deze aan het eind van de planningsperiode nihil is. Met het wegvallen van de methode die toestond dat onderhoud via de kosten verantwoord mocht worden, bleek dat de verslaggevingsregels niet toestonden om:

● vervangingen van activa via de onderhoudsvoorziening te laten lopen (hier mocht dus geen dotatie voor worden gedaan aan de voorziening, maar deze moesten worden geactiveerd);
● voor iedere component in de voorziening moest afzonderlijk worden voorzien, waardoor de voorziening niet meer aan het einde van de looptijd nihil zou zijn.

Onderwijsinstellingen hebben tot en met 2023 vrijstelling gekregen en mogen op de oude methode een voorziening voor groot onderhoud blijven vormen (als zij dat tot dat moment ook al via een voorziening deden).

Nieuwe verslaggevingsregels
Begin 2022 zijn nieuwe verslaggevingsregels verschenen die gelden voor iedere onderneming met uitzondering van onderwijsinstellingen (verslaggevingsrichtlijn RJ 2022-8, die in 2022 van toepassing is verklaard). In deze richtlijn wordt nog eens verduidelijkt dat de werkwijze voor het vormen van een onderhoudsvoorziening inderdaad niet was toegestaan (dus vervangingen mochten niet via de onderhoudsvoorziening worden gebracht).

In februari 2023 heeft de RJ een conceptrichtlijn (2023.2) gepubliceerd, waarin is beschreven hoe onderwijsinstellingen kosten voor groot onderhoud ingaande 2024 moeten verantwoorden. Deze richtlijn stelt dat onderwijsinstellingen voor de kosten van groot onderhoud (conform de huidige situatie) mogen activeren, maar er mag ook een onderhoudsvoorziening worden gevormd. In tegenstelling tot andere organisaties, mogen onderwijsinstellingen vervangingen beschouwen als kosten van groot onderhoud. Het is de verwachting dat deze conceptrichtlijn zonder aanpassingen wordt vastgesteld. De richtlijn vermeldt één consequentie niet: als een onderwijsinstelling nu al een voorziening vormt, kan dat niet worden doorgezet in de huidige vorm. Bij het vormen van de onderhoudsvoorziening dient namelijk de componentenmethode te worden gehanteerd, waarbij er per component een voorziening wordt gevormd. Dit heeft waarschijnlijk een verhogend effect op de dotatie, omdat de praktijk nu was dat onderwijsinstellingen de kosten inschatten over een bepaalde periode en deze kosten verdelen over deze periode (en de voorziening aan het einde van de periode op nul loopt). In de nieuwe situatie zullen de componenten aan het einde van de planperiode niet op nihil staan, maar een bepaalde waarde hebben.

Rekening houden met de levensduur
We zien bij de huidige onderhoudsplannen ook dat deze geen rekening houden met de levensduur van een schoolgebouw van circa 40-45 jaar, waarna er doorgaans een volledige renovatie plaatsvindt (die de gemeente dient te betalen). Wellicht blijft de dotatie op hetzelfde niveau als onderhoudsplannen hiermee rekening houden (omdat er aan het einde van de levensduur niet meer grote uitgaven aan onderhoud worden gedaan).
Wij hadden de instellingen die al een voorziening voor groot onderhoud aanhielden, geadviseerd om te wachten met het maken van een keuze. Met de kennis van toen hebben een aantal instellingen in voorgaande jaren (mede in overleg met ons) gekozen voor duidelijkheid en zijn overgegaan naar activeren en afschrijven. Nu de ontwerprichtlijn er is, zullen alle instellingen de komende maanden een keuze moeten gaan maken.

