All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Vanaf 2024 zijn fiscaalvrije vergoedingen over reiskosten van onder andere werknemers verruimd. Het betreft zowel de vergoedingen voor privévervoer zoals bij gebruik van de auto, als voor vergoedingen voor reizen met het openbaar vervoer. Het bedrag van €0,23/km wordt voorlopig niet aangepast. Dit blijkt uit een reactie van staatssecretaris Van Rij op een onderzoek naar deze vergoeding.

Doel­treffend & doel­matig

Het onderzoek is in opdracht van het Ministerie van Financiën verricht. De onderzoekers komen tot de conclusie dat de onbelaste reiskostenvergoeding van €0,23/km doeltreffend en waarschijnlijk doelmatig is.

In de reactie wordt ingegaan op een aantal aspecten van de vergoeding. Zo wordt ingegaan op het doel van de regeling en op het gebruik ervan. Ook wordt in het onderzoek aandacht besteed aan enkele alternatieven, zoals het verhogen of verlagen van het bedrag van de belastingvrije vergoeding.

Variabele autokosten

Opmerkelijk is dat de regeling als doelmatig wordt aangemerkt, omdat de onbelaste reiskostenvergoeding de variabele autokosten van een middenklasse auto veelal dekt. Het feit dat werknemers ook met vaste autokosten te maken krijgen en hiervoor geen belastingvrije vergoeding kunnen ontvangen, wordt afgedaan met een verwijzing naar keuzes uit het verleden.

Aanbevelingen

In de reactie wordt ook ingegaan op de aanbevelingen van het rapport, maar dit leidt tot weinig nieuws. Zo wordt aanbevolen te voorkomen dat een vergoeding voor zakelijke kosten belast wordt als loon. De staatssecretaris neemt deze over, evenals de aanbeveling de regeling periodiek te evalueren.

Ook wordt bezien of de communicatie inzake de samenloop van de onbelaste reiskosten- en thuiswerkvergoeding geïntensiveerd kan worden. Deze samenloop blijkt in de praktijk ingewikkeld te worden gevonden. De staatssecretaris onderschrijft ook de wens om het inzicht te vergroten inzake het gedrag van werkgevers voor wat betreft wijzigingen van de vergoeding.

(Bron: De Jong en Laan)

De aanslag schenkbelasting wordt altijd opgelegd aan de ontvanger van de schenking. Dit is ook het geval als je als schenker de schenkbelasting voor jouw rekening neemt bij een schenking vrij van recht.

Belastingschulden mag je in principe niet in aftrek brengen op jouw vermogen in box 3, maar dat geldt niet voor de schenkbelasting die je op 1 januari nog moet betalen met betrekking tot een schenking van het voorgaande jaar. Dat je de schenkbelasting betaalt, is namelijk niet te beschouwen als een belastingschuld van jou, maar als een schuld aan de ontvanger van jouw schenking.

Schuld aftrekbaar in box 3

Het gevolg is dat de nog te betalen schenkbelasting bij jou als schuld meetelt in box 3. Anderzijds telt bij de ontvanger van de schenking echter deze schuld ook mee in box 3 en wel als overige bezitting.


Let op! 
Vorderingen en schulden tussen fiscale partners en vorderingen van minderjarige kinderen op hun ouders en de daarmee corresponderende schulden van die ouders worden sinds 2023 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd in box 3. In zo’n geval worden ook de schuld en de vordering die ontstaan door de schenking vrij van recht niet in box 3 meegenomen.

Nog geen aanslag opgelegd, wat nu?

Het voorgaande is ook van toepassing als de ontvanger van de schenking uiterlijk acht weken voor het einde van het kalenderjaar de aangifte schenkbelasting heeft ingediend. Het kan zijn dat, ondanks de tijdige indiening van de aangifte, op 1 januari van het jaar volgend op het jaar van schenking toch nog geen (voorlopige) aanslag schenkbelasting is opgelegd. Of dat die (voorlopige) aanslag wel is opgelegd, maar dusdanig laat dat de schenkbelasting redelijkerwijs niet vóór 1 januari betaald kan worden.

Ook in die situaties mag je de nog te betalen schenkbelasting als schuld meetellen in box 3, en dient de ontvanger hetzelfde bedrag op te nemen als overige bezitting in box 3.

