SUB­SI­DIE­RE­GE­LING PRAK­TIJK­LE­REN VA­NAF 2 JU­NI WEER VAN START

De Subsidieregeling praktijkleren is een tegemoetkoming voor de kosten die je maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Ook de loon- of begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio) komen voor subsidie in aanmerking. Je kunt nu een aanvraag indienen voor het studiejaar 2022-2023.

Wil je als werkgever een praktijk- of werkleerplaats aanbieden zodat mensen beter voorbereid zijn op de arbeidsmarkt? Kijk dan of je in aanmerking komt voor de Subsidieregeling praktijkleren.

De Subsidieregeling praktijkleren is een tegemoetkoming voor de kosten die je maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Ook de loon- of begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio) komen voor subsidie in aanmerking. Je kunt nu een aanvraag indienen voor het studiejaar 2022-2023.

Doelgroep Subsidieregeling praktijkleren

De subsidieregeling is bedoeld voor:

  • kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is;
  • studenten die een opleiding volgen in sectoren waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel;
  • wetenschappelijk personeel, dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie.

Niet elke opleiding, onderwijsvorm of leerweg komt in aanmerking. De voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, verschillen per onderwijscategorie.

Aanvraag indienen bij de RVO

De aanvraag dien je in bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Op de website van de RVO staan alle voorwaarden per onderwijscategorie. Aanvragen is mogelijk vanaf vrijdag 2 juni a.s. om 9.00 uur. De subsidieregeling sluit op vrijdag 15 september 2023 om 17.00 uur.

Let op! Voor het indienen van de aanvraag is eHerkenning nodig (minimaal niveau 3 met machtiging RVO-diensten op niveau eH3).

Wanneer je voldoet aan de voorwaarden, kun je een subsidie ontvangen van maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats. De RVO neemt alle op tijd ingediende aanvragen in behandeling. Als er meer subsidie wordt aangevraagd dan beschikbaar is in een onderwijscategorie, dan wordt het budget evenredig over de ingediende aanvragen in die categorie verdeeld. Uiterlijk 30 december 2023 neemt de RVO een besluit over jouw aanvraag.

Administratie bijhouden

Tijdens de begeleidingsperiode moet je als werkgever een administratie bijhouden. Je moet onder andere van elke leerling of student in het bezit zijn van de praktijkleerovereenkomst en de aanwezigheids- en begeleidingsadministratie. Deze moet je op verzoek kunnen verstrekken. De RVO voert steekproefsgewijs controles uit.

(Bron: De Jong en Laan)

NIEUWE VER­PLICH­TING­EN BIJ ZIEK­TE­VER­ZUIM VAN­AF 1 JU­LI 2023

Werkgever en werknemer zijn vanaf 1 juli 2023 verplicht om schriftelijk hun visie te geven op het ziekteverzuimproces. Zij zijn immers gezamenlijk verantwoordelijk voor de re-integratie. Het betreft hier een wettelijke vastlegging van hetgeen in de praktijk al vaak gebeurde.

(Bijstellingen) plan van aanpak en eerstejaarsevaluatie

Een bedrijfsarts of arbodienst dient bij dreigend langdurig verzuim na 6 weken een probleemanalyse op te stellen. Hierin is opgenomen een advies over de mogelijkheden van de werknemer en de verwachting ten aanzien van herstel en werkhervatting.

Deze probleemanalyse vormt de basis voor het op te stellen plan van aanpak. Het plan van aanpak stelt de werkgever op in overeenstemming met de werknemer op basis van de probleemanalyse van de bedrijfsarts of arbodienst. Dit plan van aanpak dient periodiek – minimaal één keer per 6 weken – aangepast te worden als daartoe aanleiding is.

De visie, die vanaf 1 juli verplicht is, is gericht op zowel de kortere als de langere termijn. Deze kan evenals het plan van aanpak zelf, regelmatig bijgesteld worden als daar aanleiding toe is.

Het is aan de werkgever en werknemer om te bespreken welke mogelijkheden voor werkhervatting zij zien, er afspraken over te maken en deze vast te leggen in het plan van aanpak. Aangezien deze visie enige kennis van wet- en regelgeving vergt, kunnen werkgever en werknemer desgewenst ondersteuning inroepen van bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige, een casemanager of een jobcoach.

