Hoogste tarief in box 2 stijgt naar 33%.Reden voor dividenduitkeringof aandelenvervreemding?

Vorig jaar besloot de Tweede kamer om vanaf 2024 twee tarieven in box 2 te introduceren. Daarnaast heeft de Tweede Kamer het Belastingplan 2024 aangenomen. Daarmee heeft het ingestemd met het voorstel om de hoogste van de twee tarieven in box 2 nog eens met 2%-punt extra te verhogen naar 33%. Is dit voor u een reden om na te denken over een dividenduitkering of mogelijk versnelde vervreemding van uw aandelen in 2023? In dit artikel zetten wij voor u als aanmerkelijkbelanghouder uiteen wat in uw geval verstandig is.

Wanneer betaalt u belasting in box 2?

Heeft u meer dan 5% van de aandelen, winstbewijzen of stemrecht in een vennootschap? Dan bent u aanmerkelijkbelanghouder. In box 2 betaalt u belasting over inkomsten uit aanmerkelijk belang. Denk bijvoorbeeld aan dividend dat u ontvangt van de bv of de winst die u haalt met de verkoop van uw aandelen. In geval van overlijden wordt u geacht de aandelen van de bv te hebben verkocht en treedt er dus ook heffing op.

Nieuwe belastingschijven: vanaf 2024 twee tarieven

Van 2001 tot en met 2019 gold in box 2 een algemeen tarief van 25% over het gehele bedrag. Een uitzondering hierop was de periode tussen 2007 en 2014: toen werd een tarief van 22% gehanteerd tot €250.000, en het bedrag daarboven werd belast tegen een tarief van 25%. In 2020 werd het tarief verhoogd naar 26,25% en in 2021 vond een verdere verhoging plaats naar 26,9%.

In 2022 is besloten om vanaf 2024 twee tarieven in box 2 in te voeren: voor het inkomen in box 2 tot en met € 67.000 (voor fiscale partners € 134.000 gezamenlijk) een tarief van 24,5% en voor het inkomen daarboven een tarief van 31%.

Aangenomen motie box 2

De Tweede Kamer heeft onlangs een motie aangenomen met het voorstel om het tarief van 31% met ingang van 2024 nog verder te verhogen naar 33%. Inmiddels heeft de Tweede Kamer het Belastingplan 2024 aangenomen, en daarmee ingestemd met deze verhoging. Indien de Eerste Kamer er ook mee instemt, ziet het box 2-tarief er vanaf volgend jaar (2024) als volgt uit:

Inkomen in box 2Tarief
Tot en met € 67.000 (voor fiscale partners € 134.000)24,5%
Boven € 67.000 (voor fiscale partners € 134.000)33,0%

Let op! De nieuwe tarieven gaan ook gelden voor reserves die tot en met 2023 al zijn opgebouwd in de vennootschap!

Minder én meer belasting in box 2

U betaalt over dividend of de verkoopwinst van uw aandelen tot € 67.000 (of € 134.000) in 2024 bijna 9% minder belasting in box 2 dan in 2023. Dat komt door de verlaging van het eerste box 2-tarief van 26,9 naar 24,5%.

Over dividend of de verkoopwinst van uw aandelen boven € 67.000 (of € 134.000) in 2024 betaalt u echter bijna 23% meer belasting in box 2 dan in 2023. Dat komt door de verhoging van het tweede box 2-tarief van 26,9% naar 33%.

Let op! De introductie van twee tarieven in box 2 is al definitief aangenomen. Dat geldt niet voor de verhoging van het bovenste tarief van 31% naar 33%. Hier moet de Eerste Kamer nog mee instemmen.

Uitkeren dividend 2023 of 2024?

De vraag is of het nu raadzaam is om in 2023 al dividend uit te keren of te wachten tot 2024 en latere jaren? En is het ook gunstiger om de geplande vervreemding van aandelen in 2023 of in 2024 te laten plaatsvinden? Vuistregel lijkt in ieder geval dat voor bedragen rond € 67.000 (voor fiscale partners € 134.000) het raadzaam is te wachten tot 2024.
In 2024 maakt u namelijk wel gebruik van het lagere tarief van 24,5%. Gaat het om hogere bedragen? Dan is het mogelijk financieel aantrekkelijker om de transactie nog in 2023 te laten plaatsvinden.

