All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Staatssecretaris Van Rij heeft voorstellen ingediend tot wijziging van de belasting- en invorderingsrente per 1 januari 2024. Het doel hiervan is om de onderlinge verschillen tussen de diverse rentepercentages die de Belastingdienst hanteert te verkleinen. Lees in dit artikel wat dit voor u als ondernemer betekent.

Wat is belastingrente en invorderingsrente?

Belastingrente is een vergoeding die u betaalt als de Belastingdienst uw aanslag niet op tijd kan vaststellen (bijvoorbeeld omdat u te laat aangifte heeft gedaan) of omdat u belasting moet (bij)betalen. In de meeste gevallen ontvangt u geen rente als u recht heeft op een belastingteruggave.

U betaalt invorderingsrente als u na de uiterste betaaldatum nog een bedrag aan belasting moet betalen. Dit geldt ook als u uitstel van betaling hebt gekregen. De periode waarover u invorderingsrente moet betalen, begint op de dag na de uiterste betaaldatum en loopt tot de dag waarop het geld op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven.

U ontvangt invorderingsrente als de Belastingdienst u niet binnen de daarvoor gestelde termijnen de te veel betaalde belasting terugbetaalt.

Andere berekeningswijze per 1 januari 2024

Door een andere berekeningswijze zal de belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de bronbelasting en de solidariteitsbijdrage per 1 januari 2024 naar verwachting 10% gaan bedragen. Voor de overige belastingen is dit naar verwachting 7,5%. De invorderingsrente gaat naar verwachting voor alle belastingsoorten 4% bedragen.

Let op! De Europese Centrale Bank stelt op 31 oktober de ECB-rente opnieuw vast en dan worden de definitieve percentages pas bekend.

Voorkom betalen van belastingrente

Voorkom belastingrente over 2023 en controleer of uw voorlopige aanslag juist is. Is deze te laag? Vraag dan zo snel mogelijk een nieuwe voorlopige aanslag aan, als de liquiditeitspositie dat toelaat. Zodra de omvang van de winst van uw bv op het einde van het jaar min of meer bekend is, is ook duidelijk of het verstandig is een nieuwe voorlopige aanslag aan te vragen.

Tip! Wijkt de winst af van de verwachtingen? Vraag dan op tijd een nieuwe voorlopige aanslag vennootschapsbelasting aan. Hiermee voorkomt u de belastingrente van waarschijnlijk 10% of u voorkomt  bij een teruggave dat dit bedrag renteloos uitstaat bij de Belastingdienst.

(Bron: Moore DRV)

Op Prinsjesdag heeft u kennis kunnen nemen van de plannen van het kabinet. Een van de opvallende zaken is de aanpassing van de afschrijvingen op bedrijfsgebouwen in de inkomstenbelastingsfeer (IB-sfeer). Het kabinet wil het afschrijvingspotentieel vanaf 2024 in de IB-sfeer verder inperken.

Hoe zit het ook al weer?

U mag bedrijfsmiddelen afschrijven tot de restwaarde. Omdat deze bedrijfsmiddelen nu eenmaal slijten. Een uitzondering hierop is grond. Na afloop van de afschrijvingstermijn is het bedrijfsmiddel normaal gesproken versleten. In de tussentijd kunt u voldoende geldmiddelen sparen om een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. Ook in het kader van het matchingprincipe is het heel begrijpelijk dat u de kosten in aftrek mag brengen op het moment dat deze bedrijfsmiddelen voor opbrengsten zorgen. Op basis van deze regel kunt u bedrijfsgebouwen, machines en werktuigen binnen een bepaalde termijn afschrijven en ten laste van het resultaat brengen. Hierdoor betaalt u minder belasting en heeft u meer financiële ruimte om te sparen of af te lossen.

Wetswijziging in 2007

In 2007 heeft de wetgever de grondslag voor de winstberekening verruimd. Het was de wetgever een doorn in het oog dat als gevolg van de inflatie bedrijfsgebouwen veel langzamer in waarde daalde dan de jaarlijkse afschrijving. Hierdoor ontstonden stille reserves. Binnen de wettelijk regels kan alleen bij verkoop of staking met realisatie van de stille reserves belastingheffing plaatsvinden. Deze vorming van latente reserves wilde de wetgever een halt toe roepen.

