HER­ZIE­NING LA­GE WW-PRE­MIE

In beginsel ben je als werkgever de lage WW-premie verschuldigd als sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met jouw werknemer. Maakt deze werknemer in een kalenderjaar echter meer dan 30% extra uren dan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen uren, dan ben je met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie verschuldigd (herziening).

Let op! De hoge WW-premie bedraagt in 2023 7,64% en de lage WW-premie 2,64%. Als je met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie verschuldigd bent, kost dat dus 5% extra.

Steven AkseHR adviseur

Tip! Als in de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gemiddeld 35 uren of meer per week zijn opgenomen, hoef je niet te herzien als de werknemer meer dan 30% extra uren maakt.

Berekening per werkgever

De berekening van de meer dan 30% extra uren gebeurt aan de hand van het aantal verloonde uren en de in de arbeidsovereenkomst opgenomen uren over het gehele kalenderjaar. Deze berekening vindt echter plaats per werkgever.

Bij omzetting van jouw eenmanszaak in een bv, is sprake van twee werkgevers. De bv wordt dan namelijk gezien als een nieuwe werkgever. Dit betekent dat de berekening van de meer dan 30% extra uren over twee perioden moet plaatsvinden. Een keer voor de periode vóór oprichting van de bv en een keer voor de periode ná oprichting van de bv. Dat dit niet altijd gunstig uitvalt, blijkt uit het volgende voorbeeld.

Voorbeeld

Je hebt een werknemer in dienst met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 20 uur in de week. In de maanden mei, juni, juli, augustus en september werkt deze werknemer gedurende 21 weken 33 uur per week (overwerk). Over het gehele jaar verloon je voor deze werknemer dus 1.313 uren (31 weken x 20 uren + 21 weken x 33 uren), terwijl contractueel 1.040 uren (52 weken x 20 uren) zijn overeengekomen. Deze werknemer werkt over het gehele jaar 26,25% meer dan contractueel overeengekomen. Je hoeft daarom niet met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie te betalen.

Als je echter in dit kalenderjaar jouw onderneming inbrengt in een bv en de bv bij de notaris opricht op bijvoorbeeld 2 oktober 2023 is dat anders. Tot 2 oktober 2023 verloon je in jouw eenmanszaak voor deze werknemer dan 1.053 uren (18 weken x 20 uren + 21 weken x 33 uren), terwijl contractueel 780 uren (39 weken x 20 uren) zijn overeengekomen. De werknemer werkt over deze periode 35% meer dan contractueel overeengekomen. Dat betekent dat je in jouw eenmanszaak met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 alsnog de hoge WW-premie moet betalen tot en met september.

Tip! Je kunt de hoge WW-premie uit het voorbeeld voorkomen door met jouw werknemer overeen te komen dat de contracturen in de periode mei tot en met september worden uitgebreid van 20 naar 33 uren. In dat geval blijf je de lage WW-premie betalen, onder de voorwaarden dat tijdens de extra 13 uren hetzelfde werk wordt verricht onder dezelfde arbeidsvoorwaarden. Dit geldt in ieder geval in de jaren 2020 tot en met 2023. Vanaf 2024 is dit waarschijnlijk anders.

(Bron: De Jong en Laan)

URENCRITERIUM

Het urencriterium houdt in dat je als ondernemer minstens 1.225 uur in het jaar in jouw bedrijf werkzaam bent. Ook moet je minstens de helft van jouw werkzame tijd aan jouw onderneming besteden. Deze laatste eis geldt overigens niet voor starters.

Jacqueline Rijsbergen

Jacqueline RijsbergenSenior belastingadviseur

Neem contact op

Bewijslast ligt bij jou

Desgevraagd moet je aannemelijk kunnen maken dat je aan het urencriterium voldoet. De bewijslast ligt bij jou. Je zult dus via een urenverantwoording moeten aantonen waaraan je jouw tijd hebt besteed en hoeveel uren hiermee gemoeid waren.

Let op! Geef dit zo mogelijk per dag aan, in uren per activiteit.