Doel wijziging

De wijziging beoogt het gesprek over de re-integratie te bevorderen waardoor de betrokkenheid van werkgever en werknemer wordt vergroot en de re-integratie succesvol is.

Zo kunnen werkgever en werknemer bijvoorbeeld afspraken maken over ander passend werk als het eigen werk niet meer geschikt is. Ook het ontbreken van re-integratieactiviteiten moet gemotiveerd worden vastgelegd.

Bij twijfels aan het advies van de bedrijfsarts kan de werknemer een second opinion aanvragen bij een andere door de werkgever gecontracteerde bedrijfsarts of een deskundigenoordeel bij het UWV aanvragen. Dit laatste kan de werkgever ook doen.

Werkgever en werknemer dienen zaken te bespreken om zo een succesvolle re-integratie te bevorderen. De visie is een hulpmiddel om dit doel te bereiken en is daarmee een waardevolle toevoeging voor zowel de werkgever als de werknemer.

Let op! Deze wijziging geldt ook voor de werkgever die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet en zijn (ex-)werknemer. Deze heeft immers dezelfde re-integratieverplichtingen als iedere andere werkgever.

Overgangsrecht

De re-integratievisie geldt voor stukken die na 1 juli 2023 zijn opgesteld. Bij samengesteld ziekteverzuim worden de ziekteperiodes bij elkaar opgeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Ligt hierdoor de eerste ziektedag voor 1 juli 2023 dan geldt de maatregel alleen voor de stukken die na die datum zijn opgesteld.

(Bron: De Jong en Laan)

Hoge Raad schept duidelijkheid: wanneer is een zzp’er toch in loondienst?

Is de arbeidsrelatie van de zzp’er een overeenkomst van opdracht of toch een arbeidsovereenkomst? Het vraagstuk houdt de gemoederen van werkgevers en zelfstandigen al jaren bezig. Een recente uitspraak van de Hoge Raad maakt nu duidelijk welke beoordelingscriteria het zwaarst wegen. 

Wet DBA 

Wanneer is er sprake van een arbeidsovereenkomst en wanneer werkt een zzp’er op basis van een overeenkomst van opdracht? De wet DBA (deregulering beoordeling arbeidsrelaties) moest vanaf 1 mei 2016 eindelijk een duidelijk antwoord op deze vaak terugkerende vraag geven. Ze was bedoeld om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Bij schijnzelfstandigheid werkt de zzp’er eigenlijk in loondienst. Maar de Belastingdienst handhaaft al jaren niet en volgens minister Van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is dit nog zeker tot 1 januari 2025 het geval. Alleen bij overduidelijke excessen grijpt de Belastingdienst in. Overigens kijkt de Belastingdienst alleen naar de aspecten van loonbelasting en sociale verzekeringspremies. Zij bemoeit zich niet met de vraag of tussen opdrachtgever en zzp’er een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is ontstaan.   

Deliveroo op de vingers getikt 

Dat laatste doet werknemersorganisatie FNV wel. Zij heeft maaltijdbezorgdienst Deliveroo op dit punt aangepakt. Het online platform is inmiddels niet meer in Nederland actief, maar werkte van 2017 tot vorig jaar met bezorgers op basis van een overeenkomst van opdracht. Volgens FNV was hier sprake van schijnzelfstandigheid en waren de bezorgers feitelijk in loondienst. De vakbond spande daarom een rechtszaak aan. 

Op vrijdag 24 maart 2023 deed de Hoge Raad uitspraak. Alle Deliveroo-bezorgers hebben volgens de rechter inderdaad een arbeidsovereenkomst met de bezorgdienst. Dat betekent dat de bezorgers arbeidsrechtelijke claims tegenover Deliveroo hebben. Ze hebben bijvoorbeeld recht op loon, vakantiebijslag, vakantiedagen en pensioen. 