Individuele beoordeling belastingzaken

Is het voor u gunstiger om dividend in 2023 of in 2024 uit te keren? Dat hangt niet allen van het box 2-tarief af, maar ook van andere individuele omstandigheden. Zo kan het bestedingsdoel van invloed zijn op de beslissing om in 2023 of op een later moment pas dividend uit te keren. Verder spelen andere zaken ook een rol. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van de nog uit te keren reserves, het moment waarop u dividend moet of wilt uitkeren of de al geplande datum van de verkoop van uw aandelen.

Daarnaast speelt ook de toekomstige winstverwachting een rol. Verwacht u de komende jaren een nettowinst in de bv te behalen waarmee u bij een dividenduitkering het laagste tarief al benut? Dan zal iedere verder uitkering belast zijn tegen het hogere tarief. Het lijkt dan aantrekkelijk om in 2023 belastingheffing actief op te zoeken. Uiteraard moeten er dan wel voldoende liquide middelen aanwezig zijn om de verschuldigde dividend- en inkomstenbelasting te voldoen.

Tip! De beoordeling is niet eenvoudig en leidt helaas ook niet altijd tot een duidelijke uitkomst. Dividenduitkeringen hebben ook effect op de algemene heffingskorting (vanaf 2025), uw box 3 vermogen en excessief lenen. Onze adviseurs kunnen de diverse scenario’s van uw individuele situatie voor u beoordelen en met u bespreken. Zo kunt u weloverwogen een keuze maken om wel of niet in 2023 nog actie te ondernemen.

(Bron: Moore DRV)

Wijziging in de belasting-en invorderingsrente

Staatssecretaris Van Rij heeft voorstellen ingediend tot wijziging van de belasting- en invorderingsrente per 1 januari 2024. Het doel hiervan is om de onderlinge verschillen tussen de diverse rentepercentages die de Belastingdienst hanteert te verkleinen. Lees in dit artikel wat dit voor u als ondernemer betekent.

Wat is belastingrente en invorderingsrente?

Belastingrente is een vergoeding die u betaalt als de Belastingdienst uw aanslag niet op tijd kan vaststellen (bijvoorbeeld omdat u te laat aangifte heeft gedaan) of omdat u belasting moet (bij)betalen. In de meeste gevallen ontvangt u geen rente als u recht heeft op een belastingteruggave.

U betaalt invorderingsrente als u na de uiterste betaaldatum nog een bedrag aan belasting moet betalen. Dit geldt ook als u uitstel van betaling hebt gekregen. De periode waarover u invorderingsrente moet betalen, begint op de dag na de uiterste betaaldatum en loopt tot de dag waarop het geld op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven.

U ontvangt invorderingsrente als de Belastingdienst u niet binnen de daarvoor gestelde termijnen de te veel betaalde belasting terugbetaalt.

Andere berekeningswijze per 1 januari 2024

Door een andere berekeningswijze zal de belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de bronbelasting en de solidariteitsbijdrage per 1 januari 2024 naar verwachting 10% gaan bedragen. Voor de overige belastingen is dit naar verwachting 7,5%. De invorderingsrente gaat naar verwachting voor alle belastingsoorten 4% bedragen.

Let op! De Europese Centrale Bank stelt op 31 oktober de ECB-rente opnieuw vast en dan worden de definitieve percentages pas bekend.

Voorkom betalen van belastingrente

Voorkom belastingrente over 2023 en controleer of uw voorlopige aanslag juist is. Is deze te laag? Vraag dan zo snel mogelijk een nieuwe voorlopige aanslag aan, als de liquiditeitspositie dat toelaat. Zodra de omvang van de winst van uw bv op het einde van het jaar min of meer bekend is, is ook duidelijk of het verstandig is een nieuwe voorlopige aanslag aan te vragen.

Tip! Wijkt de winst af van de verwachtingen? Vraag dan op tijd een nieuwe voorlopige aanslag vennootschapsbelasting aan. Hiermee voorkomt u de belastingrente van waarschijnlijk 10% of u voorkomt  bij een teruggave dat dit bedrag renteloos uitstaat bij de Belastingdienst.

(Bron: Moore DRV)

Afschrijvingsbeperking bedrijfsmiddelen

Op Prinsjesdag heeft u kennis kunnen nemen van de plannen van het kabinet. Een van de opvallende zaken is de aanpassing van de afschrijvingen op bedrijfsgebouwen in de inkomstenbelastingsfeer (IB-sfeer). Het kabinet wil het afschrijvingspotentieel vanaf 2024 in de IB-sfeer verder inperken.

Hoe zit het ook al weer?

