Op 23 oktober 2018 is in werking getreden de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (‘Wbb’) (Stb. 2018, 369, i.w.tr. Stb. 2018, 370).
De Wbb vormt een implementatie van Europese Richtlijn 2016/943/EU die op zijn beurt de implementatie vormt van art. 39 van het WTO-TRIPs-verdrag dat bescherming van bedrijfsgeheimen voorschrijft.
De bescherming van bedrijfsgeheimen verliep in Nederland tot de
invoering van de Wbb 99 jaar lang (sinds het arrest Lindenbaum/Cohen, HR
31 januari 1919, NJ 1919/161) via de onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), via het contractenrecht en via het strafrecht.
Ieder verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van bedrijfsgeheimen
zonder toestemming is onrechtmatig. Dat klinkt begrijpelijk en
eenvoudig. Maar de uitwerking roept tal van interessante vragen op.
Wanneer is iets (een bedrijfs)geheim?
In art. 1 Wbb is de volgende definitie opgenomen:
bedrijfsgeheim: informatie die aan de volgende voorwaarden voldoet:
- zij is geheim in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de
juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen
bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor degenen binnen de
kringen die zich gewoonlijk bezighouden met dergelijke informatie;
- zij bezit handelswaarde omdat zij geheim is, en
- zij is door degene die daar rechtmatig over beschikt, onderworpen
aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te
houden.
‘Geheim’ betekent dat de informatie niet gemakkelijk toegankelijk is,
ook niet voor deskundigen. ‘Handelswaarde’ betekent dat ‘onrechtmatig
verkrijgen, gebruiken of openbaar maken daarvan schadelijk zou kunnen
zijn voor de belangen van de persoon die rechtmatig over de informatie
beschikt, aangezien daardoor afbreuk wordt gedaan aan het
wetenschappelijk en technisch potentieel, de zakelijke of financiële
belangen, de strategische posities of het concurrentievermogen van die
persoon’ (ov. 14 bij de Richtlijn).
Dit klinkt erg ruim en dat is het ook. Vaak zal het gaan om
informatie waarmee geld verdiend kan worden door deze toe te passen.
Denk aan geheime recepten en productieprocessen. Maar strategische
plannen van een onderneming kunnen er ook onder vallen. En
televisieformats, of marketingplannen die nog niet zijn openbaar
gemaakt. En wat te denken van examenopgaven die nog geheim zijn?
Het is niet eenvoudig om voorbeelden te bedenken van geheimen van of over bedrijven die geen
handelswaarde hebben. Mogelijk valt bedrijfsgevoelige of koersgevoelige
informatie over fraude, misstanden, aanstaande bestuurswisselingen,
overnames of reorganisaties niet onder het begrip ‘bedrijfsgeheim’ in de
zin van de Wbb. Maar dat betekent uiteraard niet dat het openbaar maken
daarvan niet tóch onrechtmatig kan zijn. Voor het ‘klokkenluiden’ kent
de Wbb in art. 4 overigens een expliciete uitzondering.
Redelijke maatregelen
Bij ‘redelijke maatregelen’ moet gedacht worden aan “het opnemen van
geheimhoudingsclausules in handelscontracten, het opnemen van
geheimhoudingsbepalingen in arbeidsovereenkomsten en arbeidsreglementen,
het expliciet benoemen of registreren van bedrijfsgeheimen (dat wil
zeggen een organisatorische maatregel ter beveiliging, zoals een
bepaling dat alleen sleutelfiguren in een bedrijf toegang hebben tot de
geheimen of het verrichten van een i-depot) en het bewaken van het
bedrijfsterrein of de betrokken installatie. Voorts is te denken aan
digitale beschermingsmaatregelen zoals encryptie, bijvoorbeeld ter
voorkoming van het inbreken in computerbestanden of e-mail.” (W.v. 34
821, nr. 3, p.17).