De wetgever beperkte destijds de afschrijving tot de zogenoemde bodemwaarde in plaats van door te laten lopen tot de restwaarde is bereikt. Aanvankelijk stelde zij de bodemwaarde voor bedrijfsgebouwen vast op 100% van de WOZ-waarde. De wetgever zwakte dit weer af na commentaar vanuit ondernemerszijde. De beperking tot 100% van de WOZ-waarde gold daardoor in eerste instantie voor bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden die als belegging werden aangehouden. Voor de bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden met gebruik in de eigen onderneming stelde zij de bodemwaarde op 50% van de WOZ-waarde vast.

Wetswijziging met ingang van 2019

In 2019 paste de wetgever de inperking van de afschrijving op bedrijfsgebouwen binnen de vennootschapsbelasting wederom aan. Vanaf toen was de bodemwaarde ook 100% van de WOZ-waarde. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting (vpb-tarief) maakte de gevolgen van deze inperking deels goed. Ondertussen heeft de wetgever deze in het vooruitzicht gestelde verlaging al weer ongedaan gemaakt.

Wetswijziging met ingang van 2024

Met ingang van 2024 scherpt de wetgever de inperking wederom verder aan. De bodemwaarde wordt dan ook 100% van de WOZ-waarde. Deze wijziging perkt het afschrijvingspotentieel voor de IB-ondernemer drastisch in. In de praktijk betekent dit dat er in de toekomst minder aftrekposten zijn. Met als gevolg dat u meer belasting moet betalen. Dit zal zijn weerslag hebben op onder andere de financiële ruimte die u heeft voor het voldoen aan uw jaarlijkse aflossingsverplichtingen of reservering voor vervangingsinvesteringen.

Beperken van de belastingheffing

Om de belastingheffing te beperken dient u jaarlijks bij ieder bedrijfsgebouw te controleren of de WOZ-waarde juist is vastgesteld. Is deze te hoog? Dan kunt u bezwaar aantekenen om de waarde te verlagen. Door de verlaging van de WOZ-waarde ontstaat er meer ruimte om af te schrijven.

Bij nieuwe investeringen in bedrijfsgebouwen kunt u de investeringen opdelen in het gebouw sec en de vrijgestelde onderdelen die onder werktuigenvrijstelling van de WOZ vallen. De investeringen die onder werktuigenvrijstelling vallen schrijft u immers af tot de restwaarde. Hierdoor behoudt u meer afschrijvingspotentieel.

Bij bepaalde investeringen in (nieuwe) bedrijfsgebouwen kunt u overwegen om aan de vereisten van de willekeurige afschrijving te voldoen. Want deze investeringen zijn een uitzondering op de inperking.

Bij hoge winsten kunt u overwegen uw onderneming in een bv in te brengen. Hier geldt weliswaar dezelfde afschrijvingsbeperking, maar het vpb-tarief is veel lager dan de heffing in de inkomstenbelasting. Houdt u er bij een bv wel rekening mee dat u in een later stadium nog een AB-heffing betaalt over de overwinsten. Maar dat is van latere zorg.

(Bron: ABAB)

Een nieuw stelsel voor box 3 wordt pas verwacht in 2027, zo blijkt ook uit het Belastingplan 2024. Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel grote invloed hebben. Maar tegelijkertijd weten we dat de huidige plannen nog sterk kunnen veranderen met de komst van het nieuwe kabinet en de nieuwe samenstelling van het parlement. Welke box 3-maatregelen komen er wel aan bod in het Belastingplan en hoe kunt u daar goed op anticiperen? We hebben de belangrijkste plannen voor u op een rij gezet. 

Tarief box 3 omhoog naar 34 procent

Het kabinet wil het box 3-tarief twee procentpunten verhogen: dit wordt 34 procent. In 2025 blijft het box 3-tarief dan hetzelfde. Bovendien komt er, als het aan het kabinet ligt, per 1 januari 2024 geen indexering voor het heffingsvrij vermogen in box 3. Daardoor is het heffingsvrij vermogen ook in 2024 57.000 euro per persoon en 114.000 euro voor fiscale partners.

Vereniging van eigenaren-aandeel en derdenrekening-gelden

Sinds 1 januari 2023 is er een tijdelijke regeling voor de box 3-heffing van kracht. Met deze regeling moeten de forfaitaire rendementen beter aansluiten op de werkelijke rendementen. Bezittingen vallen in de categorie banktegoeden (forfaitair rendement in 2023 voorlopig 0,36 procent) of overige bezittingen (forfaitair rendement in 2023 6,17 procent). Voorstel van het kabinet is om lidmaatschapsrechten voor een vereniging van eigenaren (VvE) en gelden op een derdenrekening, in de (lager belaste) categorie banktegoeden onder te brengen. Dit gebeurt dan met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023.