Beoordelingscriteria voor arbeidsrelatie 

Eén van de uitgangspunten van de rechter is dat het aangaan van een arbeidsovereenkomst geen keuzemogelijkheid is. De partijbedoeling is niet van belang en de afspraak dat partijen geen arbeidsovereenkomst willen aangaan heeft weinig waarde. De rechter beoordeelt enkel of de arbeidsrelatie voldoet aan deze criteria: arbeid (gedurende zekere tijd), loon en gezagsverhouding. Als van deze drie elementen sprake is, hebben de partijen een arbeidsovereenkomst. 
Daarnaast is de praktijk belangrijker dan wat partijen op papier hebben gezet. Zo doet de afspraak dat de arbeidskracht zich kan laten vervangen er bijvoorbeeld niet toe als dat in de praktijk niet of nauwelijks is gebeurd. 

Ondernemerschap arbeidskracht 

Het ondernemerschap van de arbeidskracht is een belangrijke aanwijzing voor de vorm van de arbeidsrelatie. Het ontbreken van serieus ondernemersrisico bij deze partij wijst op een arbeidsovereenkomst. Naast ondernemersrisico beoordeelt een rechter ook aspecten als meerdere opdrachtgevers, het doen van investeringen en het gebruiken van eigen werkmaterialen en middelen.  Ten slotte is van belang op welke wijze de werkzaamheden van de arbeidskracht zijn ingebed in de organisatie van de opdrachtgever. Zo maakt het in een bakkerij verschil of iemand brood bakt (een kernactiviteit) of ramen lapt. Werkzaamheden die de kernactiviteit van een onderneming raken leiden eerder tot een arbeidsovereenkomst. 

Toekomstige wetgeving 

Inmiddels is duidelijk dat de uitspraak van de Hoge Raad vooruitloopt op toekomstige wetgeving. Het is de verwachting dat elementen als materieel gezag tussen partijen, inbedding van de arbeidskracht in de organisatie en zelfstandig ondernemerschap van de arbeidskracht, wettelijk worden vastgelegd.  
Voor de liefhebber: de hele uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Deliveroo kunt u lezen op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2023:443. De uitspraak bewijst eens te meer hoe belangrijk het juist opzetten van een constructie met zzp’ers is. Hiermee voorkomt u dat u ongewild wordt geconfronteerd met een arbeidsovereenkomst. 

(Bron: Flynt)

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregeling (DSR): versoberingen op komst

De bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting (BOR) en de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR) liggen al een tijd onder het vergrootglas en er zitten versoberingen aan te komen. Dat maakt dat sommige families haast maken met de bedrijfsopvolging. Maar is inmiddels duidelijk wat er wel en niet staat te veranderen? We zetten het in dit artikel voor u op een rij.

Samenvatting:

  • Het Centraal Planbureau zei vorig jaar mei dat de vrijstelling in de BOR niet doelmatig is.
  • GroenLinks en de PvdA willen de regelingen fors versoberen en hebben daarvoor een initiatiefwetvoorstel ingediend.
  • Het kabinet wil de BOR en de DSR ook gaan versoberen, maar gaat niet zo ver als GroenLinks en PvdA.
  • Een van de aangekondigde kabinetsmaatregelen: onroerende zaken die aan derden worden verhuurd worden standaard aangemerkt als beleggingsvermogen. Die maatregel zal waarschijnlijk per 1 januari 2024 ingaan.
  • De andere maatregelen die het kabinet wil doorvoeren gaan waarschijnlijk vanaf 1 januari 2025 in.

BOR: financiële problemen bij overdracht voorkomen

De BOR en de DSR hebben als doel om te voorkomen dat het voortbestaan van een (familie)bedrijf in gevaar komt op het moment dat het wordt overgedragen. Op dat moment moet er namelijk erf- en schenkbelasting en (mogelijk) inkomstenbelasting worden betaald. Dat kunnen zodanig forse bedragen zijn dat ze in het uiterste geval zonder dempende maatregelen kunnen leiden tot het einde van een bedrijf. Die demping wordt geregeld via een (voorwaardelijke) -gedeeltelijke- vrijstelling van schenk- en erfbelasting (BOR) en via het doorschuiven van de inkomstenbelastingclaim naar de bedrijfsopvolgers (DSR).

De discussie over deze fiscale regelingen loopt al jaren. Op verzoek van het kabinet heeft het Centraal Planbureau (CPB) de regelingen vorig jaar onder de loep genomen. Toen de conclusies in mei vorig jaar werden gepubliceerd, laaide die discussie weer vol op. Het CPB zegt namelijk dat de fiscale faciliteiten in veel gevallen niet nodig zijn. Bij driekwart van de overdrachten zijn er bij de erflaters, schenkers of verkrijgers voldoende vrije financiële middelen om de belasting direct te betalen. En volgens het CPB is in de andere gevallen een ruime betalingsregeling over het algemeen een prima manier om de continuïteit van een bedrijf te waarborgen.