Onder voorwaarden extra aftrek bij ontvanger

In die situatie mag de ontvanger van de schenking het bedrag van de te betalen schenkbelasting ook in aftrek brengen op zijn banktegoeden in box 3. Let wel, dit mag dus alleen als de aangifte schenkbelasting uiterlijk acht weken voor het eind van het jaar van schenking is ingediend en de Belastingdienst de (voorlopige) aanslag schenkbelasting zodanig laat oplegt dat deze redelijkerwijs niet meer vóór 1 januari van op het jaar van schenking volgende jaar betaald kan worden.

Let op! Door deze extra aftrek kunnen de banktegoeden in box 3 niet minder worden dan nul.

Tip! Deze aftrek van de te betalen schenkbelasting van de banktegoeden geldt ook bij vorderingen en schulden tussen fiscale partners of tussen ouders en minderjarige kinderen, hoewel de schuld en vordering zelf dan in box 3 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd worden.

(Bron: De Jong en Laan)

De Eerste Kamer stemde op 16 april 2024 in met de wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Maar wat houdt deze wet in? Welke wijzigingen kunt u verwachten? En vooral: wat betekent dit voor u als ondernemer? Wij vertellen u er meer over. 

Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 

Hebt u een of meer werknemer(s) met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst? Dan komt u wellicht in aanmerking voor tegemoetkoming vanuit de overheid, in de vorm van Wtl. Momenteel draagt deze wet nog onvoldoende bij aan het stimuleren van werkgevers om potentiële werknemers met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen. De gewijzigde wet moet hier verandering in brengen. 

Loonkostenvoordeel (LKV) 

Een belangrijk onderdeel van Wtl is het loonkostenvoordeel (LKV). Een jaarlijkse tegemoetkoming voor het aannemen van werknemers uit een doelgroep die moeilijk aan werk komen. De tegemoetkoming bedraagt maximaal drie jaar. Binnen de huidige regeling gaat dit om werknemers: 

  • met een arbeidsbeperking 
  • met een arbeidsongeschiktheidsuitkering 
  • van 56 jaar of ouder die momenteel een uitkering ontvangen 

In sommige gevallen is er ook een tegemoetkoming voor herplaatsing naar een nieuwe of aangepaste functie, nadat de werknemer arbeidsongeschikt werd. 

Aankomende wijzigingen 

Let op: het kabinet heeft besloten het LKV bij oudere werknemers (56-jarigen met een uitkering) vanaf 1 januari 2026 af te schaffen. Voor dienstverbanden die op of na 1 januari 2024 zijn gestart, verlaagt de overheid het LKV vanaf 1 januari 2025 stapsgewijs. Per 1 januari 2026 is het volledig afgeschaft. Voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 blijft het loonkostenvoordeel gewoon gelden onder de huidige voorwaarden. 

Het goede nieuws is dat de overheid de criteria voor het LKV bij het herplaatsen van werknemers met een arbeidsbeperking verruimt. Hierdoor komen meer werkgevers in aanmerking voor het LKV. 

(Bron: Flynth)

De Hoge Raad heeft donderdag 6 juni 2024 in vijf box 3-zaken uitspraak gedaan. De Hoge Raad laat weliswaar weten dat met de Herstelwet box 3 de verboden discriminatie niet is weggenomen, maar toch hadden wij meer verwacht van de inhoudelijke invulling. Zo laat de Hoge Raad (onder meer) weten dat het werkelijk rendement ook ongerealiseerde waardemutaties omvat. Een eerste korte samenvatting.

1. Algemeen

De Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet), ingevoerd om de door de Hoge Raad op 24 december 2021 geconstateerde verdragsinbreuk weg te nemen, voldoet ook niet aan de vereisten. Zowel de Herstelwet als de Overbruggingswet blijven het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht schenden wanneer het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement.

2. Discriminatie

De Hoge Raad oordeelt dat de Herstelwet nog steeds discriminerend is omdat het hetzelfde probleem behoudt voor overige bezittingen. Dat is doorgaans niet het geval voor zover het vermogen bestaat uit banktegoeden. Het forfaitaire rendement voor banktegoeden benadert namelijk volgens de Hoge Raad in de regel het werkelijke rendement.