Specificatie vereist

In een zaak die onlangs speelde voor het gerechtshof Amsterdam werd duidelijk dat je hiermee niet te lichtvaardig moet omgaan. In deze zaak had een ondernemer achteraf een urenspecificatie aangeleverd. Die bestond per dag bovendien uit slechts één activiteit en was dus niet erg specifiek. Zo vermeldde de man als bezigheden in het kader van zijn onderneming bijvoorbeeld schoonmaken, opruimen, verven, werken in de zaak en finance. Volgens de inspecteur en het gerechtshof was dit te algemeen en was daarmee niet aannemelijk gemaakt dat aan het urencriterium werd voldaan.

Wanneer twijfel?

In de praktijk blijkt de fiscus met name meer informatie te vragen als er bij een geringe omzet relatief veel tijd in het bedrijf wordt gestoken. Of als er, net als in deze zaak, naast werkzaamheden in het eigen bedrijf nog veel gewerkt wordt bij derden.

Tip! Houd in jouw (digitale) agenda dagelijks je werkzaamheden bij en vermeld duidelijk wat je doet of gedaan hebt en hoeveel tijd je hier uiteindelijk aan hebt besteed. Dit voorkomt veel gedoe achteraf.

(Bron: De Jong en Laan)

Detachering met vrijstelling van btw – PO/VO

De detachering van personeel van onderwijsinstellingen bij samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs kan onder de vrijstelling van btw vallen.

In 2018 is de btw-vrijstelling voor structurele detachering van personeel van onderwijsinstellingen bij samenwerkingsverbanden komen te vervallen. Reden daarvoor is dat aan de toepassing van de btw-vrijstelling de voorwaarde is verbonden dat ook de uitlener zich moet kunnen beroepen op de sociaal-culturele vrijstelling van de Wet omzetbelasting (artikel 11, lid 1, onderdeel f).

Er is gekeken hoe dit kon worden ondervangen, maar daar kwamen de ministeries van OCW en Financiën niet uit. Daarom kwam er een structurele compensatie van 30 miljoen euro per jaar voor detachering van personeel van schoolbesturen bij samenwerkingsverbanden.

Onderwijsprestatie

Er is echter een nuancering aan te brengen: als de activiteit kwalificeert als onderwijsprestatie of een ‘nauw met onderwijs samenhangende prestatie’, kan die onder de vrijstelling van btw vallen.

Het gaat hierbij om onderwijs en aanverwante dienstverlening, gericht op de ondersteuning, begeleiding, advisering en/of diagnostisering van leerlingen, ouders en/of leerkrachten. Denk hierbij aan functies als ambulant begeleider/expert, schoolmaatschappelijk werker, trajectbegeleider, orthopedagoog enzovoort.

Dit is interessant voor besturen, omdat ze dan geen btw-administratie hoeven bij te houden. Samenwerkingsverbanden kunnen dan bovendien de gelden vanuit de compensatie nuttiger gebruiken dan louter voor het rondpompen van btw.

(Bron: VOS/ABB)

Wijzigingen in de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs

De Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) is gewijzigd. U kunt hier de officiële bekendmaking in de Staatscourant (nummer 11336, publicatiedatum 19 april 2023) terugvinden.

De RJO is op de volgende punten gewijzigd:

  1. Samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs

In de regeling is verduidelijkt dat deze ook van toepassing is op de jaarverslaggeving van samenwerkingsverbanden als in de Wet op het primair onderwijs en de Wet voorgezet onderwijs 2020.

  1. Openbaarmaking jaarverslaggeving

In de regeling jaarverslaggeving onderwijs was bij de verplichting aan besturen van onderwijsinstellingen om de jaarverslaggeving openbaar te maken, in tegenstelling tot de verplichte aanlevering van de jaarverslaggeving aan DUO, géén uiterste datum opgenomen voor openbaarmaking van de jaarverslaggeving. Deze verplichting heeft betrekking op het jaarverslag over 2023 en verder.

  1. Verlenging afwijking verantwoording groot onderhoud

Tot en met 2023 is wat betreft de jaarlijkse toevoegingen aan de voorziening groot onderhoud een overgangsregeling van kracht. Vanaf 2024 geldt voor onderwijsinstellingen een aangepaste verslaggevingssystematiek voor groot onderhoud indien sprake is van een economisch claimrecht dat niet bij de onderwijsinstelling zelf berust.