GroenLinks en PvdA willen snoeien in de BOR

Een maand later, in juni 2022, kwamen GroenLinks en de PvdA met een initiatiefwetsvoorstel om de BOR en de DSR flink te versoberen. Zij noemen de regelingen een cadeau voor met name rijke erfgenamen. Ze wijzen er ook op dat de BOR in 1996 begon met een vrijstelling van 25 procent van het ondernemingsvermogen. Dat is in de loop der jaren in stappen verhoogd naar de huidige vrijstelling van 100% tot ruim 1,2 miljoen euro en 83% daarboven.

Hoe kijkt de rest van de Kamer naar dat wetsvoorstel? In maart 2023 werd dat inzichtelijk toen de Tweede Kamer voor het eerst over het initiatiefwetsvoorstel debatteerde. Toen bleek dat een groot deel van de Kamer kritisch is. Vooral VVD en CDA zijn tegen de aanpassing waarmee de fiscale regelingen in feite grotendeels zouden worden afgeschaft. D66 en ChristenUnie zijn kritisch op de ruime mogelijkheden van de BOR om erf- en schenkbelasting te ontwijken, maar vinden dat het voorstel van GroenLinks en de PvdA te ver gaat. Een forse aanpassing van de BOR vanuit de Tweede Kamer zal dus zo’n vaart niet lopen.

Kabinet wil BOR en DSR versoberen 

Dan is er nog het kabinet. In de reactie op het rapport van het CPB schreef minister Adriaansens dat het kabinet nog steeds achter de doelstelling van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen staat. Maar het vindt ook dat oneigenlijk gebruik van de BOR en DSR moet worden beperkt. Hoe het kabinet dat wil doen, werd in mei van dit jaar al enigszins duidelijk. Toen stuurde het kabinet de plannen voor het Belastingplan van 2024 naar de Tweede Kamer.

Vrijstelling omlaag

En daarin wordt duidelijk dat het kabinet de BOR en de DSR wil gaan versoberen. Een van de maatregelen die het kabinet wil nemen, is dat aan derden verhuurde onroerende zaken standaard worden aangemerkt als beleggingsvermogen. Die maatregel zal waarschijnlijk per 1 januari 2024 in werking treden.

Een andere maatregel die werd aangekondigd, gaat over de omvang van de BOR-vrijstelling. De grens van de BOR-vrijstelling van 100% van de goingconcernwaarde van de onderneming wil het kabinet weliswaar verhogen van 1,2 miljoen euro naar 1,5 miljoen euro. Maar let op: over het meerdere aan ondernemingsvermogen gaat de vrijstelling omlaag, van 83% nu naar 70%. Daarnaast wil het kabinet nog andere wijzigingen in de regelingen doorvoeren. Die hebben met name tot doel om de regeling te vereenvoudigen en oneigenlijk gebruik van de BOR en DSR tegen te gaan. Het kabinet wil dat die maatregelen vanaf 1 januari 2025 in werking treden.

(Bron: Flynth)

Belastingrente gaat op 1 juli 2023 omhoog van 4% naar 6%

Het belastingrentepercentage voor alle belastingen behalve vennootschaps- en bronbelasting stijgt per 1 juli 2023 van 4 naar 6 procent. Eerder dit jaar werd ook een verhoging van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting en bronbelasting aangekondigd (van 8 naar 10,5 procent), maar die werd teruggedraaid omdat het kabinet de gehele belastingrenteregeling opnieuw gaat bekijken. Vooralsnog zijn er geen berichten bekend dat de verhoging voor de andere belastingen nu ook niet doorgaat.

Wat is belastingrente?

Belastingrente is een vergoeding aan of van de overheid voor gemiste rente. Als sprake is van een te betalen bedrag, kan rente verschuldigd zijn. Krijgt u een belastingteruggaaf, dan ontvangt u meestal geen rentevergoeding. Alleen in uitzonderingsgevallen kunt u een rentevergoeding ontvangen.