Geldt ook voor Overbruggingswet box 3

Ofschoon de verschillende zaken niet gaan over de Overbruggingswet box 3 zoals die sinds 2023 luidt, laat de Hoge Raad weten dat ook voor de Overbruggingswet geldt dat die in strijd is met het discriminatieverbod.

3. Werkelijk Rendement

De Hoge Raad heeft regels vastgesteld voor de berekening van het werkelijke rendement over het totale vermogen zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, dus zonder rekening te houden met inflatie. Het werkelijke rendement omvat rente, dividend, huur en positieve en negatieve waardeveranderingen van vermogensbestanddelen, inclusief ongerealiseerde waardeveranderingen. Kosten worden niet meegerekend, behalve de rente op box 3-schulden. Met het positieve of negatieve rendement in andere jaren wordt geen rekening gehouden.

4. Rechtsherstel

Als het werkelijke rendement op het gehele box 3-vermogen (dus geen cherry picking) lager is dan het forfaitaire rendement op het gehele box 3-vermogen, moet de belastingaanslag worden verminderd zodat belasting alleen wordt geheven over het werkelijke rendement. De belastingplichtige moet aantonen dat het werkelijke rendement lager is.

5. Rentevergoeding

Bij de vermindering van de aanslag wordt volgens de Nederlandse fiscale wetgeving geen rente vergoed door de Belastingdienst. Volgens de Hoge Raad is dat in de regel niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uitzonderingen hierop zijn volgens de Hoge Raad alleen aan de orde wanneer de wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering in box 3. Dit zal zich niet snel voordoen.

6. Conclusie uit 6 juni-arresten

De Hoge Raad oordeelt dat de Herstelwet niet voldoet aan de eisen van het EVRM en het eigendomsrecht, omdat het verschil in behandeling tussen succesvolle en minder succesvolle beleggers niet gerechtvaardigd is. De wetgever moet een nieuw systeem ontwerpen dat wel in lijn is met deze rechten. Voor de huidige situatie heeft de Hoge Raad in feite gezegd dat het stelsel van box 3 alleen kan worden toegepast indien het werkelijke rendement op alle vermogensbestanddelen in box 3 hoger is dan dit forfait. Is in een jaar het werkelijke rendement, inclusief gerealiseerde en ongerealiseerde waardestijgingen, lager dan het forfaitaire rendement dan dient bij dit werkelijke rendement te worden aangesloten. Is het werkelijke rendement in een jaar hoger dan het forfait dan mag je uitgaan van het forfait.

Eerste reactie staatssecretaris

De staatssecretaris heeft op 6 juni 2024 ook al een eerste reactie gegeven op de arresten. In zijn reactie wijst hij op de aanzienlijke budgettaire gevolgen en impact van de uitspraken op de uitvoering door de Belastingdienst. De uitspraken en hun gevolgen worden de komende acht weken bestudeerd. Daarna volgt politieke besluitvorming, die aan het volgende kabinet is. Ook laat hij weten dat belastingplichtigen worden geïnformeerd zodra er meer duidelijkheid is en zij voorlopig niets hoeven te doen. Degenen die door de uitspraak worden geraakt, krijgen eerst een brief van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft in ieder geval al een (digitaal) formulier ‘Opgaaf werkelijk rendement’ in concept gereed staan, waarin al rekening is gehouden met de verschillende mogelijke scenario’s. Dat zou dan, zou u misschien denken, snel en zonder al te veel moeite definitief gemaakt en aangeboden kunnen worden aan belastingplichtigen. Uit een beslisnota bij een eerdere Kamerbrief maken wij echter op dat de uitrolmaand wellicht ergens in oktober 2024 verwacht kan worden. De vaststelling van aanslagen zou dan pas in het tweede kwartaal 2025 plaatsvinden.

Opvallend is overigens dat de staatssecretaris in zijn reactie laat weten dat financieringskosten wel in aftrek kunnen komen, terwijl de Hoge Raad ‘slechts’ spreekt over rente en dat laatste ook staaft met de parlementaire geschiedenis.