  1. De Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten

Na inwerkingtreding van de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten is geregeld dat vanaf verslagjaar 2022 verantwoord zou moeten worden over deze activiteiten conform de beleidsregel. Sinds afgelopen zomer zijn echter signalen ontvangen dat instellingen nu nog niet in staat zijn om de Beleidsregel na te leven. Met de aanpassing van de Regeling wordt uitstel verleend en dient pas over verslagjaar 2023 voor het eerst uitvoering te worden geven aan de verantwoordingsplicht zoals door de nieuwe beleidsregel is voorgeschreven. 

  1. Extra antwoordmogelijkheid G1

Naar aanleiding van signalen uit het veld is ter verduidelijking een extra antwoordmogelijkheid toegevoegd aan het model. Let op: verslagjaar 2022 is voor wat betreft de toepassing van het model een overgangsjaar. Dat betekent dat zowel het oude model G als het nieuwe model G dat met de wijziging van kracht is geworden, gebruikt mogen worden. Vanaf verslagjaar 2023 is het nieuwe model van kracht.

(Bron: Rijksoverheid)

Ontwikkeling in bekostiging en kosten cao primair onderwijs

In de cao primair onderwijs 2022-2023 is een deel van de verwachte loonruimte voor 2023 benut. Daarom hebben veel schoolorganisaties in de begroting 2023 de lumpsumbekostiging fictief opgehoogd met 1,44%. Anders zouden alleen de lasten en niet de baten die hier tegenover staan worden meegenomen. De aanname van 1,44% loonruimte is benaderd aan de hand van zowel een schatting van de daling van de pensioenpremies per 1-1-2023 als een schatting van de referentieruimte 2023. Per 1 januari zijn de pensioenen aangepast en onlangs is de uitkomst van de referentiesystematiek 2023 gepubliceerd. Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de bovenstaande aanname in de begroting?   

Bij het afsluiten van de cao primair onderwijs 2022-2023 is gebruik gemaakt van een deel van de ruimte van 2023. Als je als schoolorganisaties de cao hebt verwerkt in de begroting 2023, was het advies om de hiervoor gebruikte loonruimte van 2023 ook mee te nemen in de baten voor 2023. Hiervoor werden schoolbesturen geadviseerd om de Rijksbekostiging in hun begroting op te plussen met 1,44%. Deze aanname is als volgt benaderd: 

  • Bij het afsluiten van de cao primair onderwijs 2022-2023 is uitgegaan van een schatting van de indexatie 2023. De cao loopt tot en met 30 april 2023, daarom is 4/12e deel hiervan meegenomen wat resulteerde in 1,27% ruimte voor de cao primair onderwijs 2022-2023. De schoolorganisaties financieren dit voor, want de daadwerkelijk indexatie van de bekostiging zal pas rond de zomervakantie van 2023 worden verwerkt.  
  • De daling van de pensioenpremies per 1 januari 2023 zorgt ook voor loonruimte. Uitgaand van een voorzichtige schatting is bij het afsluiten van de cao 1% van deze vrijval per 1 januari 2023 ingezet. De cao voor 2022-2023 loopt tot en met 30 april 2023, daarom is 4/12e deel hiervan meegenomen, wat resulteerde in 0,33% ruimte voor de cao primair onderwijs 2022-2023. De daling van de pensioenpremie is ontstaan door het saldo van:
    • het wegvallen van premie voor vut en prepensioen (VPL) en
    • de stijging ouderdoms- en nabestaandenpensioen (OP/NP).

Samenvattend is er dus voor de cao voor 2022-2023 een voorschot genomen van 1,6% (1,27% + 0,33%) op de loonruimte 2023.

Sinds de vereenvoudiging van de bekostiging per 1 januari 2023 is er sprake van twee indexaties

  • Een loongevoelig deel van de bekostiging op basis van de referentiesystematiek
  • Een prijsgevoelig deel van de bekostiging op basis van de jaarlijks verplichte prijsbijstelling.  

Het loongevoelige deel van de bekostiging is vastgesteld op 89,15% van de bedragen. De 1,6% loonruimte correspondeert met 1,44% (1,6% x 89,15%) lumpsumbekostiging. Daarom was het advies (link naar ledenportal met inlog voor leden) om voor de begroting 2023 de bekostiging op te plussen met 1,44% als je hierin ook de cao primair onderwijs 2022-2023 had verwerkt.  

Ontwikkelingen 2023 

Wat betekenen recente ontwikkelingen voor de begroting 2023 in het kader van bovenstaande aanname? 