U mag bedrijfsmiddelen afschrijven tot de restwaarde. Omdat deze bedrijfsmiddelen nu eenmaal slijten. Een uitzondering hierop is grond. Na afloop van de afschrijvingstermijn is het bedrijfsmiddel normaal gesproken versleten. In de tussentijd kunt u voldoende geldmiddelen sparen om een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. Ook in het kader van het matchingprincipe is het heel begrijpelijk dat u de kosten in aftrek mag brengen op het moment dat deze bedrijfsmiddelen voor opbrengsten zorgen. Op basis van deze regel kunt u bedrijfsgebouwen, machines en werktuigen binnen een bepaalde termijn afschrijven en ten laste van het resultaat brengen. Hierdoor betaalt u minder belasting en heeft u meer financiële ruimte om te sparen of af te lossen.

Wetswijziging in 2007

In 2007 heeft de wetgever de grondslag voor de winstberekening verruimd. Het was de wetgever een doorn in het oog dat als gevolg van de inflatie bedrijfsgebouwen veel langzamer in waarde daalde dan de jaarlijkse afschrijving. Hierdoor ontstonden stille reserves. Binnen de wettelijk regels kan alleen bij verkoop of staking met realisatie van de stille reserves belastingheffing plaatsvinden. Deze vorming van latente reserves wilde de wetgever een halt toe roepen.

De wetgever beperkte destijds de afschrijving tot de zogenoemde bodemwaarde in plaats van door te laten lopen tot de restwaarde is bereikt. Aanvankelijk stelde zij de bodemwaarde voor bedrijfsgebouwen vast op 100% van de WOZ-waarde. De wetgever zwakte dit weer af na commentaar vanuit ondernemerszijde. De beperking tot 100% van de WOZ-waarde gold daardoor in eerste instantie voor bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden die als belegging werden aangehouden. Voor de bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden met gebruik in de eigen onderneming stelde zij de bodemwaarde op 50% van de WOZ-waarde vast.

Wetswijziging met ingang van 2019

In 2019 paste de wetgever de inperking van de afschrijving op bedrijfsgebouwen binnen de vennootschapsbelasting wederom aan. Vanaf toen was de bodemwaarde ook 100% van de WOZ-waarde. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting (vpb-tarief) maakte de gevolgen van deze inperking deels goed. Ondertussen heeft de wetgever deze in het vooruitzicht gestelde verlaging al weer ongedaan gemaakt.

Wetswijziging met ingang van 2024

Met ingang van 2024 scherpt de wetgever de inperking wederom verder aan. De bodemwaarde wordt dan ook 100% van de WOZ-waarde. Deze wijziging perkt het afschrijvingspotentieel voor de IB-ondernemer drastisch in. In de praktijk betekent dit dat er in de toekomst minder aftrekposten zijn. Met als gevolg dat u meer belasting moet betalen. Dit zal zijn weerslag hebben op onder andere de financiële ruimte die u heeft voor het voldoen aan uw jaarlijkse aflossingsverplichtingen of reservering voor vervangingsinvesteringen.

Beperken van de belastingheffing

Om de belastingheffing te beperken dient u jaarlijks bij ieder bedrijfsgebouw te controleren of de WOZ-waarde juist is vastgesteld. Is deze te hoog? Dan kunt u bezwaar aantekenen om de waarde te verlagen. Door de verlaging van de WOZ-waarde ontstaat er meer ruimte om af te schrijven.

Bij nieuwe investeringen in bedrijfsgebouwen kunt u de investeringen opdelen in het gebouw sec en de vrijgestelde onderdelen die onder werktuigenvrijstelling van de WOZ vallen. De investeringen die onder werktuigenvrijstelling vallen schrijft u immers af tot de restwaarde. Hierdoor behoudt u meer afschrijvingspotentieel.

Bij bepaalde investeringen in (nieuwe) bedrijfsgebouwen kunt u overwegen om aan de vereisten van de willekeurige afschrijving te voldoen. Want deze investeringen zijn een uitzondering op de inperking.

Bij hoge winsten kunt u overwegen uw onderneming in een bv in te brengen. Hier geldt weliswaar dezelfde afschrijvingsbeperking, maar het vpb-tarief is veel lager dan de heffing in de inkomstenbelasting. Houdt u er bij een bv wel rekening mee dat u in een later stadium nog een AB-heffing betaalt over de overwinsten. Maar dat is van latere zorg.

(Bron: ABAB)

REISKOSTEN­VERGOEDINGEN VERRUIMD PER 2024

In 2024 worden fiscaalvrije vergoedingen over reiskosten van onder andere werknemers verruimd. Het betreft zowel de vergoedingen voor privévervoer zoals bij gebruik van de auto, als voor vergoedingen voor reizen met het openbaar vervoer. Dit staat in het Belastingplan 2024.