Aanvullende arresten op 14 juni

De Hoge Raad heeft inmiddels op 14 juni nog eens vier arresten gewezen. Heel veel nieuws bieden die zo op het eerste gezicht niet. De Hoge Raad wijst vooral op zijn overwegingen in zijn arresten van 6 juni. 

Zo oordeelde de Hoge Raad in enkele van die 6 juni-arresten dat voor de berekening van het rendement zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel. En daarom beslist de Hoge Raad in een van zijn arresten van 14 juni dat voor de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning, de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar moeten worden bepaald op basis van de Waardering onroerende zaken (WOZ). Maar hoe kun je nu het werkelijk rendement berekenen indien de woning bijvoorbeeld in de loop van het jaar wordt aangekocht?

Blijf tijdig bezwaar maken

Hoewel de Hoge Raad dus op het eerste gezicht duidelijke regels heeft geboden, zijn er toch nog open eindjes. 

De staatssecretaris laat onder andere in zijn eerste reactie wel weten dat belastingplichtigen voorlopig niets hoeven te doen. Maar op welke groep belastingplichtigen hij daarbij doelt is niet geheel duidelijk. Bedoelt hij daarmee alleen degenen die tijdig een bezwaar hebben gemaakt, of alle belastingplichtigen waarvan  waarvan de aanslag op 6 juni 2024 nog niet onherroepelijk vaststond? Tot die laatste groep behoren ook belastingplichtigen die wel al een aanslag hebben ontvangen, maar waarvan de bezwaartermijn van zes weken op 6 juni 2024 nog niet was verlopen. Daarom blijft ons advies om bezwaar te blijven maken zodra u een definitieve aanslag ontvangt. Natuurlijk willen wij u daarbij graag ontzorgen. Neem daarvoor zodra u een definitieve aanslag ontvangt zo spoedig mogelijk contact op met uw adviseur. De bezwaartermijn bedraagt ‘slechts’ zes weken. 

Tot slot

Er zijn ook na de arresten van de Hoge Raad nog steeds onduidelijkheden. Wij analyseren de mogelijke impact van de uitspraken en houden u op de hoogte van de verdere ontwikkelingen. 

Denkt u dat u in aanmerking komt voor een correctie? Dan kunt u er, vooruitlopend op de opgave van uw werkelijk rendement, wel alvast voor zorgen dat u de gegevens daarover zoveel mogelijk verzamelt. Denk daarbij onder meer aan opgaven waaruit blijkt wat de inkomsten en waardeveranderingen van uw beleggingsportefeuille zijn en aan gegevens over uw inkomsten uit verhuur van vastgoed.     

Hoewel er meer duidelijk is, bestaan er ook nog steeds veel vragen. Wij volgen de ontwikkelingen rond box 3 op de voet. Wordt vervolgd.  

(Bron: Flynth)

Wil je als ondernemer een nieuwe bestelauto aanschaffen? Alleen in 2024 profiteer je nog van de vrijstelling voor de bpm. Deze vrijstelling wordt per 1 januari 2025 afgeschaft.

Wil je als ondernemer een nieuwe bestelauto aanschaffen? Alleen in 2024 profiteer je nog van de vrijstelling voor de bpm. Deze vrijstelling wordt per 1 januari 2025 afgeschaft.

Afschaffen per 2025

De overheid heeft besloten dat de vrijstelling van bpm op de aanschaf van nieuwe bestelauto’s per 1 januari 2025 wordt afgeschaft. Deze bestelauto’s worden daardoor voor ondernemers een stuk duurder. Zo rust bijvoorbeeld op een bestelauto op diesel met een catalogusprijs excl. btw van € 55.000 ruim € 15.000 bpm. Hoeveel de bpm volgend jaar wordt, is afhankelijk van de CO2-uitstoot.

Elektrisch alternatief?

Ondernemers kunnen nog in 2024 een bestelauto kopen zonder bpm. Als alternatief kan er ook een elektrische bestelauto aangeschaft worden. Daarvoor betaalt men in 2024 ook geen bpm en vanaf 2025 een vast bedrag van € 360. Dit bedrag stijgt jaarlijks mee met de inflatie. 