Houd de onderhoudsvoorziening aan
Ons advies op basis van deze conceptrichtlijn is om de onderhoudsvoorziening aan te houden (en niet over te stappen naar activeren/afschrijven). Hiermee worden kosten voor groot onderhoud geëgaliseerd en wordt een deel van het eigen vermogen dat bestemd is voor groot onderhoud bestemd via een onderhoudsvoorziening. Een hogere dotatie dan de huidige dotatie aan de voorziening kan worden voorkomen door in de onderhouds-
plannen rekening te houden met de levensduur van het gebouw. De overstap naar de nieuwe methode is overigens een stelselwijziging, maar mag prospectief worden verwerkt. Dat betekent dat eventuele extra lasten voorkomend uit deze methode, in de toekomst als last worden verantwoord. Indien een onderwijsinstelling reeds heeft gekozen voor activeren en afschrijven van het groot onderhoud is er geen keuze nodig. Met name wanneer dit retrospectief is uitgevoerd (waarbij de onderhoudskosten uit het verleden alsnog zijn geactiveerd) verschilt deze methode voor wat betreft de last in de staat van baten en lasten niet veel van de methode waarbij er wordt gedoteerd. De afschrijvingslast is veelal vergelijkbaar aan de dotatie aan de onderhoudsvoorziening, met name bij grotere onderwijsinstellingen. Ook voor de bepaling van het bovenmatig vermogen heeft dit vrijwel geen effect, omdat hierbij rekening wordt gehouden met zowel activering van onderhoudskosten als met het nemen van een onderhoudsvoorziening. Alleen indien de onderhoudskosten niet retrospectief zijn geactiveerd, is er bovenmatige vermogen ontstaan als gevolg van het niet langer voorzien van onderhoudskosten.

(Bron: Schoolfinanciën)

Korting op rijksbijdragen Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs

Generieke korting op rijksbijdragen SWV’s Passend Onderwijs

Op 8 december is in de Tweede Kamer de motie Westerveld aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om de bekostiging van samenwerkingsverbanden met te hoge eigen vermogens te verlagen. Omdat de minister al had aangegeven dat de motie uitgevoerd zou worden, hebben wij u daarover in december geïnformeerd. Op dat moment was nog niet duidelijk op welke manier uitvoering gegeven zou worden aan de motie. Wel was duidelijk dat een aanpassing van de bekostiging voor specifieke samenwerkingsverbanden niet mogelijk is. De verwachting was daarom dat een generieke korting toegepast gaat worden. Eerder deze week is hier een brief over verschenen. Wij informeren u over de korting en de gevolgen voor uw jaarrekening.

Korting bekostiging 

De minister heeft besloten om ergens in de zomer van 2023 een generieke korting toe te passen op de totale bekostiging die samenwerkingsverbanden krijgen. Er is voor gekozen om dit te doen op basis van de gegevens over de vermogens per 31 december 2022. Deze gegevens zijn vanaf juli 2023 beschikbaar voor het ministerie. Daarbij is wel aangekondigd dat samenwerkingsverbanden die op 31 december 2022 geen bovenmatig eigen vermogen hebben een compensatieregeling krijgen. De uitvoering daarvan is gelijktijdig met het toepassen van de generieke korting. Voor samenwerkingsverbanden zonder bovenmatig eigen vermogen geldt volledige compensatie voor de generieke korting. Doordat de compensatie op hetzelfde moment wordt toegepast als de korting, heeft het voor deze samenwerkingsverbanden geen gevolgen voor de liquiditeit.

Bovenmatig vermogen

Voor samenwerkingsverbanden geldt al enige jaren dat sprake is van bovenmatig eigen vermogen als de omvang van het (publieke) eigen vermogen hoger is dan 3,5% van de totale baten. Hiervoor geldt een minimale ondergrens van € 250.000. Onze inschatting is dat deze berekening de basis gaat vormen voor de bepaling van het antwoord op de vraag of sprake is van bovenmatig eigen vermogen. Hierbij wordt dan voorbij gegaan aan samenwerkingsverbanden die op basis van hun eigen risicoanalyse hebben bepaald dat zij een hoger eigen vermogen nodig hebben als risicobuffer.

Besteding vrijkomende middelen

De minister heeft aan de samenwerkingsverbanden gevraagd om voorstellen te doen voor een goede besteding van het bedrag dat vrijkomt na de toepassing van de generieke korting. De bedoeling is, dit geld alsnog in te zetten voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte.