Vorderingen en schulden onderling

Sinds 1 januari 2023 is het forfaitair rendement voor vorderingen (6,17 procent) hoger dan voor schulden (voorlopig in 2023 2,46 procent). Hierdoor valt het inkomen in box 3 hoger uit dan voorheen bij onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. Het kabinet wil dit voorkomen. Daarom is het plan om deze vorderingen en schulden te defiscaliseren en dus niet mee te rekenen voor box 3 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van onderlinge vorderingen en schulden wanneer een verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen.

Rechtsherstel

Eerder besloot de Hoge Raad dat bij de vermogensrendementsheffing in box 3 moet worden aangesloten bij het werkelijke rendement en dus niet bij het wettelijke forfaitaire rendement. Daarna ontstond een discussie over het rechtsherstel en die discussie is nog steeds gaande. Ondanks de aanpassingen in het Belastingplan 2024, verwachten we dat er nog lang onrust zal blijven rondom dit onderwerp. Vooral ook omdat over diverse zaken nog wordt geprocedeerd.   
Tot het nieuwe stelsel wordt ingevoerd, vanaf 2027, geldt de tijdelijk regeling voor rechtsherstel. Voor de jaren tot 2022 is dat neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3. Voor 2023 en verder is dat neergelegd in de zogenaamde Overbruggingswet box 3. Het is afwachten hoe de plannen van het demissionaire kabinet worden ontvangen door het nieuwe kabinet en het nieuwe parlement. Wel is duidelijk dat over het nu geboden rechtsherstel ook al volop wordt geprocedeerd. In veel gevallen doet u er daarom goed aan om tijdig bezwaar te maken om zo uw rechten veilig te stellen. Is uw werkelijk rendement in box 3 lager dan het forfaitaire wettelijke rendement, maak dan binnen zes weken na dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting bezwaar. Wilt u overleggen over een mogelijk bezwaar? Neem contact op met uw adviseur, zodra u een aanslag ontvangt.

Tijdig anticiperen 

Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel (vanaf 2027) grote invloed hebben op uw situatie. Wij volgen uiteraard alle ontwikkelingen rondom box 3 en houden u op de hoogte, zodat u tijdig kunt anticiperen op de mogelijke gevolgen voor u.

(Bron: Flynth)

Naast grote thema’s zoals duurzaamheid, box 3 en de regeling bedrijfsopvolging, staan in het belastingpakket voor 2024 ook kleinere aanpassingen die veel ondernemers aangaan. Het betreffen veranderingen rondom mobiliteit, het einde van de betalingskorting IB en aanpassingen in de werkkostenregeling. Hieronder een aantal van die aanpassingen uit het belastingpakket voor 2024 en andere wijzigingen per 2024.

Mobiliteit

Onbelaste reiskostenvergoeding omhoog

In 2023 is de onbelaste reiskostenvergoeding die een werkgever aan een werknemer mag geven, maximaal 0,21 euro per zakelijke kilometer (inclusief woon-werkverkeer). Per 1 januari 2024 gaat deze omhoog naar 0,23 euro per kilometer. Deze verhoging geldt overigens ook voor diverse regelingen in de inkomstenbelasting. Ondernemers en resultaatgenieters mogen dan 0,23 euro per kilometer van hun resultaat aftrekken voor elke zakelijke kilometer die zij met hun privévervoermiddel rijden, dus auto, motor of fiets. Overigens mag u woonwerkkilometers meetellen als zakelijke kilometers. Ook mag u dit hogere bedrag gebruiken bij de aftrek van zorgkosten. 

OV-abonnementen en voordeelurenkaarten

Het voorstel wordt gedaan om het privégebruik van OV-abonnementen of voordeelurenkaarten die vergoed of verstrekt worden, gericht vrij te stellen. Dit heeft dan tot gevolg dat werkgevers deze altijd belastingvrij kunnen aanbieden, zolang maar aannemelijk is dat ze (ook) gebruikt zullen worden voor zakelijke reizen, zoals woon-werkverkeer. 
Het grote voordeel voor werkgevers is dat zij geen registratie meer hoeven bij te houden van het privé en zakelijk gebruik om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Dat betekent een (aanzienlijke) administratieve lastenverlichting voor werkgevers.