Subsidies elektrische bestelauto

Besluit je nog dit jaar een nieuwe elektrische bestelauto te kopen, dan heb je onder voorwaarden ook nog recht op de milieu-investeringsaftrek (MIA) en op de Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA). De MIA bedraagt dit jaar nog 27% van het investeringsbedrag minus € 20.000. Vorig jaar was dit nog 45% minus € 11.000. De MIA is dus al flink verminderd en het is nog maar de vraag of deze in 2025 voor elektrische bestelauto’s nog zal bestaan. De SEBA bedraagt maximaal 12% van de catalogusprijs met een maximum van € 5.000.

Tip! Je bent waarschijnlijk niet de enige ondernemer die in 2024 nog een bestelauto zonder bpm wil aanschaffen. Wacht hiermee dus niet te lang.

(Bron: De Jong & Laan)

Duurzaam investeren? Ontdek de wijzigingen van de EIA, MIA en Vamil

Wilt u duurzaam investeren in uw bedrijf? Wellicht komt u dan in aanmerking voor de regelingen EIA, MIA en Vamil. Voor 2024 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen deze fiscale regelingen. In dit artikel leest u welke wijzigingen van belang kunnen zijn voor u.

EIA, MIA en Vamil

Met de Energie-investeringsaftrek (EIA), de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) komt u mogelijk in aanmerking voor fiscaal voordeel als u investeert in energiebesparende bedrijfsmiddelen, duurzame energie of milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. Op voorwaarde dat ze vermeld staan op de Energie- of Milieulijst.

Het is van belang dat u controleert of uw geplande investering hierin voorkomt. Is dat niet het geval? Kijk dan of u met een kleine aanpassing van uw keuze voor de investering, die met de technische specificaties wel op de lijst staat, alsnog gebruik kunt maken van een van deze investeringsregelingen. Zorg er in ieder geval voor dat u alle investeringsregelingen binnen drie maanden na het verstrekken van de opdracht aanvraagt bij de RVO.

De aftrekpercentages voor de investeringsregelingen zijn in 2024:

  • EIA: 40 procent
  • MIA en Vamil: afhankelijk van de investeringscode 27, 36 of 45 procent

Milieulijst (MIA en Vamil) aangepast

Op de nieuwe lijst voor de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) van 2024 zijn enkele aanpassingen doorgevoerd. Opvallend is dat bepaalde bedrijfsmiddelen zijn geschrapt. De nadruk ligt vooral op apparatuur die milieuvoordelen oplevert tijdens uw dagelijkse activiteiten als ondernemer of in het productieproces. Enkele wijzigingen om rekening mee te houden zijn:

  • Verminderde focus op ‘free riders’ om overlapping van stimuleringsmaatregelen te verminderen.
  • Beperkte ondersteuning voor biomassa, tenzij het afkomstig is van afval of bijproducten.
  • Nieuwe toevoegingen met betrekking tot watergebruik, zoals tapsystemen voor water en frisdrank. Het doel hiervan is het verminderen van wegwerpverpakkingen, met een focus op de circulaire economie.
  • Mobiliteit: bepaalde plug-in hybride aandrijvingen zijn verwijderd en er gelden nieuwe eisen voor waterstof.
  • Sterke focus op reductie van de uitstoot van stikstofoxiden, het bevorderen van biodiversiteit en bescherming van de waterkwaliteit.
  • De vereisten voor duurzame gebouwen zijn aangescherpt.

Wilt u meer informatie over alle aanpassingen? Neem dan contact op met uw adviseur.

Wat brengt de Energie-investeringsaftrek (EIA) in 2024?

De lijst voor de Energie-investeringsaftrek (EIA) lijkt dit jaar op de eerdere jaren, maar er zijn toch enkele aanpassingen. Het aftrekpercentage is verlaagd naar veertig procent. De meest opvallende wijzigingen per investeringscategorie zijn als volgt:

  1. Bedrijfsgebouwen
    Het aantal categorieën is verminderd van 31 naar 24, wellicht door snellere terugverdientijden. Opmerkelijk is de toevoeging van twee opties voor energieprestatieverbetering. Tevens is de energiezuinige ventilator nu alleen van toepassing op bewaarloodsen. Spouwmuurisolatie en warmtekrachtinstallatie zijn uitgesloten, maar meet- en regeltechniek en sensoren blijven toegestaan.
     
