Correctiebeleid Belastingdienst leidt tot verlaging aanslag

Hof Amsterdam oordeelt dat een redelijke uitleg van het correctiebeleid meebrengt dat een van de aangifte afwijkende aanslag niet zal worden opgelegd, als de met de correctie gemoeide belasting minder dan € 225 bedraagt, ook niet als de inkomenscorrectie meer dan € 500 beloopt.

X geeft in haar aangifte IB/PVV 2016 een belastbaar bedrag aan van € 26.230 aan brengt daarbij € 2105 aan specifieke zorgkosten in aftrek. Conform de aangifte is aan X een voorlopige aanslag opgelegd met een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 2445. De inspecteur wijkt vervolgens van de aangifte af en laat de specifieke zorgkosten slechts voor € 1482 in aftrek toe. Het definitieve aanslagbiljet van X vermeldt een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 2676 en een te betalen bedrag van € 167. X betoogt dat het correctiebeleid van de Belastingdienst meebrengt dat de aanslag dient te worden vastgesteld conform de aangifte.

Hof Amsterdam oordeelt dat een redelijke uitleg van het correctiebeleid meebrengt dat een van de aangifte afwijkende aanslag niet zal worden opgelegd, als de met de correctie gemoeide belasting minder dan € 225 bedraagt. Anders dan de rechtbank overweegt het hof dat een redelijke uitleg van het beleid meebrengt dat dit niet anders wordt als de inkomenscorrectie meer dan € 500 beloopt.

[Bron Uitspraak] Hof Amsterdam

Vof en vennoten afzonderlijk administratieplichtig

Een vof heeft een administratieplicht voor onder meer de omzetbelasting en de vennoten zijn als ondernemer administratieplichtig voor hun aangifte IB. Dit is een afzonderlijke administratieplicht. De schuld voor een onjuiste aangifte IB afschuiven naar de vof werkt dus niet.

Een schroothandelaar voerde door de jaren heen in vof-verband een handel in oud ijzer. De administratie van de vof deugde echter niet. Onder meer ontbraken weegbrieven, was er geen (volledige) inkoopadministratie bijgehouden, de omzet niet volledig verantwoord en bevatte de administratie valse of vervalste inkoopbonnen. Ook de aangiften inkomstenbelasting van de schroothandelaar en zijn vennoten over die jaren deugde niet.

De zaak mondt uit in een strafzaak waarbij de schroothandelaar ten laste wordt gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet nakomen van de administratieve verplichtingen van de bv gedurende de jaren 2002-2004 waardoor te weinig omzetbelasting werd geheven. Ook wordt hem verweten willens en wetens onjuiste aangiften inkomstenbelasting te hebben gedaan met betrekking tot die jaren.

Wijzen naar de vof

Wat betreft het doen van opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting, wees de schroothandelaar naar de vof. Hem viel weinig te verwijten. Hij vertrouwde immers op de administratie van de vof. Die administratie had hij laten verzorgen door een administratiekantoor.

Met deze argumenten overtuigt hij de rechters niet. Het hof wijst erop dat de vennoten van een vof als ondernemer belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting en uit dien hoofde afzonderlijk administratieplichtig zijn. Dit betekent dat een gebrekkige administratie van de vof niet zonder meer tot de conclusie leidt dat de vennoten tekort zijn geschoten bij hun administratieve verplichtingen. Het is volgens het hof niet ongebruikelijk dat de administratie van een vennoot afwijkt van de administratie van de vof. Slechts als de afzonderlijke vennoten hun administratie (ook) niet op orde hebben, wordt daardoor mogelijk te weinig inkomstenbelasting afgedragen. In dit geval had de schroothandelaar (en ook de andere vennoten) nagelaten eigen (juiste en volledige) administratie te voeren. Zij hadden hun aangiften inkomstenbelasting gebaseerd op de administratie van de vof, die weer was gebaseerd op onvolledige of onjuiste gegevens die door hen waren aangeleverd aan het administratiekantoor. De rechter acht dus bewezen dat leiding werd gegeven aan het opzettelijk niet voldoen aan de administratieve verplichtingen door de vof en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB. Alleen dat een en ander heeft geleid tot het betalen van te weinig omzetbelasting, werd volgens de rechters niet door het FIOD-onderzoek aangetoond.