OPENBAAR VERVOER

De huidige regels rond vergoedingen van abonnementen voor het openbaar vervoer zijn ingewikkeld. Dit wordt voor een deel veroorzaakt doordat werknemers sinds de coronacrisis steeds meer (gedeeltelijk) thuiswerken en er dus minder vaak sprake is van regelmatig woon-werkverkeer. Om de administratieve lasten te beperken, wordt daarom voorgesteld om ov-abonnementen fiscaalvrij te stellen. De enige voorwaarde is dat het abonnement ook zakelijk gebruikt wordt, bijvoorbeeld voor het woon-werkverkeer.

Let op! Het is niet meer van belang in welke mate het abonnement zakelijk wordt gebruikt.

Reiskostenvergoeding verder verruimd

Reiskostenvergoeding zijn in 2023 onbelast voor € 0,21/km. In het Belastingplan van vorig jaar was al aangekondigd deze belastingvrije vergoeding te verruimen naar € 0,22 en zo mogelijk naar € 0,23/km. In het Belastingplan 2024 is inderdaad voor deze laatste variant gekozen. Dit betekent dat reiskostenvergoedingen vanaf 2024 onbelast zijn voor zover de vergoeding niet meer bedraagt dan € 0,23/km. Dit betreft vrijwel alle vormen van vervoer, dus bijvoorbeeld ook voor afgelegde kilometers per fiets en bromfiets.

Ook voor zelfstandige ondernemer en dga

De verhoging van de belastingvrije vergoeding geldt ook voor de zakelijke kilometers die zelfstandige ondernemers afleggen. Zij kunnen hiervoor dus een bedrag van € 0,23/km ten laste van de winst brengen, waarbij ook nu de wijze van vervoer in beginsel niet relevant is.

De dga is in dienst bij zijn bv. Ook de bv mag onbelast de zakelijke kilometers vergoeden tegen de geldende tarieven, uiteraard mits de dga geen vervoersmiddel van de zaak gebruikt.

Doorwerking naar overige reiskosten

De verhoging geldt daarnaast ook voor andere reiskosten die bij de aangifte in aftrek kunnen worden gebracht. Het betreft de aftrek van specifieke zorgkosten in het kader van gemaakte reiskosten voor ziekenbezoek, de kilometervergoeding voor weekenduitgaven over het verzorgen van gehandicapten en voor de giftenaftrek als een vrijwilliger afziet van een reiskostenvergoeding.

Let op! Alle bovenstaande plannen staan in het Belastingplan 2024. De Tweede en Eerste Kamer moeten hier nog over beslissen.

(Bron: De Jong & Laan)

AANPASSING GROOTTE­CRITERIA VAN JE ONDER­NEMING

De groottecriteria die bepalen of je onderneming als een grote, middelgrote, kleine of micro-onderneming wordt bestempeld, zijn in verband met de inflatietrend in de eurozone door de Europese Commissie aangepast.

DREMPELBEDRAGEN

De drempelbedragen worden bepaald door drie criteria: omzet, balanstotaal en gemiddeld aantal medewerkers. Brussel verhoogt nu, conform eerdere voorstellen, de bedragen van de criteria balanstotaal en omzet met zo’n 25 procent.

De huidige en bijgestelde drempels (voor 25% inflatie en afgerond naar boven) worden: 

 
Micro Huidig Balans

350 000 
Omzet

700 000 
 Bijgesteld 450 000 900 000 
 Toename 28,6% 28,6% 
    
Klein (onderkant) Huidig 4 000 000 8 000 000 
 Bijgesteld 5 000 000 10 000 000 
 Toename 25,0% 25,0% 
    
Klein (bovenkant) Huidig 6 000 000 12 000 000 
 Bijgesteld 7 500 000 15 000 000 
 Toename 25,0% 25,0% 
    
Middelgroot/groot Huidig 20 000 000 40 000 000 
 Bijgesteld 25 000 000 50 000 000 
 Toename 25,0% 25,0% 

Ben je controleplichtig?

De drempelbedragen bepalen onder andere of je onderneming controleplichtig is. Op dit moment krijgen ondernemingen te maken met de controleplicht van de jaarrekening als zij twee achtereenvolgende boekjaren voldoen aan twee van de drie criteria:

  • het balanstotaal kent een waarde van minimaal € 6.000.000;
  • de omzet bedraagt minimaal € 12.000.000;
  • er zijn minimaal 50 werknemers in dienst.