  2. Processen
    Het aantal categorieën blijft gelijk. De vacuümkoeler voor bakkerijen is aan de EIA-lijst toegevoegd. Het elektrische frituurtoestel is daarentegen verwijderd van de lijst. Nieuw zijn onder andere CO2-winning uit buitenlucht, energieprestatieverbetering in grootkeukenapparatuur en de fiber lasersnijmachine.
     
  3. Duurzame energie
    Alleen de zogenaamde Swill vergister is geschrapt. Voor zonnepanelen zijn er twee belangrijke veranderingen: de minimale grootte is nu 15 kWp en er geldt een maximale grens van 55 kWp.
     
  4. Energietransitie
    De elektrische frituurtoestellen zijn overgeheveld vanuit categorie 2 en komen hier op dezelfde wijze terug. Nieuw in deze categorie zijn het warmte- en koudenet en de CO2-afvang voor permanente opslag (CCS).

(Bron: Flynth)

In het kader van de Werkkostenregeling (WKR) moet u vóóraf aanwijzen of vergoedingen en verstrekkingen aan uw medewerkers binnen het WKR forfait vallen. De aanwijzing van deze vergoedingen en verstrekkingen moet blijken uit de financiële administratie/de WKR specificatie.

Voor 2023 is de vrije ruimte 3,0% van uw fiscale loon tot en met € 400.000. Over het meerdere van uw fiscale loon is de vrije ruimte 1,18%.

Indien het WKR forfait is overschreden, wordt het meerdere belast met een eindheffing van 80%. De eindheffing moet uiterlijk in de tweede aangifte loonheffingen van 2024 worden aangegeven en worden betaald.  

Niet aangewezen vergoedingen en verstrekkingen vormen regulier belastbaar loon voor de werknemer en dienen dus in de loonadministratie te worden opgenomen. Doorgaans kunt u als werkgever ook kiezen om deze vergoedingen en verstrekkingen via de gebruteerde eindheffing af te rekenen.

Eventuele resterende vrije WKR ruimte 2023 kunt u dit jaar nog benutten voor een fiscaal voordelige beloning.

(Bron:HLB)

Van het toegenomen financiële belang van belastingrente voor de heffing van inkomsten- en vennootschapsbelasting – actueel tarief tot 10%! – was u allicht al op de hoogte. Dat belastingrente ook aan de orde kan zijn bij de (na)heffing van omzetbelasting en dus tot significante extra kosten kan leiden, krijgt tot dusver praktisch vaak wat minder aandacht. Met deze bijdrage brengen we daarin graag verandering.

Suppletieplicht

Indien u een verkeerd bedrag aan omzetbelasting in een reguliere aangifte omzetbelasting heeft aangegeven, dient u dat normaal gesproken te corrigeren door het indienen van een suppletieaangifte omzetbelasting (met uitzondering van correcties van per saldo minder dan € 1.000, die u in een eerstvolgende reguliere aangifte kunt corrigeren). Indien u nog een bedrag verschuldigd bent, zal de Belastingdienst hiervoor een naheffingsaanslag opleggen.

Waar u rekening mee moet houden, is dat u over een te betalen bedrag in een naheffingsaanslag belastingrente verschuldigd kunt zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval indien u de suppletieaangifte later indient dan drie maanden na afloop van het jaar waarover u de omzetbelasting verschuldigd bent. De belastingrente wordt berekend vanaf de eerste dag na afloop van het betreffende suppletiejaar tot en met 14 dagen na de datum van de gemoeide naheffingsaanslag. Voor 2024 bedraagt het percentage voor de belastingrente voor de omzetbelasting maar liefst 7,5%.

Gezien de hoogte van dit percentage is het raadzaam om belastingrente zo veel als mogelijk te voorkomen.

Tip: dien uw suppletieaangifte omzetbelasting over 2023 vóór 1 april 2024 in, dan voorkomt u dat u over het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting belastingrente moet betalen. Ook het voortvarend voldoen aan overige suppletieverplichtingen, voorkomt het nodeloos oplopen van belastingrentelasten.