Daar de zaak al lang duurde komt de schroothandelaar er vanaf met een geldboete van € 20.000 en drie maanden voorwaardelijk.

(Bron: Taxence)

Definitieve jaarrekening moet conceptversie overtreffen

Volgens Hof Amsterdam is het overleggen van een definitieve jaarrekening onvoldoende bewijs als deze definitieve versie volledig gelijk is aan een eerder ingediende conceptversie die evenmin voldoende bewijs vormde.

Een bedrijf had nagelaten zijn aangifte vennootschapsbelasting over 2011 in te dienen. De inspecteur legde het bedrijf daarom een positieve ambtshalve aanslag op. Het bedrijf vond dat onterecht, omdat volgens een herziene conceptjaarrekening een fiscaal verlies was geleden. Dit concept was ook overlegd tijdens de beroepsprocedure voor Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank vond dat het bedrijf daarmee niet had voldaan aan zijn zware bewijslast. De conceptjaarrekening was immers slechts een (voorlopige) weergave van de feiten die de accountant als zodanig had aangeduid. Ook bevatte het concept geen accountantsverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van het bedrijf ongegrond.

 

Definitieve versie gelijk aan concept

Het bedrijf ging vervolgens in hoger beroep en legde daarbij de definitieve jaarrekening over. Het hof constateerde dat de definitieve jaarrekening post voor post gelijk was aan de herziene conceptversie. Volgens het hof had de rechtbank terecht geoordeeld dat het bedrijf met het overleggen van de conceptversie niet had voldaan aan zijn bewijslast. Het hof vond daarom dat de definitieve jaarrekening evenmin voldoende bewijs opleverde. Dit was te meer het geval nu de accountant had verklaard dat de aard van zijn werkzaamheden van een zodanige aard was dat hij geen zekerheid over de getrouwheid van de jaarrekening kon verstrekken. Ten slotte had de Belastingdienst naar aanleiding van de conceptjaarrekening diverse vragen gesteld die het bedrijf niet had beantwoord. Het hof oordeelde dat het bedrijf in het hoger beroep evenmin had voldaan aan zijn bewijslast en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

(Bron: Taxlive)

Advocatenkantoor draagt te weinig btw af. Naheffing is terecht

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag omzetbelasting niet te hoog is omdat X niet heeft weersproken dat deze is gebaseerd op het verschil tussen de door X op zijn aangiften btw vermelde omzet en de omzet zoals die volgde uit zijn aangifte IB 2008.

Belanghebbende, X, exploiteert in 2008, onder meer, een advocatenkantoor. De inspecteur legt aan X, in afwachting van de uitkomsten van een boekenonderzoek, een naheffingsaanslag omzetbelasting op over het tijdvak 2008. De naheffingsaanslag is gebaseerd op het verschil tussen de door X op zijn aangiften omzetbelasting vermelde omzet (ca. € 389.800) en de omzet zoals die volgt uit de aangifte IB/PVV 2008 (ca. € 809.000). In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag, in het bijzonder de hoogte van de door X behaalde omzet.

De Inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat in de omzet ten onrechte een bedrag aan doorlopende kosten, bestaande uit griffierechten en leges, is begrepen van ca. € 29.000. In zoverre is het beroep gegrond.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur is geslaagd in het bewijs dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat X terecht het factuurstelsel toepast. Dat betekent dat X de omzetbelasting verschuldigd is ongeacht de vraag of de door hem uitgereikte facturen daadwerkelijk zijn betaald. De stelling van X dat de omzet moet worden verlaagd met het bedrag van de debiteuren is dan ook onjuist. Voor een eventuele teruggaaf wegens oninbare debiteuren dient X wettelijk een verzoek te doen.