Hoe kunt u het in rekening brengen van belastingrente zo veel mogelijk beperken?

Voor de inkomstenbelasting kunt u ervoor zorgen dat uw (voorlopige) aanslagen zo realistisch mogelijk worden vastgesteld. Dat voorkomt of beperkt bijbetalingen met rente. Zijn uw (voorlopige) aanslagen over 2022 of eerder mogelijk te laag vastgesteld? Neem dan contact op met uw belastingadviseur om de gevolgen voor de belastingrente in kaart te brengen.

Voor de erfbelasting geldt het volgende. Indien erfgenamen binnen 8 maanden na het overlijden aangifte doen of verzoeken om een voorlopige aanslag en deze aangifte of dit verzoek wordt door de inspecteur gevolgd, wordt geen belastingrente in rekening gebracht. U kunt de belastingrente beperken door tijdig een zo realistisch mogelijke voorlopige aanslag erfbelasting aan te vragen. Wij raden u daarom aan om zo spoedig mogelijk na een overlijden contact op te nemen met uw belastingadviseur. Voor de erfbelasting geldt dat nooit belastingrente wordt vergoed. Belastingrente is niet van toepassing op aanslagen schenkbelasting.

(Bron: BDO)

Mogelijkheden lijfrentepremieaftrek met terugwerkende kracht verruimd

Zoals eerder bericht is op 30 mei de Wet toekomst pensioenen aangenomen. In dit Perspectief lichten we een deel van deze wetswijziging uit: het arbeidsvormneutraal pensioenkader.

Tweede en derde pijler

Voor de invoering van de Wet toekomst pensioenen waren de verschillen tussen de tweede pijler (arbeidspensioen) en de derde pijler (privépensioen of lijfrente) aanzienlijk en moeilijk uit te leggen. Maar volgens de nieuwe wetgeving worden de fiscale voordelen voor het opbouwen van een toekomstvoorziening in beide pijlers bijna volledig gelijkgetrokken.

Ruimere mogelijkheden voor lijfrenten

Door de gewijzigde wetgeving kunnen zelfstandigen maar ook andere belastingplichtigen haast dezelfde fiscale ruimte gebruiken als werknemers in een pensioenregeling. En dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023.

Jaarruimte

De maximale premieruimte voor lijfrenten wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 verhoogd naar 30% (nu 13,3%) van de premiegrondslag. Dit betekent dat de fiscale mogelijkheden meer dan verdubbeld worden.

Reserveringsruimte

Daarnaast biedt de wetgeving nu aanzienlijk meer ruimte om tekorten uit het verleden in te halen. De zogenaamde reserveringsruimte wordt verhoogd naar maximaal € 38.000, daar waar dit nu ruim € 7.000 is. Deze reserveringsruimte stelt belastingplichtigen in staat om ongebruikte jaarruimte uit het verleden alsnog in te vullen. Onder de huidige wetgeving kon dit alleen voor de laatste 7 jaar, maar dat is nu uitgebreid naar de laatste 10 jaar. Dit biedt dus meer mogelijkheden aan die zijde.

(Bron: BDO)

Willekeurige afschrijving nieuwe bedrijfsmiddelen

Om ondernemers in 2023 extra te stimuleren om te investeren heeft de overheid voor het jaar 2023 een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen waardoor willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen mogelijk is. Deze regeling geldt zowel voor ondernemers in de inkomstenbelasting als voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.

Hoe werkt willekeurig afschrijven?

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de stimuleringsmaatregel is het mogelijk om tot maximaal 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten ineens af te schrijven. De resterende 50% dient vervolgens te worden afgeschreven op basis van de normale afschrijvingstermijnen.

Voorwaarden van de regeling

De regeling geldt voor bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen die in 2023 zijn aangeschaft of waarvan in 2023 de voortbrengingskosten zijn gemaakt. De regeling is enkel van toepassing op bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen. Tweedehands bedrijfsmiddelen zijn uitgesloten. Tevens dient het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2026 in gebruik te zijn genomen. De regeling geldt niet voor bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd om verhuurd te worden (dus ook niet bij groepsmaatschappijen die niet tezamen een fiscale eenheid VPB vormen).

Daarnaast geldt de regeling niet voor onder andere: gebouwen, bromfietsen, personenauto’s (auto’s zonder CO2 uitstoot komen wel in aanmerking), dieren en immateriële vaste activa.