Naheffingen

Hoewel ingediende suppleties een veelvoorkomende reden vormen voor het opleggen van naheffingsaanslagen, kunnen die praktisch ook het resultaat zijn van correcties door de Belastingdienst. Onze ervaring bij boekenonderzoeken door de Belastingdienst is dat zij de belastingplichtige bij de aankondiging daarvan verzoeken om geen suppletieaangiften in te dienen, zolang het boekenonderzoek loopt. Hierdoor kan het indienen van een suppletieaangifte en het formaliseren van de daarbij behorende naheffingsaanslag behoorlijke vertraging oplopen; de belastingrente loopt dan al die tijd onnodig op. Ons advies is om in voorkomend geval te overleggen met de Belastingdienst om openstaande suppletieverplichtingen tussentijds toch te mogen indienen ter voorkoming van extra belastingrentelasten.

(Bron: HLB)

Elk jaar kiest de Belastingdienst, in het kader van de themagerichte toezichtaanpak, rubrieken die in de aangiften inkomstenbelasting extra aandacht krijgen.

Bij de behandeling van de aangiften over het belastingjaar 2023 krijgen de volgende vier rubrieken extra aandacht:

  • Specifieke zorgkosten;
  • Financieringskosten eigen woning;
  • Giften;
  • Premies arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.

Voor 2023 heeft de Belastingdienst daarmee gekozen voor een aantal veelvoorkomende aftrekposten. Naar verwachting zal de Belastingdienst, indien één van deze rubrieken van toepassing is bij een ingediende aangifte inkomstenbelasting, vaker navraag doen over de onderbouwing van bovenstaande posten middels een vragenbrief. Het is dus van belang om de onderbouwing van deze posten, tijdens en ook na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2023, op orde en beschikbaar te hebben.

(Bron: HLB)

Een balansschuld omzetbelasting per einde boekjaar kan tot een naheffingsaanslag omzetbelasting over dat boekjaar ter hoogte van die balansschuld leiden. Alleen een geslaagd beroep op opgewekt vertrouwen kan dit dan voorkomen.

Een vennootschap onder firma (vof) heeft een onderneming voornamelijk bestaande uit de handel in exclusieve gebruikte en nieuwe horloges. De vof koopt de horloges in van ondernemers en particulieren op voornamelijk beurzen in binnen- en buitenland. Daarnaast koopt de vof horloges rechtstreeks in bij ondernemers in Spanje. Na een onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de vof horloges met Spaanse btw heeft ingekocht in Spanje en in Nederland met de margeregeling heeft verkocht. Dat is niet toegestaan. Begin 2017 heeft de vof met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten over de fiscale gevolgen van het boekenonderzoek voor de jaren 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de margeregeling. Uit de aangifte IB/PVV 2017 van een firmant blijkt dat er een balansschuld omzetbelasting van € 23.355 is. De Belastingdienst heeft daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Balansschuld btw is gelijk aan het bedrag van naheffingsaanslag

Bij rechtbank Gelderland is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag is opgelegd op basis van de balansschuld omzetbelasting over 2016, die is opgenomen bij de aangifte IB/PVV 2017 van een van de firmanten. Als de balansschuld juist is, is de naheffingsaanslag ook correct. De firmanten zijn akkoord gegaan met de balansschuld omzetbelasting van eind 2016. Dus de naheffingsaanslag is correct.

Geen opgewekt vertrouwen

Wel geeft de firmant aan dat die dacht dat de balansschuld 2016 ook zou worden afgeboekt net als de schuld van 2015. Dit staat echter niet in de vaststellingsovereenkomst. De firmant kan ook geen beroep doen op opgewekt vertrouwen. De vaststellingsovereenkomst is duidelijk en er is geen enkel ander stuk waaruit zou blijken dat de inspecteur zichzelf heeft verplicht om ook 2016 in de afspraak mee te nemen. Uitlatingen van de adviseur kan de inspecteur ook niet binden.

Mogelijk faillissement van de vof niet relevant

De firmant heeft nog aangegeven dat deze naheffingsaanslag het einde van de vof zou kunnen betekenen. Daarom heeft de rechtbank extra goed gekeken naar mogelijkheden om de aanslag te kunnen verminderen, maar die mogelijkheden heeft de rechtbank niet kunnen vinden. De vof kan eventueel een betalingsregeling met de ontvanger treffen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

(Bron: Taxence)