Ten aanzien van de referentiesystematiek 2023: 

  • De uitkomst van de referentiesystematiek is onlangs geraamd op 5,2%. OCW kan hier echter beleidsmatig van afwijken. Het pleidooi van de PO-Raad is om deze indexatie hoger vast te stellen in verband met de inflatie.  
  • Uitgaande van de geraamde uitkomst van de referentiesystematiek, zal het loongevoelige deel van de bekostiging 2023 met 5,2% worden verhoogd. Dit percentage zal worden verwerkt in de tweede, definitieve regeling bekostiging PO 2023 (rond de zomervakantie 2023). De bedragen in de regeling zullen dan 89,15% x 5,2% = 4,635% hoger zijn dan die in de eerste regeling van d.d. 30 september 2022. 
  • Als de daadwerkelijke referentieruimte 5,2% wordt voor het jaar 2023, dan is dus nog 3,93% (5,2% – 1,27%) beschikbaar voor loonruimte in 2023. Dit zal worden ingezet in de volgende cao. Ervan uitgaande dat de kosten van de nieuwe cao binnen de kaders van de referentieruimte blijven, hoef je de aanname – een stijging van de bekostiging van 1,44% voor 2023 – die je in de begroting hebt gedaan, niet aan te passen. 

Ten aanzien van de wegvallen VPL en stijging OP/NP per 1-1-2023: 

  • Bij de pensioenafdracht hebben we sinds 1 januari 2023 te maken met twee ontwikkelingen:
    • een stijging OP/NP-premie, met een effect op de loonkosten van ca. plus 0,7% en
    • het wegvallen VPL-premie, met een effect op de loonkosten van ca. min 2,3%. 
  • Hierdoor is een vrijval van middelen van ongeveer 1,6% van de loonkosten per afgelopen januari 2023 ontstaan. Jouw organisatie moet deze ruimte vrijhouden/niet besteden. Dit kan nodig zijn in de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel, worden ingezet in de cao of een mix van beide. Je wordt daar later over geïnformeerd. 
  • Naast de genoemde ontwikkelingen in de pensioenafdracht is nog een derde element aan de orde, namelijk de ‘achteraf-pensioenafdracht’ over de loonsverhogingen in 2022. Hierdoor is de pensioenpremiedaling per 2023 niet direct zichtbaar. Om dit wel goed inzichtelijk te maken, houd je rekening met de eenmalige pensioenafdracht in 2023. 
  • Er is dus als gevolg van deze kostendaling nog eens circa 1,3% (1,6% – 0,33%) beschikbaar voor loonruimte als gevolg van wegvallen VPL en stijging OP/NP per 1-1-2023. Hiervoor ontvangen schoolorganisaties dus géén aanvullende bekostiging: deze is ruimte is al vrijgevallen per 1 januari 2023 door een daling in de (pensioen)lasten. Schoolorganisaties moeten deze 1,3% aan loonkosten dus nog wel beschikbaar houden voor de cao-afspraken die hiermee nog worden gemaakt.  

(Bron: PO Raad)

TEK: wat zijn de voorwaardenen hoe vraagt u die aan?

Het kabinet gaat energie-intensieve mkb-bedrijven (met terugwerkende kracht) voor de periode van 1 november 2022 tot 31 december 2023 financieel ondersteunen. Daarvoor is de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) in het leven geroepen. Energie-intensieve mkb-ondernemers kunnen vanaf 21 maart 2023 de TEK aanvragen. In dit artikel zetten we de hoogte van de tegemoetkoming, de voorwaarden en hoe u de TEK aanvraagt voor u uiteen.

Energieverbruik en omzet als uitgangspunt voor TEK

De TEK wordt berekend op basis van standaard verbruiks- en prijsgegevens en dus niet op basis van het werkelijke gebruik en de actuele prijs. De TEK vergoedt maximaal 50% van het verschil boven de minimumprijs en bedraagt maximaal € 160.000.

Voorwaarden voor de TEK

  • Uw bedrijf voldoet aan de Europese mkb definitie.
  • Uw bedrijf is gevestigd in Nederland en staat ingeschreven bij het Handelsregister.
  • Uw bedrijf verbruikt jaarlijks tenminste 5.000 m3 gas of 50.000 KWh elektriciteit.
  • Minimaal 7% van de omzet bestaat uit energiekosten.
  • Terug geleverde elektriciteit aan het net, gaat van het totaalverbruik af. Dit noemen we de standaard jaarinvoeding (SJI).