Voorbeeld

Stel u schaft in 2023 een machine aan voor € 150.000. Deze machine heeft een restwaarde van € 15.000 en een levensduur van vijf jaar. Zonder de toepassing van willekeurige afschrijving wordt op deze machine in totaal € 135.000 (€ 27.000 per jaar) afgeschreven.

Door de toepassing van deze nieuwe regeling dient de investering te worden opgesplitst in twee delen. Op het eerste deel vindt de gebruikelijke afschrijving plaats, namelijk € 67.500 in vijf jaar (€ 13.500 per jaar). Het tweede deel mag u vervolgens in 2023 volledig afschrijven. Dit resulteert in een extra afschrijving van € 67.500 in 2023. In totaal kan daarom in 2023 € 81.000 worden afschreven over deze machine.

Voordeel

Door extra af te schrijven kan de winst van het betreffende jaar worden verminderd. Dit leidt tot een lagere belastingheffing. Hierdoor kan een rente- en/of liquiditeitsvoordeel worden behaald. Daarnaast kan de toepassing van willekeurige afschrijving ervoor zorgen dat er een tariefsvoordeel wordt behaald. Tevens kan er bij een verliesjaar voor worden gekozen om niet of minder af te schrijven. Hierdoor kunnen de afschrijvingskosten worden uitgesteld naar latere jaren waarin hogere resultaten worden behaald.

Om ondernemers in 2023 extra te stimuleren om te investeren heeft de overheid voor het jaar 2023 een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen waardoor willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen mogelijk is. Deze regeling geldt zowel voor ondernemers in de inkomstenbelasting als voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.

(Bron: Koenen en Co)

Loon voor berekening vakantietoeslag

In de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is opgenomen dat werknemers jaarlijks recht hebben op vakantietoeslag. Dit is 8% over hun brutoloon dat is verdiend gedurende het afgelopen jaar. Tot dit loon behoren ook: provisie, prestatiebeloningen, gevarengeld, fooien, dertiende maand en overwerkloon. Het kan wel zijn dat hier bijvoorbeeld in een cao of personeelsreglement afwijkende afspraken over zijn gemaakt.

Wanneer een werknemer een deel van zijn bovenwettelijke vakantiedagen laat uitbetalen, dient de werkgever hierover vakantietoeslag te berekenen.

Ook een arbeidsongeschikte werknemer bouwt vakantietoeslag op. De vakantietoeslag wordt berekend over het loon dat doorbetaald wordt door de werkgever.

Hoe wordt de vakantietoeslag belast?

Op de vakantietoeslag wordt de tabel voor bijzondere beloningen toegepast. Uit deze tabel komt het zogenoemde percentage bijzonder tarief. Het percentage bijzonder tarief wordt bepaald aan de hand van het fiscale jaarsalaris over het voorgaande jaar (conform de richtlijnen van de Belastingdienst). Wanneer een werknemer in de loop van een jaar in dienst treedt, dan wordt een inschatting gemaakt van het jaarsalaris. Op basis van dit jaarloon wordt het percentage aan loonheffing voor het bijzonder tarief bepaald. Het van toepassing zijnde tarief is te vinden in de witte tabel voor bijzondere beloningen. (bron: wit_bb_nl_std_alg_20230101 (belastingdienst.nl))

Verschillende loonheffingspercentages

Omdat de loonheffingskorting afhankelijk is van de hoogte van het inkomen, wordt er tevens een verrekeningspercentage loonheffingskorting toegepast op bijzondere beloningen zoals de vakantietoeslag. Inkomens tussen € 11.600,- en € 21.483,-  (in 2022) krijgen dan te maken met een korting van wel 29,86%. Het risico hiervan is dat vooral flexwerkers die onregelmatig werken (zoals parttimers, uitzendkrachten en oproepkrachten) op moeten passen. Dit kan ook gelden voor werknemers die meerdere werkgevers hebben. Specifiek degenen die in een bijzonder tarief van 7,07% vallen.  Dit kan ook gelden voor werknemers met recentelijke forse loonsverhoging. Met ‘oppassen’ wordt bedoeld dat als zij meerdere dienstbetrekkingen hebben of gedurende het jaar meer werken en dus meer verdienen bij dezelfde werkgever, ze met het totale inkomen in een hogere belastingschijf terechtkomen. Hierdoor kunnen ze onverwacht met een naheffing te maken krijgen in de inkomstenbelastingaangifte.