Gevolgen voor jaarrekening 2022

Het meedelen van de korting op de bekostiging heeft geen gevolgen voor de jaarrekening 2022. Er is op balansdatum geen sprake van een schuld of verplichting waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten. De korting op de bekostiging wordt pas verwerkt in 2023 in de bekostiging voor dat jaar. Dit zal dus gevolgen hebben voor de baten van 2023. Ook een ‘niet uit de balans blijkende verplichting’ is niet verplicht. Maar het is wel toegestaan om dit toe te lichten. Heeft uw samenwerkingsverband een eigen vermogen dat hoger is dan de drempelwaarde van 3,5 % van de totale baten? Dan is het – net als in eerdere jaren –  verplicht om

  • een toelichting op dit bovenmatig vermogen op te nemen en
  • toe te lichten op welke manier toegewerkt wordt naar een vermogen dat binnen het kengetal blijft.

Deze verplichting volgt namelijk uit de sectorafspraken van begin 2021 en is nog altijd van toepassing.

(Bron: Van Ree)

Beleidsregel financiële sancties onderwijsinstellingen 2022: dit is er veranderd

De nieuwe Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen 2022 is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen uit het coalitieakkoord. Daarmee stuurt het kabinet op de kwaliteit van het onderwijs en kan de Inspectie van het Onderwijs sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren. In dit artikel lees je welke veranderingen er zijn doorgevoerd ten opzichte van de oude beleidsregel.
In 2012 trad de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen in werking. Deze was oorspronkelijk bedoeld om helderheid te geven over de wijze van sanctioneren. Daarbij stond het bewerkstelligen van een gedragsverandering en ruimte voor maatwerk voorop. Volgens de minister knelde de beleidsregel, vooral in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Hij bood namelijk onvoldoende ruimte om in een kort tijdsbestek hogere of juist lagere sancties op te leggen. 
De Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen 2022 voldoet wel aan deze wens. Hij is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen uit het coalitieakkoord. Daarmee stuurt het kabinet op de kwaliteit van het onderwijs en kan de Inspectie van het Onderwijs sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren. De nieuwe beleidsregel maakt het ook mogelijk om termijnen, zoals van de herstelopdrachten, te verkorten. Zo kan herstel sneller worden afgedwongen. De oude beleidsregel is inmiddels ingetrokken.

Mogelijke sancties voor onderwijsinstellingen

De Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen 2022 geldt net als zijn voorganger voor scholen en instellingen die bekostigd primair onderwijs (inclusief speciaal (basis)onderwijs, po), voortgezet (speciaal) onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo), voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en hoger onderwijs (ho) verzorgen. De beleidsregel is ingegaan is op 1 januari 2023 en maakt het mogelijk om de volgende financiële sancties op te leggen: opschortingen, inhoudingen, correcties en lagere vaststellingen en terugvorderingen van (een deel van) de bekostiging of subsidie voor een onderwijsinstelling. Een voorbeeld is een sanctie vanwege het niet of te laat insturen van de jaarstukken of de bekostigingsgegevens. Of een correctie wegens een onrechtmatig verkregen bekostiging. De minister neemt een besluit tot sanctie enkel nadat het bevoegd gezag (of het instellingsbestuur bij het hoger onderwijs) een redelijke termijn heeft gekregen om de tekortkoming te herstellen.