De energiekosten worden berekend aan de hand van modelprijzen voor gas en elektra voor 2022. Deze modelprijzen zijn inmiddels bekendgemaakt en bedragen voor gas € 2,41 per kuub en voor elektra € 0,59 per kWh.

Tip! U kunt zelf uitrekenen of u voor de TEK in aanmerking komt. Op de site van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn enkele rekenvoorbeelden opgenomen.

Let op! Het maximum van € 160.000 geldt per onderneming en niet per energiecontract of vestiging. Heeft uw onderneming dus meerdere vestigingen? Dan kunt u niet maximaal € 160.000 per vestiging ontvangen.

TEK aanvragen in het tweede kwartaal 2023

De tegemoetkoming kunt u vanaf 21 maart tot 2 oktober 2023 aanvragen bij de RVO. Hiervoor is eHerkenning op niveau eH3 nodig. Zzp’ers en ondernemers met een eenmanszaak kunnen ook met DigiD terecht. Uiteraard kunnen wij u helpen met het beoordelen of u voldoet aan de voorwaarden en de TEK voor u aanvragen. Ook kunnen we de hoogte van de tegemoetkoming voor u in verschillende scenario’s voor u berekenen.

Voorschot van 35%, vaststellingsverzoek voor definitieve TEK

Op basis van uw aanvraag ontvangt u vooralsnog een voorschot van 35% van het te verwachten subsidiebedrag. Om de definitieve TEK te kunnen berekenen moet een vaststellingsverzoek worden ingediend. Ook dit moet bij de RVO gebeuren, uiterlijk op 31 mei 2024. Natuurlijk kunnen wij u ook helpen bij het bepalen van de definitieve TEK en het vaststellingsverzoek indienen.

(Bron: Moore DRV)

Zelfstandige of werknemer? Hoge Raadverduidelijkt regels rondom dienstbetrekking

Lange tijd is uitgekeken naar dit arrest omdat de arbeidsmarkt steeds meer en andere varianten van arbeid kent. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bezorgers van Deliveroo in Nederland werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst en dus niet op basis van zelfstandigheid. Dit oordeel zorgt ervoor dat de bezorgers werknemersbescherming krijgen. Denk aan het recht op ontslagbescherming, loondoorbetaling bij ziekte, vakantiegeld en vakantiedagen. De gevolgen voor de praktijk zijn groot. In dit artikel leest u wat dit voor u kan betekenen.

Drie eisen van de arbeidsovereenkomst

De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan in de zaak van de bezorgers van het inmiddels uit Nederland vertrokken platform Deliveroo. Er is namelijk voldaan aan de drie eisen die de wet aan een arbeidsovereenkomst verbindt:

  • Persoonlijke arbeidsverrichting door de werknemer.
  • Loonbetaling door de werkgever.
  • Het werken onder gezag van de werkgever.

Dat de bezorgers de vrijheid hadden om wel of niet in te loggen op de app en het feit dat zij de vrijheid hadden zich te laten vervangen, zijn geen reden om niet van een arbeidsovereenkomst te spreken. Volgens de Hoge Raad moeten deze argumenten worden bezien in de context van alle omstandigheden. In deze situatie wegen de aspecten die wél op een dienstbetrekking wijzen zwaarder dan de vrijheden die minder op een dienstbetrekking wijzen. Er is dus sprake van een dienstbetrekking; wezen gaat voor schijn.

Welke omstandigheden noemt de Hoge Raad?

Om het onderlinge verband van alle genoemde omstandigheden te bepalen gaat de Hoge Raad uit van een zogenaamde holistische benadering, waarbij gekeken moet worden naar diverse gezichtspunten. Van belang kunnen onder meer zijn:

  • De aard en duur van de werkzaamheden.
  • De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald.
  • De inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht.
  • Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren.
  • De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen.
  • De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd.
  • De hoogte van deze beloningen.
  • De vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling,  voor wie hij werkt of heeft gewerkt (-gelet op het aantal opdrachtgevers) en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Wetgever aan zet

Het is nu aan de wetgever om een en ander tot uitdrukking te brengen in nieuwe wetgeving. Met name de nadere invulling van het begrip ‘organisatorische inbedding’ is van belang voor bedrijven die werken met zzp’ers die werkzaamheden verrichten die tot de normale bedrijfsvoering behoren.