Verschillen loonheffingspercentages

In onderstaand voorbeeld hebben wij een 3-tal berekeningen gemaakt om de gevolgen van de verschillen in de loonheffingspercentages te verduidelijken (op basis van de witte jaarloontabel voor bijzondere beloningen 2023):

  1. Iemand geniet op jaarbasis € 18.000 aan salaris, € 1.440,- aan vakantiegeld. Het jaarloon bedraagt € 19.440,-
    € 1.440,- zal tegen het bijzondere tarief berekend worden in dit geval 7,07% = € 102,-
  2. Iemand geniet op jaarbasis € 20.000 aan salaris, € 1.600,- aan vakantiegeld. Het jaarloon bedraagt € 21.600,-
    € 1.600,- zal tegen het bijzondere tarief berekend worden in dit geval 33,84% = € 541,-
  3. Iemand geniet op jaarbasis € 21.000 aan salaris, € 1.680,- aan vakantiegeld. Het jaarloon bedraagt € 22.680,-
    € 1.680 zal tegen het bijzondere tarief berekend worden in dit geval 39,94% = € 671,-

Conclusie

U ziet dat in bovenstaande berekeningen dat bij een geringe stijging van het jaarloon een heel ander percentage bijzonder tarief van toepassing kan zijn.

Het kan dus raadzaam zijn om dit met uw medewerker tussentijds te bespreken. Een werknemer kan u een schriftelijk verzoek doen om een hoger percentage voor het bijzondere tarief vast te laten stellen. Let op: u mag dit niet op eigen initiatief doen. Dit is alleen mogelijk op schriftelijk verzoek van uw medewerker.

(Bron: Van Oers)

Zelfstandige of werknemer? Hoge Raad verduidelijkt regels rondomdienstbetrekking

Lange tijd is uitgekeken naar dit arrest omdat de arbeidsmarkt steeds meer en andere varianten van arbeid kent. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bezorgers van Deliveroo in Nederland werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst en dus niet op basis van zelfstandigheid. Dit oordeel zorgt ervoor dat de bezorgers werknemersbescherming krijgen. Denk aan het recht op ontslagbescherming, loondoorbetaling bij ziekte, vakantiegeld en vakantiedagen. De gevolgen voor de praktijk zijn groot. In dit artikel leest u wat dit voor u kan betekenen.

Drie eisen van de arbeidsovereenkomst

De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan in de zaak van de bezorgers van het inmiddels uit Nederland vertrokken platform Deliveroo. Er is namelijk voldaan aan de drie eisen die de wet aan een arbeidsovereenkomst verbindt:

  • Persoonlijke arbeidsverrichting door de werknemer.
  • Loonbetaling door de werkgever.
  • Het werken onder gezag van de werkgever.

Dat de bezorgers de vrijheid hadden om wel of niet in te loggen op de app en het feit dat zij de vrijheid hadden zich te laten vervangen, zijn geen reden om niet van een arbeidsovereenkomst te spreken. Volgens de Hoge Raad moeten deze argumenten worden bezien in de context van alle omstandigheden. In deze situatie wegen de aspecten die wél op een dienstbetrekking wijzen zwaarder dan de vrijheden die minder op een dienstbetrekking wijzen. Er is dus sprake van een dienstbetrekking; wezen gaat voor schijn.

Welke omstandigheden noemt de Hoge Raad?

Om het onderlinge verband van alle genoemde omstandigheden te bepalen gaat de Hoge Raad uit van een zogenaamde holistische benadering, waarbij gekeken moet worden naar diverse gezichtspunten. Van belang kunnen onder meer zijn:

  • De aard en duur van de werkzaamheden.
  • De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald.
  • De inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht.
  • Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren.
  • De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen.
  • De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd.
  • De hoogte van deze beloningen.
  • De vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling,  voor wie hij werkt of heeft gewerkt (-gelet op het aantal opdrachtgevers) en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Wetgever aan zet

Het is nu aan de wetgever om een en ander tot uitdrukking te brengen in nieuwe wetgeving. Met name de nadere invulling van het begrip ‘organisatorische inbedding’ is van belang voor bedrijven die werken met zzp’ers die werkzaamheden verrichten die tot de normale bedrijfsvoering behoren.