Veranderingen in de nieuwe beleidsregel 

In het oude artikel 3 (Terugvordering bij onrechtmatige verkrijging of besteding) stond dat bij herhaaldelijk onrechtmatig verkregen of bestede bekostiging, ook een deel van de bekostiging kon worden ingehouden. De term ‘inhouden’ is hier echter juridisch onjuist. Opschorten of inhouden kan alleen bij een situatie waarin de overtreding nog gaande is. Daarom is nu opgenomen dat de overige reguliere bekostiging lager kan worden vastgesteld. Dat kan met een maximum van 25% van de laatste onrechtmatig bestede bekostiging of subsidie.
De nieuwe beleidsmaatregel maakt bovendien geen onderscheid tussen wettelijke voorschriften die wel of niet de onderwijskwaliteit betreffen. Dit onderscheid was onvoldoende duidelijk. Bij het niet naleven van een wettelijk voorschrift, door het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 of artikel 1 van de Wet primair onderwijs BES, kan de minister sancties opleggen door bekostiging in te houden. Daarom wordt dit onderscheid niet meer gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat bij de eerste sanctiestap in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs tot en met 15% van de maandelijkse bekostiging kan worden ingehouden.


De nieuwe beleidsregel maakt onderscheid in het sanctieregime voor het primair en voortgezet onderwijs enerzijds, en het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs anderzijds. Ook kan de minister of de inspectie nu direct inhouden in het primair en voortgezet onderwijs. De reden hiervoor is dat in het primair en voorgezet onderwijs meer bekostigingssancties worden opgelegd. Omdat er meer casuïstiek is, knelt het huidige sanctie-instrumentarium hier meer dan in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Om recht te doen aan het onderscheid wordt in het primair en voortgezet onderwijs de bekostiging niet meer opgeschort, maar direct ingehouden. Hiermee wil de minister de scholen in het funderend onderwijs ook bewegen om tekortkomingen sneller dan nu te herstellen. Daarnaast hanteert de minister hier andere percentages dan in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. 

Oorspronkelijke beleidsregelNieuwe sanctiestappen PO/VONieuwe sanctiestappen MBO/HO
Stap 1: maand 1-3 15% opschorten Stap 1: maand 1-3 0%-15% inhoudenIn maand 3 en 4 (of eerder indien de school of instelling hiertoe verzoekt en dit past binnen de planning van de inspectie), onderzoekt de inspectie of de tekortkoming is hersteld. Indien dit niet het geval is wordt in maand 4 een nieuwe bekostigingssanctie opgelegd. Stap 1: maand 1-3 10%-25% opschortenIn maand 3 en 4 (of eerder indien de school of instelling hiertoe verzoekt en dit past binnen de planning van de inspectie), onderzoekt de inspectie of de tekortkoming is hersteld. Indien dit niet het geval is wordt in maand 4 een nieuwe bekostigingssanctie opgelegd. 
Tussenstap: maand 4-5 Onderzoek inspectie  
Stap 2: maand 6-8 15% inhoudenStap 2: maand 4-6 16%-75% inhoudenIn maand 6 en 7 (of eerder indien de school of instelling hiertoe verzoekt en dit past binnen de planning van de inspectie), onderzoekt de inspectie of de tekortkoming is hersteld. Indien dit niet het geval is wordt in maand 7 een nieuwe bekostigingssanctie opgelegd.Stap 2: maand 4-6 15%-50% inhoudenIn maand 6 en 7 (of eerder indien de school of instelling hiertoe verzoekt en dit past binnen de planning van de inspectie), onderzoekt de inspectie of de tekortkoming is hersteld. Indien dit niet het geval is wordt in maand 7 een nieuwe bekostigingssanctie opgelegd.
Tussenstap: maand 9-10 Onderzoek inspectie  
Stap 3: maand 11-? 30% inhouden Stap 3: maand 7 e.v. 100% inhoudenStap 3: maand 7 e.v. ten hoogste 100% inhouden
 Op verzoek van de school onderzoekt de inspectie of de tekortkoming is hersteld en of de bekostigingssanctie kan worden opgeheven.De termijn dat de inspectie onderzoekt of er sprake is van herstel wordt opgenomen in het sanctiebesluit. Ook op verzoek van de instelling kan onderzoek worden gedaan of de tekortkoming is hersteld. Indien eerst voor een lager percentage wordt gekozen (bijvoorbeeld 60%) kan er later nog worden overgegaan naar 100%.
Stap 4: bij volharding 100% inhouden  