Grijskentekenregeling bpm voor ondernemers stopt

Bestelauto kopen? Ook ondernemers moeten vanaf 2025 belasting (bpm) daarover betalen. De bpm wordt dan ook gebaseerd op de CO2-uitstoot van de bestelauto. Deze maatregel was al in het Belastingplan van vorig jaar aangenomen en is dus op zich niet nieuw. Het is uiteraard wel goed om met deze komende afschaffing rekening te houden.

Einde betalingskorting IB 

Hebt u de hele aanslag inkomstenbelasting (IB) minus de betalingskorting uiterlijk op de eerste vervaldag betaald? Nu is het nog zo dat u dan bij bepaalde voorlopige IB-aanslagen een betalingskorting ontvangt van de Belastingdienst. Aan deze regeling komt een einde. Een voorlopige aanslag IB in één keer betalen blijft mogelijk, alleen levert dat vanaf 2024 geen betalingskorting meer op.

Verandering in de Werkkostenregeling

Via de Werkkostenregeling kunnen werkgevers onbelaste vergoedingen geven aan hun werknemers. Het gaat dan om zaken als verstrekkingen en terbeschikkingstellingen. Gaat het om een vergoeding die niet gericht is vrijgesteld? Dan kan een werkgever de vrije ruimte gebruiken om de vergoeding onbelast te laten. 

In 2023 ging de vrije ruimte in de Werkkostenregeling tijdelijk omhoog. Deze is per werkgever 3 procent van de totale fiscale loonsom van alle werknemers samen. De loonsom mag dan niet hoger zijn dan 400.000 euro. Is de fiscale loonsom hoger dan 400.000 euro? Over het deel dat hoger is, geldt een vrije ruimte van 1,18 procent. 

Vanaf 2024 gaat de vrije ruimte omlaag van 3 procent naar 1,92 procent over een fiscale loonsom tot 400.000 euro. Het percentage voor het deel boven de 400.000 euro wijzigt niet. Zorg ervoor dat u dit jaar nog optimaal gebruikmaakt van de vrije ruimte binnen de Werkkostenregeling. U kunt daarbij overwegen om bepaalde vergoedingen of verstrekkingen nog in 2023 te doen om de extra ruimte te benutten.

(Bron: Flynth)

Inmiddels zijn we al bijna vijftig jaar bekend met de Wet minimumloon. Het principe is duidelijk. Alle werknemers van 21 jaar en ouder hebben recht op het wettelijk minimumloon. Voor jongere werknemers geldt het minimumjeugdloon. Vanaf volgend jaar veranderen de regels met mogelijk grote financiële gevolgen voor u als werkgever. 

Situatie nu 

Het wettelijk minimumloon per maand is een vast bedrag. Medewerkers die parttime werken, ontvangen minimaal het parttime deel over dit vaste minimumloon. Een medewerker met een contract op urenbasis ontvangt een minimumloon per uur. Daarbij wordt rekening gehouden met het standaard aantal uren per week dat gebruikelijk is bij de betreffende werkgever.  

In Nederland kennen we namelijk verschillende werkweken. Standaard heeft een werkweek 40 uur. Maar in cao’s zijn soms afwijkende werkweken afgesproken, variërend van 36 uur tot en met 40 uur per week.  

Het gevolg is dat het wettelijk minimumloon per uur voor een medewerker met een standaard werkweek van 36 uur hoger ligt dan het minimum uurloon van iemand met een standaard werkweek van 40 uur.  

Veranderingen per 1 januari 2024 

Per 1 januari 2024 verandert de Wet minimumloon. Er komt een minimumloon per uur dat voor iedereen gelijk is, ongeacht de lengte van de werkweek.  

Voor de bepaling van dit uurloon is de wetgever uitgegaan van een werkweek van 36 uur. Dit betekent bijvoorbeeld dat medewerkers van 21 jaar of ouder die 40 uur per week werken erop vooruitgaan. Hun minimumuurloon stijgt van 11,51 euro naar 13,27 euro. Dat is een stijging van maar liefst 15 procent. Dit is inclusief de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024.  