(Bron: Taxence)

Computerhandelaar boekt terecht af op voorraden

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de omzetcorrectie voor het jaar 2007 in zijn geheel moet vervallen. Deze omzetcorrectie gaat er namelijk ten onrechte vanuit dat, door de afboeking van € 100.000, er sprake is van een ongeloofwaardig lage brutowinstmarge.

X handelt in computers en computeronderdelen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het betreft met name de omzetcorrectie op de afboekingen van voorraden in 2007 (€ 100.000), 2008 (€ 15.000) en 2009 (€ 10.000).

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de omzetcorrectie voor het jaar 2007 in zijn geheel moet vervallen. Volgens de rechtbank gaat deze omzetcorrectie er namelijk ten onrechte vanuit dat, door de afboeking van € 100.000, er sprake is van een ongeloofwaardig lage brutowinstmarge. De afboeking van € 100.000 heeft namelijk voor € 62.000 betrekking op 2006 en voor € 38.000 op 2007. Gezien het voorgaande is de rechtbank dan ook van mening dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat er sprake is van niet-geboekte verkopen. Vervolgens stelt de rechtbank nog vast dat de correcties voor 2008 en 2009 wel terecht zijn. Deze afboekingen kunnen namelijk geen verband houden met een systeemfout, omdat deze reeds in 2007 was ontdekt. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag.

(Bron: Taxlive)

Jaeger: Geen fiscale boete of strafvervolging bij objectief pleitbaar standpunt

In een arrest van 21 april 2017 heeft de Hoge Raad langverwachte duidelijkheid gegeven over wanneer een onjuiste aangifte straffeloos blijft. We wisten al dat verdedigbaar onjuist oftewel een ‘pleitbaar standpunt’ een fiscale boete uitsluit. Maar geldt dit ook voor achteraf bedachte standpunten? Of moet de belastingplichtige bij het doen van de aangifte al hebben bedacht waarom zijn mogelijk onjuiste aangifte toch pleitbaar is? De Hoge Raad geeft nu uitleg voor zowel de fiscale boete als bij strafrechtelijke vervolging.

Pleitbaar standpunt: objectief of (een beetje) subjectief?

Een discussiepunt was nog hoe moest worden bepaald of deze belastingplichtige een pleitbaar standpunt had ingenomen. Het verschil tussen de ‘objectieve’ en ‘subjectieve leer’ zat in de vraag: welke intentie had de belastingplichtige op het moment dat hij de aangifte deed? In de subjectieve leer was dat van belang. Had de belastingplichtige toen nog helemaal niet bedacht waarom zijn aangifte verdedigbaar juist zou kunnen zijn – of was zijn bedoeling zelfs om een onjuiste aangifte te doen – dan kon in de ‘subjectieve’ uitleg geen sprake zijn van een pleitbaar standpunt. In de objectieve uitleg doet dat er niet toe. Het gaat er dan alleen om of er een verdedigbare onderbouwing kan worden gegeven.

Hoge Raad: pleitbaar standpunt volledig objectief

De Hoge Raad heeft nu heel duidelijk uitgemaakt: het pleitbare standpunt moet volstrekt objectief worden bekeken. Het is daarom helemaal niet meer relevant of de belastingplichtige bij het doen van zijn aangifte een pleitbare uitleg voor ogen stond, maar alleen of die uitleg achteraf alsnog kan worden vastgesteld.

Wat is pleitbaar?