Geen onderbreking meer in opeenvolgende sancties

De beleidsregel werkte met sanctiestappen van 3 maanden. In de praktijk kwam dit neer op een sanctietermijn van 3 maanden, waarna er 1 à 2 maanden geen sanctie volgde. In die tijd voerde de inspectie onderzoek uit en bereidde (indien nodig) een nieuwe bekostigingssanctie voor. Pas daarna kon de inspectie een volgende sanctie opleggen. Met deze werkwijze zou er ook bij kortere termijnen sprake zijn van een onderbroken sanctietraject. Daarom worden met de nieuwe beleidsregel de sanctietermijnen niet verkort, maar start de inspectie eerder haar onderzoek of de overtreding is beëindigd. De inspectie gebruikt de laatste maand van de sanctie om alvast een deel van het onderzoek uit te voeren en waar nodig een nieuwe sanctie voor te bereiden.

Hersteltermijnen

Het sanctiebeleid is natuurlijk het sluitstuk van de handhaving. Voorafgaand aan het opleggen van een van bovengenoemde sancties is de onderwijsinstelling door de minister (of de inspectie namens deze) in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te herstellen. Dit kan een korte periode zijn, maar ook enkele maanden betreffen. Bijvoorbeeld als de inspectie een complexe tekortkoming in de kwaliteit van het onderwijs of de besturing constateert, waarvoor de onderwijsinstelling geheel nieuw beleid moet implementeren. Pas als de instelling na de hersteltermijn alsnog niet aan de eisen voldoet, krijgt zij een sanctie opgelegd. De beleidsregel wijzigt niets ten aanzien van het voorproces van start onderzoek en de hersteltermijnen bij de inspectie en ziet uitsluitend op (de termijnen in) het handhavingsproces.

Herstel termijn aanlevering jaarrekening en controle verklaring – tot 20 augustus

De herstel termijn voor de sectoren po en vo, bij tekortkomingen die toezien op het ontbreken van de controleverklaring, de aanlevering of inhoud van het jaarverslag, alsmede het aanleveren van gegevens in XBRL, loopt tot ongeveer 20 augustus, waarna de bekostiging vanaf 1 september kan worden ingehouden. 

Overmacht situatie – vraag tijdig uitstel aan bij DUO

Uit overleg met de sectorraden blijkt dat als er sprake is van bijzondere omstandigheden, die het tijdige aanleveren van de controleverklaring, de aanlevering of inhoud van het jaarverslag, alsmede het aanleveren van gegevens in XBRL het mogelijk is om door het schoolbestuur, tijdig gemotiveerd uitstel aan te vragen bij DUO. Bijzondere omstandigheden kunnen situaties van overmacht of andere gewichtige redenen zijn, zoals  ontstentenis of belet van de bestuurder of raad van toezicht. 
De nieuwe beleidsregel financiële sancties zal extra tijdsdruk bij het inleveren van de jaarstukken en de controle vóór 1 juli 2023 opleveren. Flynth adviseert onderwijsinstellingen om tijdig en gemotiveerd onderbouwd uitstel aan te vragen bij DUO (inspectie van het onderwijs) als de jaarstukken en/of bekostigingsgegevens niet op tijd kunnen worden ingeleverd.
 

Voorwaarden TEK-regeling aangepast!

Het kabinet komt met de “Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief MKB (TEK)” energie-intensieve bedrijven tegemoet. De regeling biedt een compensatie van 50% van de energiekostenstijging boven een vastgestelde drempelprijs. Het kabinet wil hiermee de stijging van de energienota door de torenhoge energieprijzen drukken. Ook agrarische bedrijven kunnen gebruik maken van deze regeling.