Gevolgen voor werkgever 

Voor u als werkgever heeft dit uiteraard gevolgen. Zeker als u veel medewerkers in dienst hebt die u het wettelijk minimumloon betaalt en uw standaard werkweek is langer dan 36 uur per week. Al deze medewerkers krijgen vanaf 1 januari een hoger brutoloon. En dat leidt dus tot hogere loonkosten voor u als werkgever.  

Het is van belang dat u nu al actie onderneemt. Denk bijvoorbeeld aan het aanpassen van uw eigen prijsstelling in verband met deze hogere loonkosten.

(Bron: Flynth)

Nieuwe regels moeten het Nederlandse pensioenstelsel verbeteren. Het nieuwe pensioenstelsel, dat is uitgewerkt in de Wet toekomst pensioenen, is persoonlijker en transparanter. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van het nieuwe pensioenstelsel?

De Wet toekomst pensioenen zet de meeste pensioenregelingen behoorlijk op zijn kop. De wet is per 1 juli 2023 van kracht geworden, maar alle veranderingen voor het nieuwe pensioenstelsel zullen pas in 2028 doorgevoerd zijn. Er komt een complex transitieplan aan te pas. Dit zijn een aantal kenmerken van het nieuwe pensioenstelsel:

  • De pensioenuitvoerder biedt alleen nog premieregelingen aan; de premie staat vast, de toekomstige uitkering níét.
  • De hoogte van de pensioenpremie (die de werkgever en werknemer samen betalen) is het uitgangspunt.
  • De premie wordt belegd, zodat er pensioenkapitaal wordt opgebouwd.

Hoogte pensioenuitkering pas op pensioendatum bekend

De uitvoerder doet geen enkele belofte meer over de hoogte van het pensioen van een werknemer. Pensioenen kunnen eerder omhoog als het economisch beter gaat en eerder omlaag als het economisch slechter gaat. Die bewegingen in het pensioen worden kleiner als iemand dichtbij de pensioenleeftijd zit. Pas op de pensioendatum wordt het kapitaal omgezet in een pensioenuitkering en is bekend wat de werknemer na zijn pensioen daadwerkelijk te besteden heeft.

Gelijk percentage pensioenpremie voor alle leeftijden

De pensioenuitvoerder hanteert voor de pensioenpremie bij alle leeftijden een gelijk percentage van het pensioengevend loon. In het oude stelsel kon de premie stijgen naarmate iemand ouder werd. In het nieuwe stelsel daalt de pensioenopbouw naarmate iemand ouder wordt. Bij jongeren kan de inleg namelijk langer renderen dan bij ouderen. De pensioenuitvoerder kan de wijze van beleggen afstemmen op typen werknemers; voor jongeren kan meer beleggingsrisico worden genomen, omdat zij ver van hun pensioen zitten. Een pensioenfonds kan desnoods tegenvallers in de beleggingen dempen met geld uit een ‘solidariteitsreserve’.

Reservering persoonlijk pensioenvermogen

Het pensioenfonds belegt de premie en houdt voor iedere werknemer een persoonlijk deel van het gezamenlijk pensioenvermogen bij. Zo kan de werknemer zien hoeveel vermogen er voor zijn pensioen gereserveerd is. In het oude stelsel was er één grote gezamenlijke pot.

(Bron: Rendement)

De Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) biedt diverse modellen huurovereenkomsten aan op hun website, waaronder de Huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte. In 2023 heeft ROZ een nieuw model gepubliceerd. Wat zijn de belangrijkste wijzigen zijn ten opzichte van het oude sjabloon? 

Openingstijden

Per 1 januari 2022 is de Winkeltijdenwet gewijzigd. Volgens deze wet moeten winkeliers uitdrukkelijk instemmen met de openingstijden van hun winkel of wijzigingen hierin. De winkelier hoeft dus niet open te gaan als er bijvoorbeeld een extra koopavond in een winkelstraat wordt georganiseerd, als dat niet eerder is afgesproken. Tenzij de winkelier hier natuurlijk zelf mee instemt. In de nieuwe modelovereenkomst is een apart artikel is opgenomen waarin de winkelier en de verhuurder de wekelijkse openingstijden kunnen vermelden. In het vorige model was er alleen een algemene bepaling over de openingstijden.