Niet alleen geeft de Hoge Raad de gevolgen als er een pleitbaar standpunt is of kan worden ingenomen, maar hij geeft ook nog eens aan wat dat eigenlijk is, een ‘pleitbaar standpunt’. De gegeven definitie luidt:
“indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was. (…) niet van belang of de belastingplichtige bij het doen van de aangifte de pleitbare maar later onjuist bevonden uitleg voor ogen heeft gestaan”
Oftewel:
  1. een uitleg van het fiscale recht
  2. waarop de aangifte is gebaseerd
  3. waarvan de belastingplichtige ten tijde van de aangifte
  4. kon en mocht menen dat deze juist was
  5. ook als die uitleg pas achteraf is bedacht

Achteraf maar wel destijds verdedigbaar

Het gaat dus wel om een standpunt dat naar de situatie moet worden beoordeeld op het moment dat de aangifte is gedaan. Als inmiddels – als over de aanslag en boete wordt geoordeeld – duidelijk is geworden dat de uitleg toch fout blijkt te zijn, dan maakt dat niet meer uit. De beoordeling vindt achteraf plaats, maar wel naar de situatie van het moment dat de belastingaangifte is gedaan.

Bronnen voor een pleitbaar standpunt

De uitleg van het Hof dat in deze zaak sprake was van een pleitbaar standpunt is volgens de Hoge Raad terecht:
gelet op de wettekst, (…) de wetsgeschiedenis en de op grond daarvan in de fiscale vakliteratuur verdedigde opvattingen, en in aanmerking genomen dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad tot dat moment geen oordelen waren gegeven over een voldoende vergelijkbaar geval”
Dat betekent dat verdedigbaarheid kan worden gebaseerd op de diverse bronnen:
  1. wettekst
  2. toelichting in de parlementaire geschiedenis
  3. hierop in de literatuur verdedigde standpunten

Pleitbaarheid sluit ‘aanmerkelijke kans’ uit – dus ook geen strafvervolging

Zoals Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma al schreef in een eerdere bog, licht nu ook de Hoge Raad toe waarom een pleitbaar standpunt per definitie tot boeteloosheid leidt. Zelfs als een belastingplichtige de bedoeling had om een onjuiste aangifte te doen.
Een onjuiste aangifte is nog geen belastingfraude. Een boete of strafvervolging is alleen aan de orde als een aangifte opzettelijk onjuist is gedaan. Voor het bestaan van opzet gelden drie minimumeisen:
  1. aanmerkelijke kans dat een gevolg intreedt
  2. bewustheid van die kans
  3. aanvaarding dat het gevolg zich voordoet
Is aan deze drie punten voldaan, dan is sprake van de (minimumgrens) van ‘voorwaardelijk opzet’. Is aan één van de criteria niet voldaan, dan ontbreekt opzet. En ontbreekt dus de mogelijkheid om iemand vanwege opzet een boete of straf op te leggen.
Door het innemen van een ‘pleitbaar standpunt’ is volgens de Hoge Raad geen sprake meer van een kans die groot genoeg is om als ‘aanmerkelijke kans’ te gelden. Daardoor maakt de bewustheid van die (te kleine) kans en de aanvaarding daarvan niet uit. Er kan dus nooit meer sprake zijn van een opzettelijk onjuiste aangifte.

Belastingkamer instrueert de Strafkamer

De Belastingkamer van de Hoge Raad geeft hiermee ook de uitleg die de Strafkamer zou moeten volgen. Niet alleen voor de boete, maar ook voor een mogelijke strafvervolging geldt dat opzet ontbreekt als sprake is van een pleitbaar standpunt.
Met betrekking tot een mogelijke strafvervolging geldt het volgende. (…)
Daartoe is immers vereist dat de betrokkene opzettelijk heeft gehandeld, dus (…) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten onrechte geen onderscheidenlijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. Dat laatste doet zich niet voor indien, al dan niet achteraf bezien, de door de betrokkene aanvaarde kans dat de aangifte onjuist of onvolledig zou blijken te zijn, niet aanmerkelijk was.”