Voorwaarden TEK-regeling

Om in aanmerking te komen voor TEK moet je aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Je onderneming voldoet aan de Europese mkb-definitie. Met behulp van de Mkb-toets kan je toetsen of je hieraan voldoet
  • Je onderneming staat ingeschreven bij het Handelsregister
  • Je onderneming is een energie-intensieve mkb-onderneming, waarbij minimaal 7% van de omzet bestaat uit energiekosten (energie-intensiteiteis).
  • Je onderneming heeft minder dan 250 werknemers en een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen

Aanvullende subsidievoorwaarden

  • Tegemoetkoming die ontvangen is door het prijsplafond worden in minder gebracht op jouw TEK-subsidie. Dit geldt ook voor de € 190 die je in november en december heeft ontvangen van jouw energieleverancier.
  • Als je energie terug levert aan het net, dan wordt dit van jouw verbruik afgehaald.

Hoe wordt berekend of jij aan de energie-intensiteitseis voldoet?

De bepaling gaat als volgt:

  • Je krijgt een schatting van jou jaarverbruik van je netbeheerder, het standaard jaarverbruik (SJV) in m3 en de standaard jaarafname (SJA) in KwH.
  • Je rekent met een gemiddelde prijs van energie, de zogeheten modelprijs van het 4e kwartaal van 2022. Deze modelprijs wordt door het CBS vastgesteld.

Is je boekjaar niet gelijk aan het kalenderjaar 2022? Later wordt bekend welke omzetgegevens je kunt gebruiken voor het berekenen van de intensiteitstoets.

Verbruik
Je energieverbruik wordt vastgesteld aan de hand van het standaard jaarverbruik (SJV) en de standaard jaarafname (SJA). De peildatum voor deze gegevens is 1 januari 2023. Het SJV en de SJA zijn een schatting van je energieverbruik in de komende 12 maanden. Deze schatting is onder meer gebaseerd op je verbruik in het verleden, over een langere periode. Deze cijfers ontvangt RVO van uw netbeheerder.

Modelprijs 2022
Je energiekosten worden gebaseerd op de gemiddelde energietarieven voor gas en elektra voor consumenten van het 4e kwartaal van 2022. Dit is de modelprijs voor het jaar 2022. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekent de modelprijs en maakt deze naar verwachting in januari 2023 bekend.

Omzet
Je omzet wordt gebaseerd aan de hand van omzetgegevens over het jaar 2022 uit je aangiften omzetbelasting. Voor de meeste bedrijven geldt dat deze gegevens uiterlijk 31 januari 2023 beschikbaar zijn gesteld aan de Belastingdienst. Daarna stuurt de Belastingdienst deze gegevens aan RVO door.

Subsidiebasis

  • U ontvangt maximaal € 160.000 subsidie (per groep verbonden ondernemingen). Omdat deze tegemoetkoming onder de Europese staatssteunregels valt, kijken we naar het totaalbedrag per onderneming, niet per energiecontract of per locatie.
  • U ontvangt alleen subsidie als de modelprijs van 2023 hoger is dan € 1,19/m³ voor gas en € 0,35/kWh voor elektriciteit. Deze tarieven noemen we de drempelprijs.
  • Over de energiekosten boven de drempelprijs wordt 50% subsidie verleend. Dit bedrag is exclusief btw.
  • Voor TEK gelden maximum bedragen per m3 gas en KwH elektriciteit*.

RVO rekent met een maximale prijs. Voor gas is dit € 2,00, bestaande uit € 3,19 (maximale bedrag) – € 1,19 (minimale bedrag) per m3. Voor elektriciteit is dit € 0,60, bestaande uit € 0,95 (maximale bedrag) – € 0,35 (minimale bedrag) per kWh. De tegemoetkoming bedraagt maximaal 50% van deze maximale bedragen. Dus 50% van € 2,00 = € 1,00 en 50% van € 0,60 = € 0,30.

Betaal je nu meer dan € 3,19 per m3 gas? Je ontvangt dan nooit meer dan € 2,00 per m3. Betaal je minder dan € 3,19 per m3 gas? Dan wordt gerekend met het bedrag dat je daadwerkelijk betaalt.

Hetzelfde geldt voor elektriciteit, betaal je meer dan € 0,95 aan elektriciteit? Je ontvangt nooit meer dan € 0,60 per KwH. Betaal je minder dan € 0,95 per KwH? Dan wordt ook hier gerekend met het bedrag dat je daadwerkelijk betaalt.