Afspraken over verduurzaming van de winkel

In het modelcontract is meer aandacht voor verduurzaming van het winkelpand. In het vorige model was er een vrijblijvende bepaling opgenomen waarin stond: “dat partijen het belang van duurzaamheid onderkennen”. In het nieuwe model is een lijst opgenomen. U vindt op de website van ROZ. In deze duurzaamheidsmatrix kunnen de winkelier en verhuurder afspraken maken over wie welke maatregelen voor zijn/haar rekening neemt. Het is een zeer uitgebreide lijst, waar de meest voorkomende verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen. De maatregelen zijn niet af te dwingen, maar er staat wel beschreven dat betrokken partijen regelmatig de voortgang met elkaar bespreken.

Omgevingswet

Op 1 januari 2024 treedt de nieuwe omgevingswet naar verwachting in werking. In het nieuwe model is hier al rekening mee gehouden door de opname van artikel 16. In dit artikel staat beschreven dat wanneer termen uit de huurovereenkomst niet aansluiten bij de nieuwe Omgevingswet deze zoveel mogelijk gelezen moeten worden overeenkomstig de begrippen uit die nieuwe wet.

Bijzondere bepalingen

Indien er een bepaling gewijzigd of toegevoegd moet worden dan kan dat bij het laatste artikel bijzondere bepalingen. In het nieuwe model is hier al een drietal concepten opgenomen. Er is een optie opgenomen voor het plaatsen van slimme meters. Verder kunnen de winkelier en verhuurder afspraken vastleggen over de verwerking van persoonsgegevens. En er is ook een mogelijkheid toegevoegd om de overeenkomst van een elektronische handtekening te voorzien.

Bovenstaande is geen volledige opsomming van wijzigingen. Naast wijzigingen in het model huurovereenkomst, zijn de algemene bepalingen, die onderdeel uitmaken van de huurovereenkomst, ook op een aantal punten gewijzigd.

(Bron: ABAB)

Een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vormt de basis van het arbobeleid van elk bedrijf. De RI&E helpt om risico’s in kaart te brengen en die risico’s aan te pakken met de juiste maatregelen. Voor een veilige en gezonde werkplek. Het is voor elke werkgever verplicht om een RI&E te hebben. We delen daarom graag de drie meest gestelde RI&E-vragen van ondernemers.

De drie meest gestelde RI&E-vragen

Vraag 1: Wij hebben geen 25 medewerkers en werken met seizoensmedewerkers, moeten wij dan toch een RI&E opstellen? Hoe zit dat nou precies? Geldt dit ook voor zzp’ers?

Op het moment dat u met seizoensmedewerkers werkt, staan zij op de loonlijst en bent u dus verplicht om een RI&E op te stellen. Indien dit meer dan 25 medewerkers zijn, bent u zelfs verplicht om de RI&E extern te laten toetsen. Een RI&E is verplicht op het moment dat u medewerkers in dienst hebt, ook al zijn dit tijdelijke krachten of stagiaires. Of een RI&E moet worden opgesteld voor zzp’ers hangt af van de situatie. Is de zzp’er in dienst van een bedrijf (heeft de zzp’er een arbeidsovereenkomst met het bedrijf waar hij werkt), dan dient de opdrachtgever een RI&E te maken, omdat de opdrachtgever dan een werkgever is met een werknemer in dienst. Wordt de zzp’er voor losse klussen ingehuurd en is de zzp’er dus niet in dienst van het bedrijf, dan geldt er geen verplichting voor de inhuurder tot het maken van een RI&E. Dus ook bij inleen/inhuur van meerdere zzp’ers is het inlenende bedrijf niet verplicht een RI&E op te stellen voor deze ingeleende zzp’ers. Een hoofdaannemer mag op basis van het civiele recht gerust van een zzp’er een RI&E eisen, maar dit is geen verplichting op basis van de Arbeidsomstandighedenwet.

Vraag 2: Hoe moet ik het criterium van 25 medewerkers toepassen? Is dat voor het hele bedrijf, per locatie of anders?

De Arbeidsomstandighedenwet kijkt naar het aantal arbeidsovereenkomsten en dus niet naar het aantal fte’s. Ook stagiaires en uitzendkrachten worden hierin meegeteld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen filialen of vestigingen. Dit betekent dat de medewerkers worden geteld van de gehele organisatie en niet per vestiging. Bovendien moet de RI&E wel worden ingevuld per werkplek (dus per locatie) omdat de risico’s per locatie anders kunnen zijn. 

Vraag 3: Wat kan ik doen wanneer een medewerker gevaarlijk gedrag vertoont, ondanks de waarschuwingen voor gevaar die in strijd zijn met de bestaande RI&E? 