Door de verhoging van de eerste twee criteria zullen minder ondernemingen controleplichtig worden. Tevens hoeven minder ondernemingen te voldoen aan de vereisten op het gebied van duurzaamheidsrapportage (CSRD). Volgens de Europese Commissie wordt hierdoor een deel van de regeldruk bij mkb-ondernemingen weggenomen.

Ingangsdatum boekjaar 2024 of 2023?

Alle lidstaten van de EU moeten de nieuwe drempelwaarden uiterlijk vanaf boekjaar 2024 toepassen. De Nederlandse overheid heeft de mogelijkheid om deze nieuwe drempelbedragen met een vervroegde toepassing voor boekjaar 2023 al te laten gaan. Het is nog niet duidelijk of de overheid hiervoor kiest.

(Bron: De Jong & Laan)

Het belang van algemene voorwaarden

Gebruik je al algemene voorwaarden bij het aangaan van overeenkomsten? Nee? Lees dan verder!

Dagelijks worden er door ondernemers overeenkomsten gesloten met hun tegenpartijen. Veel ondernemers verklaren bij het aannemen van opdrachten hun eigen algemene voorwaarden van toepassing. Maar zijn deze nog wel actueel of zijn deze nog passend?
Daarnaast zijn er veel ondernemingen die nog helemaal geen algemene voorwaarden hanteren. Dit kan risico’s met zich meebrengen ten aanzien van bijvoorbeeld aansprakelijkheid.

Wat zijn algemene voorwaarden?

Algemene voorwaarden worden gehanteerd door ondernemers en zijn bestemd om als onderdeel van aangenomen opdrachten en overeenkomsten van toepassing te zijn. Denk hierbij aan de wijze van totstandkoming overeenkomsten, betalingen, meerwerk, onvoorziene omstandigheden, aansprakelijkheid en verzekeringen. De voorwaarden geven de afspraken weer.

De voorwaarden werken slechts als zij tijdig van toepassing worden verklaard, de tegenpartij volledig geïnformeerd wordt over de inhoud ervan en deze de voorwaarden tevens aanvaardt.  

Aan het gebruik van algemene voorwaarden zijn vele voordelen verbonden. Er wordt tussen partijen tijd en kosten bespaard, omdat er niet voor iedere overeenkomst afzonderlijk de voorwaarden besproken en vastgesteld hoeven te worden. Daarnaast kan er rekening worden gehouden met diverse omstandigheden die tot problemen kunnen leiden en, wanneer deze zich toch voordoen, hoe deze problemen opgelost moeten worden.

Als nadeel kan worden genoemd dat de algemene voorwaarden vaak eenzijdig zijn opgesteld. De algemene voorwaarden kunnen daardoor voor de wederpartij nadelig uitwerken. Maar ook hier geldt lees de voorwaarden voor dat de opdracht wordt aanvaard.

Bescherming wederpartij

Om de wederpartij (de consument) te beschermen is wettelijk bepaald dat onredelijk bezwarende algemene voorwaarden vernietigbaar. Bij het opstellen van algemene voorwaarden voor de consument, maar ook in bepaalde gevallen voor bedrijven,  is het van belang rekening te houden met deze zogenoemde onredelijk bezwarende voorwaarden. Voor bedrijven kan een bepaling ook onredelijk bezwarend zijn. Laat daarom de voorwaarden op die bepalingen controleren.

(Bron: Alfa)

Belastingplan 2024: wat verandert er binnen box 3?

Een nieuw stelsel voor box 3 wordt pas verwacht in 2027, zo blijkt ook uit het Belastingplan 2024. Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel grote invloed hebben. Maar tegelijkertijd weten we dat de huidige plannen nog sterk kunnen veranderen met de komst van het nieuwe kabinet en de nieuwe samenstelling van het parlement. Welke box 3-maatregelen komen er wel aan bod in het Belastingplan en hoe kunt u daar goed op anticiperen? We hebben de belangrijkste plannen voor u op een rij gezet. 

Tarief box 3 omhoog naar 34 procent

Het kabinet wil het box 3-tarief twee procentpunten verhogen: dit wordt 34 procent. In 2025 blijft het box 3-tarief dan hetzelfde. Bovendien komt er, als het aan het kabinet ligt, per 1 januari 2024 geen indexering voor het heffingsvrij vermogen in box 3. Daardoor is het heffingsvrij vermogen ook in 2024 57.000 euro per persoon en 114.000 euro voor fiscale partners.