Hoeveel subsidie kun je nu ontvangen?

Om je TEK-subsidie te berekenen, maak je gebruik van modelprijzen. Omdat deze prijzen nog niet vaststaan betekent dit dat RVO vooraf niet met zekerheid kan bepalen hoeveel subsidie je ontvangt. Daarom wordt er een voorschot berekend en uitbetaald.


Aanvragen TEK-regeling

De opstelling is naar verwachting in het 1e kwartaal, dit is in tegenstelling met de eerdere berichten vervroegd. Zodra TEK opent, vraag je met terugwerkende kracht aan over de periode november 2022 tot met december 2022. Je dient 1 aanvraag in over de hele periode.

(Bron: Alfa)

Update openbaarheid UBO-register 

Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie EU zijn per 22 november 2022 de gegevens van UBO (Ulitimate Beneficial Owners/uitendelijke belanghebbenden) niet langer openbaar beschikbaar bij de Kamer van Koophandel. Dit in afwachting van een analyse van de uitspraak door de minister van financiën Sigrid Kaag. Op 20 januari 2023 heeft minister van financiën Sigrid Kaag de Tweede kamer over de gevolgen van de uitspraak voor het Nederlandse UBO-register geïnformeerd.

Analyse uitspraak

In de uitspraak stond de verplichte openbaarheid van bepaalde gegevens van UBO’s centraal. Het doel van deze UBO-maatregel is onder andere het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voorkomen, doordat in het UBO-register kan worden nagaan wie uiteindelijk belanghebbende is in een organisatie.

Op basis van de vijfde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD5) moet toegang worden gegeven tot de UBO-gegevens aan ieder lid van de bevolking. Het toegang geven tot de UBO-gegevens aan elk lid van de bevolking is echter door het Hof van Justitie EU als niet evenredig beoordeeld met het nagestreefde doel. De consequentie hiervan is dat teruggevallen dient te worden op de vierde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD4). Deze richtlijn schrijft voor dat enkel toegang dient te worden gegeven tot bepaalde UBO-gegevens aan de volgende partijen:

  • Bevoegde autoriteiten en Financial Intelligence Units (FIU’s), zonder enige beperking;
  • Meldingsplichtige instellingen, in het kader van het cliëntenonderzoek dat zij moeten verrichten;
  • Personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen.

Gevolgen voor het Nederlandse UBO-register

Vanwege de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 22 november 2022 lijkt de Nederlandse wet nu ook als niet evenredig te kunnen worden beoordeeld met het nagestreefde doel. In Nederland had namelijk ook iedereen toegang tot de UBO-gegevens. In de brief aan de Tweede Kamer wordt aangegeven dat spoedig een wetsvoorstel zal worden opgesteld waarbij de toegang tot de UBO-gegevens wordt beperkt tot de in de vierde Europese anti-witwasrichtlijn genoemde partijen. De toegang voor de bevoegde autoriteiten en de FIU’s en de meldingsplichtige instellingen wordt zo spoedig mogelijk hersteld.

Voor de groep personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen is het complexer om te beoordelen of recht bestaat tot toegang tot de gegevens. Er wordt gedacht aan een lijst met objectieve indicatoren. Aan de hand van deze lijst kan dan worden beoordeeld of sprake is van een legitiem belang en daarmee toegang tot de UBO-gegevens.

Verplichting inschrijving UBO’s

Ongeacht de uitspraak van het Hof van Justitie EU en het niet langer openbaar beschikbaar zijn van de UBO-gegevens, blijft het verplicht om de UBO’s in te schrijven in het UBO-register.

Gevolgen voor u als ondernemer

Voorheen waren de UBO-gegevens voor iedereen, tegen betaling, op te vragen bij de Kamer van Koophandel. Sinds de uitspraak van het Hof van Justitie EU is deze openbare toegang voorlopig ingetrokken.

(Bron: Van Oers)