Conclusie

Een belastingaangifte waarvan de belastingrechter oordeelt dat deze onjuist is, maar waarvoor achteraf een onderbouwing kan worden gevonden die objectief verdedigbaar is, is nooit opzettelijk onjuist. Het maakt daarbij niet uit of de belastingplichtige toen al had bedacht waarom zijn aangifte verdedigbaar juist zou kunnen zijn. Het maakt zelfs niet uit of zijn bedoeling was om een onjuiste aangifte te doen.
Door het bestaan van een objectieve uitleg waardoor de onjuistheid op losse schroeven komt te staan, is de ‘kans’ dat de aangifte onjuist gedaan wordt, te klein geworden. Er is dan geen ‘aanmerkelijke kans’ meer, één van de minimumeisen voor opzet.
De intentie van de belastingplichtige doet er dan dus niet toe: een pleitbaar standpunt sluit doen van een ‘opzettelijk onjuiste aangifte’ uit. Niet alleen kan dan dus geen fiscale boete meer worden opgelegd, maar ook de strafrechter kan in dat geval niet veroordelen voor het plegen van belastingfraude.
(Bron: Taxlive)

Leverancier fiscale software in de cloud moest gegevens aan FIOD geven

BV X leverde bedrijfssoftware voor dienstverlenende organisaties. Zij bood onder meer een door een derde ontwikkeld fiscaal softwarepakket aan ter ondersteuning van aangifte- en advieswerkzaamheden voor accountants en administratiekantoren. Het softwarepakket was een Cloud-applicatie, de gebruiker had overal ter wereld toegang tot zijn gegevens. BV X huurde daarvoor een deel van een server van Amazon in Ierland. In november 2016 werd BV X door de FIOD benaderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer A, die werd verdacht van het systematisch onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting. A maakte gebruik van het softwarepakket van BV X. De FIOD vorderde – met een machtiging van de officier van justitie – op grond van artikel 126ng van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de gegevens van A over 2011 tot en met 2016, waaronder de door A voor derden ingediende aangiften en onderliggende aantekeningen. BV X verstrekte aan de FIOD een bestand met gegevens en diende vervolgens bij de Rechtbank een klaagschrift in over de kennisneming en het gebruik van de gegevens. De strafkamer van Rechtbank Overijssel besliste dat BV X kon worden aangemerkt als een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 126la, onder a, Sv, zodat de officier van justitie op juiste gronden de vordering ex artikel 126ng Sv aan BV X had gedaan. BV X faciliteerde voor haar klanten de mogelijkheid om bij de cloud te komen waar de klanten toegang hadden tot de door hen opgeslagen gegevens. Het toegang hebben tot die gegevens en het invoeren van de gegevens kon alleen via telecommunicatiestructuren en het faciliteren van de mogelijkheid om klanten toegang te geven tot de cloud, was volgens de Rechtbank dan ook een vorm van telecommunicatie. De Rechtbank verwierp de stelling van BV X dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit waren geschonden. Bij de beoordeling van de vordering waren andere alternatieven overwogen, maar die waren niet afdoende gebleken. Het was niet uitgesloten dat er verschil bestond tussen de fiscale gegevens van een klant in de cloud en de gegevens die waren doorgegeven aan de Belastingdienst. Een doorzoeking van de computers van A die vele uren in beslag zou nemen of het in beslag nemen van de server van Amazon, was volgens de Rechtbank beduidend ingrijpender. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

‘Belastingdienst kreeg 2000 tips van klikkende particulieren’

Klikkende particulieren hebben de Belastingdienst vorig jaar zeker 2000 tips opgeleverd. Het werkelijke aantal tips kan nog veel hoger zijn. De meldingen werden namelijk niet altijd op dezelfde manier geregistreerd. Dat meldt BNR vrijdag op basis van gegevens van de fiscus.

De meldingen gaan onder meer over mensen die vermoedens doorgeven van fraude met bijvoorbeeld inkomstenbelasting door een familielid, buurman of hun baas. Belastingontduiking door bedrijven is niet meegenomen in deze cijfers.

Meer dan de helft van de tips leidde niet tot actie. In andere gevallen wordt bijvoorbeeld een aangifte opnieuw bekeken. Slechts in enkele gevallen mondden tips uit in navorderingen.