Vereniging van eigenaren-aandeel en derdenrekening-gelden

Sinds 1 januari 2023 is er een tijdelijke regeling voor de box 3-heffing van kracht. Met deze regeling moeten de forfaitaire rendementen beter aansluiten op de werkelijke rendementen. Bezittingen vallen in de categorie banktegoeden (forfaitair rendement in 2023 voorlopig 0,36 procent) of overige bezittingen (forfaitair rendement in 2023 6,17 procent). Voorstel van het kabinet is om lidmaatschapsrechten voor een vereniging van eigenaren (VvE) en gelden op een derdenrekening, in de (lager belaste) categorie banktegoeden onder te brengen. Dit gebeurt dan met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023.

Vorderingen en schulden onderling

Sinds 1 januari 2023 is het forfaitair rendement voor vorderingen (6,17 procent) hoger dan voor schulden (voorlopig in 2023 2,46 procent). Hierdoor valt het inkomen in box 3 hoger uit dan voorheen bij onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. Het kabinet wil dit voorkomen. Daarom is het plan om deze vorderingen en schulden te defiscaliseren en dus niet mee te rekenen voor box 3 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van onderlinge vorderingen en schulden wanneer een verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen.

Rechtsherstel

Eerder besloot de Hoge Raad dat bij de vermogensrendementsheffing in box 3 moet worden aangesloten bij het werkelijke rendement en dus niet bij het wettelijke forfaitaire rendement. Daarna ontstond een discussie over het rechtsherstel en die discussie is nog steeds gaande. Ondanks de aanpassingen in het Belastingplan 2024, verwachten we dat er nog lang onrust zal blijven rondom dit onderwerp. Vooral ook omdat over diverse zaken nog wordt geprocedeerd.   
Tot het nieuwe stelsel wordt ingevoerd, vanaf 2027, geldt de tijdelijk regeling voor rechtsherstel. Voor de jaren tot 2022 is dat neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3. Voor 2023 en verder is dat neergelegd in de zogenaamde Overbruggingswet box 3. Het is afwachten hoe de plannen van het demissionaire kabinet worden ontvangen door het nieuwe kabinet en het nieuwe parlement. Wel is duidelijk dat over het nu geboden rechtsherstel ook al volop wordt geprocedeerd. In veel gevallen doet u er daarom goed aan om tijdig bezwaar te maken om zo uw rechten veilig te stellen. Is uw werkelijk rendement in box 3 lager dan het forfaitaire wettelijke rendement, maak dan binnen zes weken na dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting bezwaar. Wilt u overleggen over een mogelijk bezwaar? Neem contact op met uw adviseur, zodra u een aanslag ontvangt.

Tijdig anticiperen 

Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel (vanaf 2027) grote invloed hebben op uw situatie. Wij volgen uiteraard alle ontwikkelingen rondom box 3 en houden u op de hoogte, zodat u tijdig kunt anticiperen op de mogelijke gevolgen voor u.

(Bron: Flynth)

Belastingplan 2024: mobiliteit, betalingskorting IB en werkkostenregeling

Naast grote thema’s zoals duurzaamheid, box 3 en de regeling bedrijfsopvolging, staan in het belastingpakket voor 2024 ook kleinere aanpassingen die veel ondernemers aangaan. Het betreffen veranderingen rondom mobiliteit, het einde van de betalingskorting IB en aanpassingen in de werkkostenregeling. Hieronder een aantal van die aanpassingen uit het belastingpakket voor 2024 en andere wijzigingen per 2024.

Mobiliteit

Onbelaste reiskostenvergoeding omhoog

In 2023 is de onbelaste reiskostenvergoeding die een werkgever aan een werknemer mag geven, maximaal 0,21 euro per zakelijke kilometer (inclusief woon-werkverkeer). Per 1 januari 2024 gaat deze omhoog naar 0,23 euro per kilometer. Deze verhoging geldt overigens ook voor diverse regelingen in de inkomstenbelasting. Ondernemers en resultaatgenieters mogen dan 0,23 euro per kilometer van hun resultaat aftrekken voor elke zakelijke kilometer die zij met hun privévervoermiddel rijden, dus auto, motor of fiets. Overigens mag u woonwerkkilometers meetellen als zakelijke kilometers. Ook mag u dit hogere bedrag gebruiken bij de aftrek van zorgkosten. 