Wat betekent dit voor u?

Het arrest van de Hoge Raad heeft mogelijk ook gevolgen voor uw organisatie. Er zal in de regel eerder sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Op basis van alle omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Inbedding van het werk in de organisatie van de opdrachtgever is slechts één van deze omstandigheden maar neemt geen bijzondere positie in.

Nieuw is dat in deze toets meer aandacht besteed lijkt te gaan worden aan de vraag of de werker zich in het maatschappelijk verkeer gedraagt of kan gedragen als ondernemer. Daarnaast zal meer nadruk komen te liggen op hoe partijen in de praktijk werken zoals de aard en duur van de werkzaamheden, beloning en de werkwijze. Aan contractuele bepalingen, die enkel tot doel hebben het bestaan van een arbeidsovereenkomst uit te sluiten wordt dus ook weinig waarde aan gehecht. Daarmee roept dit arrest de vraag op wat dit betekent voor de Wet DBA. De toekomst zal dit uitwijzen.

Voor uw organisatie is dus belangrijk om te (laten) toetsen of op basis van dit arrest alsnog sprake is van een dienstbetrekking. Er moet gekeken worden naar alle omstandigheden. De aanwezigheid van een modelovereenkomst van de Belastingdienst, lijkt vanuit deze optiek onvoldoende om een arbeidsrelatie uit te sluiten. Welke aanpassingen zijn noodzakelijk om de risico’s in te perken? Hoe kunt u bijsturen? Onze specialisten helpen u graag.

(Bron: DRV)

VER­HUI­ZEN VOOR HET WERK

Als je werknemer verhuist in het kader van zijn dienstbetrekking, dan is het mogelijk de verhuiskosten belastingvrij te vergoeden. Hiervoor geldt namelijk een gerichte vrijstelling.

Gerichte vrijstelling verhuiskosten

Onder deze gerichte vrijstelling mag je belastingvrij een bedrag van maximaal € 7.750 aan verhuiskosten vergoeden. Daarnaast kun je belastingvrij ook de werkelijke kosten voor het overbrengen van de inboedel vergoeden. Deze vergoeding komt dus boven op het fiscaalvrije bedrag van maximaal € 7.750.

Let op! Deze vergoedingen mag je alleen verstrekken als de verhuizing plaatsvindt in het kader van de dienstbetrekking bij jou. De verhuizing moet daarom voldoende samenhang hebben met de dienstbetrekking.

Wanneer is sprake van ‘in het kader van de dienstbetrekking’

De verhuizing is in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking als:

  • de werknemer binnen 2 jaar verhuist na het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen een bestaande dienstbetrekking; én
  • de afstand tussen de woning en de plaats van de dienstbetrekking door de verhuizing minimaal 60% kleiner wordt; én
  • deze afstand vóór de verhuizing minimaal 25 kilometer bedraagt.

Tip! Voldoet de verhuizing van jouw werknemer niet aan deze voorwaarden, dan kan de verhuizing nog steeds plaatsvinden in het kader van de dienstbetrekking. Je moet dat dan wel aannemelijk maken.

Verhuizen, maar niet voor het werk

Vindt de verhuizing niet plaats in het kader van de dienstbetrekking, dan kun je verhuiskosten toch onbelast aan jouw werknemer vergoeden door deze aan te wijzen in de vrije ruimte. Ook kosten die niet onder de gerichte vrijstelling voor verhuiskosten vallen, zoals de aan- en verkoopkosten van de woning, kun je aanwijzen in de vrije ruimte.

Regels vrije ruimte

Voor het aanwijzen in de vrije ruimte gelden regels. Zo moet het bijvoorbeeld gebruikelijk zijn om de vergoedingen aan te wijzen. Bovendien is de vrije ruimte beperkt. In 2023 bedraagt deze 3% over de eerste € 400.000 van de totale loonsom en 1,18% over het meerdere. Komt het totaal van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen die je in 2023 aanwijst boven deze vrije ruimte, dan betaal je als werkgever 80% eindheffing over dit meerdere.

(Bron: De Jong en Laan)