Op het moment dat een medewerker gevaarlijk gedrag vertoont dat niet toegestaan is en zelfs voor een onveilige situatie zorgt, is het advies om een (officiële) waarschuwing te geven. Geef in de waarschuwing aan wat het onveilige gedrag is en wat de richtlijnen zijn binnen de organisatie. Verwijs naar de RI&E, naar de werkinstructies en mogelijke andere voorlichtingen. Op die manier geeft u aan dat de medewerker beter had moeten weten en dat het gedrag dus onacceptabel is. Belangrijk is dat er vanuit de organisatie instructies voor gezond en veilig werken worden gegeven, maar ook dat er toezicht is op de uitvoering hiervan. Het is in dit geval heel belangrijk dat u dus voorlichting geeft, onderricht en toezicht houdt. Is de medewerker op de hoogte van de risico’s? Weet hij welke maatregelen hij moet nemen om deze risico’s te voorkomen? Weet hij hoe hij zijn werk veilig kan verrichten? Hoe vaak heeft er voorlichting plaatsgevonden? Kan de medewerker wel de juiste maatregelen treffen? Maar dus ook wie houdt er toezicht? Hoe frequent en consequent is dit toezicht? Dit betekent dat de verantwoordelijkheid niet stopt na het uitvoeren van de RI&E. Zorg er dus voor dat regelmatig aandacht wordt besteed aan veiligheid binnen de organisatie. 

(Bron: Flynth)

De belastingrente voor onder meer inkomstenbelasting is op 1 juli 2023 gestegen. Ons advies: vraag tijdig een voorlopige aanslag aan en beperk zo de rente die u moet betalen. 

U betaalt belastingrente als de Belastingdienst uw aanslag niet op tijd kan vaststellen. Bijvoorbeeld als u de aangifte inkomstenbelasting na 1 mei indient. Of de aangifte vennootschapsbelasting meer dan 5 maanden na het einde van het boekjaar. 

Stijging voor vrijwel alle belastingen

Op 1 juli 2023 is deze belastingrente voor vrijwel alle belastingen gestegen van 4% naar 6%. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inkomstenbelasting, erfbelasting, loonbelasting en overdrachtsbelasting. Alleen de vennootschapsbelasting en de zogenaamde bronbelasting hebben een afwijkende belastingrente. Deze stijgt nu niet, maar staat momenteel al op 8%. Ook hier is het dus de moeite waard om de rente zoveel mogelijk te beperken.  

Vraag tijdig voorlopige aanslag aan

Is het u niet gelukt om uw belastingaangifte op tijd in te dienen? Dan adviseren wij u om alsnog zo snel mogelijk een (aangepaste) voorlopige aanslag aan te vragen. Zo beperkt u de termijn waarover u rente moet betalen. Wel is het belangrijk dat deze voorlopige aanslag zo goed mogelijk overeenkomt met de werkelijkheid. Als de definitieve aanslag hoger uitvalt dan de voorlopige aanslag, moet u over het verschil namelijk alsnog belastingrente betalen.  

Beperk invorderingsrente, los coronaschulden af

Naast belastingrente kunt u te maken krijgen met invorderingsrente. U betaalt invorderingsrente als u een belastingaanslag niet op tijd betaalt. Deze invorderingsrente is op 1 juli 2023 gestegen van 2% naar 3% en zal op 1 januari 2024 verder worden verhoogd naar 4%. De invorderingsrente geldt ook voor coronabelastingschulden. Wij raden dan ook aan deze coronaschulden indien mogelijk versneld af te lossen. 

(Bron: Flynth)

Gebruikt uw onderneming veel energie? Dan hakken de hoge energieprijzen van de laatste tijd er flink in. Gelukkig kunt u tot en met 2 oktober nog de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) aanvragen. Hiermee krijgt u – met terugkerende kracht – maximaal 160.000 euro van uw energiekosten vergoed.

Schat in of de regeling voor u geldt

De belangrijkste voorwaarde voor de TEK is dat uw energiekosten van gas en elektra meer dan 7 procent van uw omzet bedragen. Met behulp van rekenvoorbeelden op de RVO-website kunt u alvast inschatten of uw onderneming hieraan voldoet. RVO gebruikt bij de berekening een schatting van uw jaarverbruik. Uw netbeheerder levert hiervoor de cijfers. RVO rekent met modelprijzen voor 2022: 2,41 euro per m3 gas en 0,59 euro per kWh elektriciteit. Deze prijzen zijn inclusief energiebelasting en opslag duurzame energie.