Wat betekent dit voor u?

Het arrest van de Hoge Raad heeft mogelijk ook gevolgen voor uw organisatie. Er zal in de regel eerder sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Op basis van alle omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Inbedding van het werk in de organisatie van de opdrachtgever is slechts één van deze omstandigheden maar neemt geen bijzondere positie in.

Nieuw is dat in deze toets meer aandacht besteed lijkt te gaan worden aan de vraag of de werker zich in het maatschappelijk verkeer gedraagt of kan gedragen als ondernemer. Daarnaast zal meer nadruk komen te liggen op hoe partijen in de praktijk werken zoals de aard en duur van de werkzaamheden, beloning en de werkwijze. Aan contractuele bepalingen, die enkel tot doel hebben het bestaan van een arbeidsovereenkomst uit te sluiten wordt dus ook weinig waarde aan gehecht. Daarmee roept dit arrest de vraag op wat dit betekent voor de Wet DBA. De toekomst zal dit uitwijzen.

(Bron: Moore DRV)

Lager gebruikelijk loon vanwege beperkte resultaten bv

Als de resultaten van een bv vóór de toepassing van het gebruikelijk loon vaak lager zijn dan het vaste minimum, is dat in beginsel reden om het gebruikelijk loon te matigen.

Een man en zijn echtgenote houden in 2018 elk 50% van de aandelen in een holding. De man is tevens directeur van deze holding. De holding is bestuurder en voor 50% aandeelhouder van twee dochtervennootschappen. Voor al deze vennootschappen verricht de man werkzaamheden. Vanwege deze werkzaamheden neemt de Belastingdienst bij de dga over het jaar 2018 een bedrag van € 45.000 aan gebruikelijk loon in aanmerking. Dit is in dat jaar het vaste minimumbedrag. De dga weet echter voor Hof Den Haag overtuigend aan te tonen dat zijn gebruikelijk loon lager moet zijn dan dit minimum. Zo blijkt uit de jaarstukken en aangiften vennootschapsbelasting van de holding dat haar winsten in de jaren 2015 – 2021 gemiddeld genomen zeer bescheiden zijn. In de jaren 2019 en 2020 verlies heeft de holding zelfs verlies geleden. Daarnaast heeft de holding in alle jaren een negatief ondernemingsvermogen en een forse schuld aan de dga.

Lage resultaten van dochtervennootschappen

Hoewel in 2018 de belastbare winst van de holding met een bedrag van € 35.617 relatief hoog is geweest, is dat te weinig om het vaste minimum aan gebruikelijk loon te hanteren. Daardoor zou immers de winst direct negatief worden. Ook zou de holding dan niet meer in staat zijn bescheiden investeringsbeslissingen te nemen. Dit zou de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen. Verder zijn de resultaten van de dochtervennootschappen zo laag geweest, dat zij de financiële positie van de holding niet hebben versterkt. Op 9 augustus 2019 is een van de dochtervennootschap zelfs ontbonden vanwege een gebrek aan baten. Het hof accepteert echter geen gebruikelijk loon van nihil. Dat komt onder meer doordat de holding wel een bedrag aan loonkosten heeft opgegeven. Uiteindelijk stelt het hof het gebruikelijk loon vast op € 10.240.

(Bron: Taxence)

Nieuwe vragen en antwoorden over uitbetaalde bedragen aan derden (UBD)

De Belastingdienst heeft het document ‘Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden (UBD)’ uitgebreid. De nieuwe vragen en antwoorden op een rij.

De regeling waarbij de Belastingdienst van administratieplichtigen informatie over uitbetalingen aan derden wil ontvangen is vanaf het belastingjaar 2022 uitgebreid. De oude regeling stond ook wel bekend als ‘de IB47-regeling’.

Met ingang van 2022 moeten inhoudingsplichtigen en collectieve beheersorganisaties (cbo’s) verplicht en op eigen initiatief die gegevens aanleveren, dus zonder expliciete uitnodiging van de Belastingdienst.

De Belastingdienst heeft een document gepubliceerd met vragen en antwoorden over de uitbetaalde bedragen aan derden (UBD). Hieronder vind je de vragen en antwoorden die de Belastingdienst recent heeft toegevoegd.

Bewaartermijn

Vraag 24. Wat is de bewaartermijn voor de gegevens van de personen aan wie de bedragen zijn uitbetaald?