(Bron: ANP)

Inspecteur heeft rechten verspeeld bij boekenonderzoek

Als het gelet op de omvang van de opgevoerde kosten en de aard en hoogte van de inkomsten onwaarschijnlijk is dat de aangiften juist zijn, moet de inspecteur dit nader onderzoeken. Als dit is nagelaten kan hij niet navorderen op grond van aanwezigheid van een nieuw feit.

Tot 2009 dreef een man een onderneming op het gebied van psychosociale-zorgverlening aan particulieren met een persoonsgebonden budget. Na staking van zijn onderneming zette hij zijn werkzaamheden voor drie cliënten nog voort. De hieraan relaterende inkomsten en kosten verwerkte zijn financieel deskundige in zijn aangiften onder resultaat uit overige werkzaamheden. Voor de jaren 2009 tot en met 2011 waren aanslagen opgelegd conform zijn aangiften. De inspecteur legde vervolgens echter navorderingsaanslagen op waarbij de in aanmerking genomen kosten alsnog buiten beschouwing werden gelaten.

In tegenstelling tot Rechtbank Den Haag, achtte Gerechtshof Den Haag de inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast dat sprake was van een nieuw feit. Bij het vaststellen van een IB-aanslag mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens zoals vermeld in de aangifte. Hij is alleen verplicht de aangifte nader te onderzoeken wanneer het onwaarschijnlijk is dat de aangifte juist is. De man had de inkomsten uit zijn PGB-activiteiten en de daaraan verbonden (reis)kosten expliciet in zijn aangiften vermeld. Gelet op de omvang van de opgevoerde kosten en de aard en hoogte van de inkomsten, had de inspecteur na normale zorgvuldige kennisneming van de aangiften voor het opleggen van de aanslagen moeten onderzoeken of de kosten voor aftrek in aanmerking konden komen. Door geen nadere gegevens en informatie in te winnen voordat hij de aanslagen vaststelde had de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan volgens het hof. Het signaal van een collega onder verwijzing naar hetgeen in de aangiften was vermeld was voor de inspecteur kennelijk voldoende voor het opleggen van de navorderingsaanslagen. Daarmee bracht hij de facto tot uitdrukking het onwaarschijnlijk te achten dat de aangiften juist waren. De ondernemer kon geen kwade trouw worden verweten ter zake van de ingediende aangiften.

Heeft u ook een boekenonderzoek gehad en twijfelt u of opgelegde correcties wel juist zijn? Neem dan eens contact op voor een vrijblijvend gesprek met ons richard.overweg@ambitions.nu of 06-57592486

Kamervragen over telefonisch intrekken van bezwaar

Het Tweede Kamerlid Omtzigt (CDA) heeft vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën over onder meer het telefonisch intrekken van bezwaren. Aanleiding hiervoor zijn de interne werkinstructies die via een WOB-verzoek openbaar zijn geworden. De heer Omtzigt wil in de eerste plaats weten waarom de Belastingdienst in strijd met artikel 6.14, lid 1, Awb bij het afhandelen van een bezwaarschrift geen ontvangstbevestiging stuurt naar de indiener van het bezwaar. Daarnaast wijst hij op artikel 6:21 Awb en de jurisprudentie waarin is voorgeschreven dat een bezwaar alleen schriftelijk kan worden ingetrokken of mondeling tijdens een hoorzitting, terwijl de werkinstructie uitgaat van een telefonische intrekking van bezwaarschriften. Het Kamerlid vraagt de staatssecretaris of deze instructie contra legem-beleid is en of dit beleid door de bewindsman is vastgesteld of door de Belastingdienst zelf. Verder vraagt de heer Omtzigt naar cijfermatige overzichten van het aantal mensen dat hun bezwaar telefonisch heeft ingetrokken in 2015 en in 2016, onderverdeeld naar soorten belastingplichtigen (zoals particulieren en (MKB- en grote) ondernemingen) en in hoeveel gevallen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken, sprake was van bijstand door een adviseur, advocaat of gemachtigde.

(Bron: FUTD)