OV-abonnementen en voordeelurenkaarten

Het voorstel wordt gedaan om het privégebruik van OV-abonnementen of voordeelurenkaarten die vergoed of verstrekt worden, gericht vrij te stellen. Dit heeft dan tot gevolg dat werkgevers deze altijd belastingvrij kunnen aanbieden, zolang maar aannemelijk is dat ze (ook) gebruikt zullen worden voor zakelijke reizen, zoals woon-werkverkeer. 
Het grote voordeel voor werkgevers is dat zij geen registratie meer hoeven bij te houden van het privé en zakelijk gebruik om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Dat betekent een (aanzienlijke) administratieve lastenverlichting voor werkgevers.

Grijskentekenregeling bpm voor ondernemers stopt

Bestelauto kopen? Ook ondernemers moeten vanaf 2025 belasting (bpm) daarover betalen. De bpm wordt dan ook gebaseerd op de CO2-uitstoot van de bestelauto. Deze maatregel was al in het Belastingplan van vorig jaar aangenomen en is dus op zich niet nieuw. Het is uiteraard wel goed om met deze komende afschaffing rekening te houden.

Einde betalingskorting IB 

Hebt u de hele aanslag inkomstenbelasting (IB) minus de betalingskorting uiterlijk op de eerste vervaldag betaald? Nu is het nog zo dat u dan bij bepaalde voorlopige IB-aanslagen een betalingskorting ontvangt van de Belastingdienst. Aan deze regeling komt een einde. Een voorlopige aanslag IB in één keer betalen blijft mogelijk, alleen levert dat vanaf 2024 geen betalingskorting meer op.

Verandering in de Werkkostenregeling

Via de Werkkostenregeling kunnen werkgevers onbelaste vergoedingen geven aan hun werknemers. Het gaat dan om zaken als verstrekkingen en terbeschikkingstellingen. Gaat het om een vergoeding die niet gericht is vrijgesteld? Dan kan een werkgever de vrije ruimte gebruiken om de vergoeding onbelast te laten. 

In 2023 ging de vrije ruimte in de Werkkostenregeling tijdelijk omhoog. Deze is per werkgever 3 procent van de totale fiscale loonsom van alle werknemers samen. De loonsom mag dan niet hoger zijn dan 400.000 euro. Is de fiscale loonsom hoger dan 400.000 euro? Over het deel dat hoger is, geldt een vrije ruimte van 1,18 procent. 

Vanaf 2024 gaat de vrije ruimte omlaag van 3 procent naar 1,92 procent over een fiscale loonsom tot 400.000 euro. Het percentage voor het deel boven de 400.000 euro wijzigt niet. Zorg ervoor dat u dit jaar nog optimaal gebruikmaakt van de vrije ruimte binnen de Werkkostenregeling. U kunt daarbij overwegen om bepaalde vergoedingen of verstrekkingen nog in 2023 te doen om de extra ruimte te benutten.

(Bron: Flynth)

Wet minimumloon wordt aangepast, dit verandert er op 1 januari 2024

Inmiddels zijn we al bijna vijftig jaar bekend met de Wet minimumloon. Het principe is duidelijk. Alle werknemers van 21 jaar en ouder hebben recht op het wettelijk minimumloon. Voor jongere werknemers geldt het minimumjeugdloon. Vanaf volgend jaar veranderen de regels met mogelijk grote financiële gevolgen voor u als werkgever. 

Situatie nu 

Het wettelijk minimumloon per maand is een vast bedrag. Medewerkers die parttime werken, ontvangen minimaal het parttime deel over dit vaste minimumloon. Een medewerker met een contract op urenbasis ontvangt een minimumloon per uur. Daarbij wordt rekening gehouden met het standaard aantal uren per week dat gebruikelijk is bij de betreffende werkgever.  

In Nederland kennen we namelijk verschillende werkweken. Standaard heeft een werkweek 40 uur. Maar in cao’s zijn soms afwijkende werkweken afgesproken, variërend van 36 uur tot en met 40 uur per week.  

Het gevolg is dat het wettelijk minimumloon per uur voor een medewerker met een standaard werkweek van 36 uur hoger ligt dan het minimum uurloon van iemand met een standaard werkweek van 40 uur.  

Veranderingen per 1 januari 2024 

Per 1 januari 2024 verandert de Wet minimumloon. Er komt een minimumloon per uur dat voor iedereen gelijk is, ongeacht de lengte van de werkweek.  

Voor de bepaling van dit uurloon is de wetgever uitgegaan van een werkweek van 36 uur. Dit betekent bijvoorbeeld dat medewerkers van 21 jaar of ouder die 40 uur per week werken erop vooruitgaan. Hun minimumuurloon stijgt van 11,51 euro naar 13,27 euro. Dat is een stijging van maar liefst 15 procent. Dit is inclusief de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024.  