Je hebt als administratieplichtige een bewaartermijn van 7 jaren na afloop van het belastingjaar.

Facturen met en zonder btw

Vraag 25. Een opdrachtnemer stuurt afwisselend facturen met en zonder btw. Moet ik de betalingen van de facturen zonder btw in de UBD opgeven?

Ja. Volgens de regeling moet je een UBD-opgaaf doen voor betalingen zonder dat btw is gefactureerd. Je hoeft geen UBD-opgaaf te doen voor de betalingen van de facturen met btw.

Betaaldatum factuur

Vraag 26. De factuurdatum van de betaling die ik gedaan heb ligt in 2022. Ik heb de factuur in 2023 betaald. Moet ik deze betaling opgeven met de UBD van het jaar 2022 of van 2023?

Je moet uitgaan van de betaaldatum. Dus deze betaling in 2023 geef je op met de UBD van het jaar 2023 (vóór 1 februari 2024).

Bsn opgeven

Vraag 27. Als ondernemer laat ik mij soms vervangen door een waarnemer die mij factureert zonder btw (vanwege vrijgestelde prestaties). Deze waarnemers hebben weerstand tegen het aan mij verstrekken van het bsn en een kopie van het ID-bewijs. Is dat verstrekken van die gegevens echt nodig?

Voor jou geldt de wettelijke verplichting om het bsn op te geven van degene aan wie je uitbetaalt als je een zogenoemde inhoudingsplichtige uitbetaler bent (artikel 22a uitvoeringsbesluit IB). Die persoon moet aan jou het bsn verstrekken. Daarnaast geldt er voor jou een ‘vergewisplicht’ dat het bsn hoort bij degene aan wie je uitbetaalt (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). Deze vergewisplicht is vormvrij zolang dit zorgvuldig gebeurt. Daarbij kan een kopie van het ID-bewijs dienst doen.

Art. 53 Awr

Vraag 28. Op grond waarvan mag de Belastingdienst bij niet-inhoudingsplichtige uitbetalers (waaronder dus ook eenmanszaken zonder personeel) informatie vragen over betalingen aan derden?

Dat is op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarbij geldt wel dat dat niet uit eigen beweging hoeft te gebeuren, maar op uitnodiging van de Belastingdienst. Zie ook vraag 29.

Verschil (niet-)inhoudingsplichtige uitbetalers

Vraag 29. Inhoudingsplichtige uitbetalers moeten uit eigen beweging UBD-opgaven doen. Daarnaast moeten zij het bsn opgeven. Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers doen de opgaven pas na uitnodiging van de Belastingdienst. Zij hoeven geen bsn op te geven. Waarop is dit verschil gebaseerd? Dit leidt tot de vreemde situatie dat een ondernemer die wel personeel in dienst heeft administratief zwaarder wordt belast dan een ondernemer zonder personeel.

Voor inhoudingsplichtige uitbetalers en cbo’s is het opgeven van het bsn geregeld in artikel 22a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting. Voor niet-inhoudingsplichtige uitbetalers is dat niet geregeld. Dat leidt inderdaad tot een verschil voor ondernemers met en zonder personeel.

Belastingkantoor

Vraag 30. Is het belastingkantoor van de aanleveraar de juiste instantie om uitstel te vragen. Zo ja, welke afdeling? Is er niet een centraal e-mailadres?

Je kunt jouw verzoek richten aan de inspecteur van jouw belastingkantoor. Daar wordt jouw verzoek verwerkt.

Je vindt het document ‘Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden (UBD)’ op: gegevensportaal.belastingdienst.nl/ubdper2022.

Bron: Forum Salaris

Kennisgroepstandpunt over co-ouderschapsregeling en inkomensafhankelijke combinatiekorting

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst heeft de vraag beantwoord wanneer in situaties van co-ouderschap voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan aan art. 44b Uitv.reg. IB 2001 (versie 1 januari 2021) na het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, 22/00188, V-N 2022/42.3.

Na het arrest bestaat in situaties van co-ouderschap recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting wanneer het kind in een periode van zes maanden ten minste 78 dagen in een doorgaans repeterend ritme in elk van beide huishoudens verblijft en aan de overige voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan. Deze periode van zes maanden hoeft niet aaneengesloten plaats te vinden.

(Bron: Belastingdienst)(