Voorwaarden TEK

Om voor de TEK in aanmerking te komen, moet uw onderneming ook aan de volgende voorwaarden voldoen. Als u aan alle voorwaarden voldoet, dan kunt u tot en met 2 oktober 2023 de TEK aanvragen. De tegemoetkoming is beschikbaar voor de periode 1 november 2022 tot 31 december 2023.

  • De onderneming voldoet aan de Europese definitie van MKB.
  • De onderneming is in Nederland gevestigd, staat met de handelsnaam ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en is uiterlijk op 31 december 2022 ingeschreven.
  • De onderneming is te typeren als een energie-intensieve onderneming, waarvan de energiekosten van gas en elektra minimaal 7 procent van de omzet bedragen.
  • Het betreft een onderneming met een zakelijk energiecontract.
  • Het energiecontract is afgesloten voor 1 november 2022 en heeft betrekking op de levering van energie in de periode 1 november 2022 tot en met 31 december 2023. Daarbij is de prijs lager dan € 1,19 inclusief Energie Belasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) per m³ gas en 0,35 euro inclusief EB en ODE per kWh elektra wordt in mindering gebracht op het subsidiabele bedrag.
  • Als er elektriciteit wordt geleverd aan het net, wordt dit van het energieverbruik afgehaald. De volumes worden gesaldeerd.
  • Als er een eerdere tegemoetkoming is ontvangen via het prijsplafond, wordt dit in mindering gebracht.

De TEK kent drie stappen:

  • Energie-intensiteitseis;
  • Berekening van het voorschot;
  • Definitieve vaststelling (vanaf januari 2024 voor 31 mei 2024).
     
  1. Energie intensiteitseis
    Een onderneming kan subsidie aanvragen als ze voldoet aan de eis dat de energiekosten (van gas en elektra) minimaal 7 procent bedragen van de totale omzet. De omzet wordt bepaald op basis omzetgegevens over het jaar 2022 uit de aangiften omzetbelasting.
    RVO ontvangt een schatting van het jaarverbruik van de netbeheerder.
    Voor het bepalen of een onderneming voldoet aan de intensiteitseis rekent RVOmet een gemiddelde prijs van energie. De modelprijs (rekenprijs) is vastgesteld op 2,41 euro per m3 gas en 0,59 euro per kWh voor elektriciteit. Deze prijzen zijn inclusief Energie Belasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE).
     
  2. Berekening voorschot
    De totale tegemoetkoming bedraagt 50% van de energiekosten van het standaard energieverbruik. Het voorschot wordt berekend aan de hand van het standaard jaarverbruik voor gas in m³ x 2 euro x 50 procent en het standaard jaarverbruik voor elektra in kWh x0,60 euro x 50 procent. Het voorschot is 50 procent van dit bedrag. Daarbij geldt de voorwaarde dat de tegemoetkoming van de TEK-regeling maximaal 160.000 euro per onderneming (groep) bedraagt.
     
  3. Definitieve vaststelling
    De definitieve vaststelling vindt op basis van de modelprijs 2023 plaats. Deze wordt in februari 2024 door het CBS vastgesteld. Boven de 125.000,00 euro subsidie dient een accountantsverklaring overlegd te worden.

Actie gevraagd omtrent eHerkenning

Zorg dat u uw eHerkenning niveau 3 met machtiging ‘RVO diensten op niveau eH3’ of hoger op orde heeft. Om in te loggen heeft u eHerkenning niveau 3 met machtiging ‘RVO diensten op niveau eH3’ (of hoger) nodig.

Uitwerking aanvraag

  • Om uw aanvraag nauwkeurig uit te werken heeft u in ieder geval de volgende zaken nodig:
  • Om in te loggen heeft u eHerkenning niveau 3 met machtiging ‘RVO diensten op niveau eH3’ (of hoger) nodig.
  • De gegevens van de subsidieaanvrager, het KVK-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer waarop het voorschot kan worden overgemaakt.
  • De gegevens van de contactpersoon, naam, telefoonnummer en e-mailadres.
  • De EAN-nummers van uw gas en elektriciteitsaansluiting(en)
  • De omzet over 2022.
  • De uitzonderingen kunt u op de website van RVO.nl TEK aanvraag voorbereiden vinden.

(Bron: Flynth)