Gevolgen voor werkgever 

Voor u als werkgever heeft dit uiteraard gevolgen. Zeker als u veel medewerkers in dienst hebt die u het wettelijk minimumloon betaalt en uw standaard werkweek is langer dan 36 uur per week. Al deze medewerkers krijgen vanaf 1 januari een hoger brutoloon. En dat leidt dus tot hogere loonkosten voor u als werkgever.  

Het is van belang dat u nu al actie onderneemt. Denk bijvoorbeeld aan het aanpassen van uw eigen prijsstelling in verband met deze hogere loonkosten.

(Bron: Flynth)

De fiscale eenheid btw per 1 januari enkel voor Nederlandse vestigingen

Per 1 januari 2024 is het niet langer mogelijk om buitenlandse vestigingen binnen de EU op te nemen in een Nederlandse fiscale eenheid btw. Dit is het gevolg van een wijziging van het besluit vaste inrichting uit juli 2022. De gevolgen van deze wijziging zijn aanzienlijk voor de btw-kwalificatie van prestaties binnen ondernemingen die deel uitmaken van een Nederlandse fiscale eenheid btw en die beschikken over buitenlandse vestigingen. Met name in de financiële sector wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse grensoverschrijdende fiscale eenheid btw. Het is belangrijk om u tijdig voor te bereiden. Heeft u dat al gedaan? 

De Nederlandse fiscale eenheid btw: voortaan territoriaal begrensd

In juli 2022 heeft de staatssecretaris onder invloed van het Skandia-arrest en het arrest Danske Bank van het Hof van Justitie zijn zienswijze op de Nederlandse grensoverschrijdende fiscale eenheid gewijzigd en zijn beleid hierover aangepast in het besluit Vaste inrichting. Volgens de staatssecretaris is het op grond van deze jurisprudentie niet langer mogelijk om buitenlandse vestigingen op te nemen in de fiscale eenheid. Het besluit ziet toe op de fiscale eenheid btw die zich in de EU bevindt en is dus niet van toepassing op fiscale eenheden buiten de EU. Is een non-EU vestiging opgenomen in een fiscale eenheid aldaar, dan wordt deze fiscale eenheid genegeerd en dat betekent dat de prestaties tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting onbelastbaar zijn.

Met deze wijziging komt er helaas per 1 januari 2024 een einde aan de Nederlandse grensoverschrijdende fiscale eenheid btw. 

Impact Nederlandse praktijk 

Als gevolg van de koerswijziging van de staatssecretaris kunnen een buitenlands hoofdhuis en een buitenlandse vaste inrichting vanaf 1 januari 2024 geen deel meer uitmaken van een Nederlandse fiscale eenheid btw. De Nederlandse fiscale eenheid btw en een buitenlandse vestiging worden daardoor voor de btw afzonderlijke btw-ondernemers. Dit betekent dat transacties tussen de Nederlandse fiscale eenheid btw en buitenlandse vestigingen per 1 januari 2024 binnen de reikwijdte van de btw vallen en dus belast worden met btw (tenzij een vrijstelling geldt of de plaats van prestatie buiten de EU is), met alle btw-gevolgen en btw-risico’s van dien. U kunt hierbij denken aan:

  • Negatieve gevolgen voor wat betreft niet-aftrekbare btw  (bij organisaties met een beperkt aftrekrecht).
  • Een mogelijk positieve impact door prestaties (zoals kostendoorbelastingen) tussen de Nederlandse fiscale eenheid btw en buitenlandse vaste inrichting aan te merken als btw-belast welke recht geven op aftrek van voorbelasting. 
  • Het ontstaan van nieuwe aangifte- en compliance-verplichtingen in het buitenland.
  • Het opnieuw moeten inregelen van uw administratie en ERP-systemen
  • Overwegen de concernstructuur te reorganiseren  

Heeft u nog niet in kaart gebracht op welke wijze diensten binnen de onderneming worden ingekocht en doorbelast en wat de mogelijke btw-gevolgen zijn van de wijzigingen? Dan is het raadzaam om dit op korte termijn te doen. Wellicht kan uw concernstructuur zodanig worden aangepast dat een gunstigere btw-behandeling mogelijk is, bijvoorbeeld door diensten rechtstreeks door de vaste inrichting te laten inkopen of diensten deels door het hoofdhuis en deels door de vaste inrichting te laten inkopen. 

(Bron: BDO)