Het lijkt een open deur om te stellen dat informatie die bekend wordt
of uitlekt omdat er onvoldoende ‘redelijke maatregelen’ zijn genomen,
daardoor niet meer geheim is en dus geen bescherming als bedrijfsgeheim
meer geniet. Maar dit is vermoedelijk wel de belangrijkste praktische
boodschap voor bedrijven: die ‘redelijke maatregelen’ móeten genomen
worden. Die noodzaak is enigszins vergelijkbaar met de verplichtingen
onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het regelmatig
verzenden van bedrijfsgeheimen via onbeveiligde e-mail of via WeTransfer
betekent mogelijk al dat er dus geen redelijke maatregelen worden
genomen. Het feit dat een werknemer per ongeluk een bedrijfsgeheim naar
de verkeerde persoon stuurt, hoeft niet, maar kan wel betekenen dat er
geen ‘redelijke maatregelen’ waren genomen om dit te voorkomen. De
enkele stelling dat die werknemer in strijd handelde met zijn
arbeidsovereenkomst, lijkt niet voldoende.
Wie is rechthebbende?
Rechthebbende op een bedrijfsgeheim is de houder van het bedrijfsgeheim:
‘iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtmatig over een
bedrijfsgeheim beschikt’. Ook deze definitie roept vragen op.
Betekent dit dat íedere licentienemer die rechtmatig kennis heeft van
het bedrijfsgeheim en die kennis ook toepast, ook gerechtigd is om de
rechten verbonden aan het zijn van houder van een bedrijfsgeheim op zijn
eigen houtje uit te oefenen jegens derden? Denk aan het instellen van
verbodsvorderingen, beslagleggen en schadevergoedingsvorderingen. Dat
zal toch meestal niet de bedoeling zijn van de licentiegever van wie het
bedrijfsgeheim afkomstig is. Maar dat zal hij dan vermoedelijk wel
contractueel moeten vastleggen.
Betekent dit ook dat een ieder die door reverse engineering
een geheim ontdekt heeft, zelf ook weer rechthebbende op dat geheim
wordt en dat recht kan uitoefenen? ‘Observatie, onderzoek, demontage of
testen van een product of voorwerp dat ter beschikking van het publiek
is gesteld of dat op een rechtmatige manier in het bezit is van degene
die de informatie verwerft en die niet gebonden is aan een rechtsgeldige
verplichting het verkrijgen van het bedrijfsgeheim te beperken’ is
namelijk toegestaan en levert rechtmatig gebruik op. Of is het
bedrijfsgeheim niet meer geheim zodra iemand door reverse engineering heeft ontdekt wat het is?
Wie maakt inbreuk?
Verkrijgen
Verkrijging van een bedrijfsgeheim is onrechtmatig wanneer iemand
zich schuldig maakt aan ‘onbevoegde toegang tot of het zich onbevoegd
toe-eigenen of kopiëren van documenten, voorwerpen, substanties,
materialen of elektronische bestanden waarover de houder van het
bedrijfsgeheim rechtmatig beschikt en die het bedrijfsgeheim bevatten of
waaruit het bedrijfsgeheim kan worden afgeleid’.
Gebruiken of openbaar maken
Gebruiken of openbaar maken is onrechtmatig als het bedrijfsgeheim
onrechtmatig is verkregen of wanneer een contractuele verplichting tot
geheimhouding wordt geschonden. Dit ligt voor de hand.
Had moeten weten
Maar, ‘het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim is ook onrechtmatig wanneer een natuurlijke persoon of rechtspersoon op het moment van het verkrijgen, gebruiken, of openbaar maken, wist, of gezien de omstandigheden, had moeten weten dat het bedrijfsgeheim direct of indirect werd verkregen van een andere
natuurlijke persoon of rechtspersoon die het bedrijfsgeheim op een
onrechtmatige manier gebruikte of openbaar maakte’ (art. 2 lid 3).
Hier komen we in de sfeer van het profiteren van andermans
wanprestatie. In geval van opzet of kwader trouw is dit duidelijk. Maar
derden kunnen lang niet altijd weten dat iets een bedrijfsgeheim is
(geweest).
Verkoop van ‘inbreukmakende goederen’
Nog verder gaat het dat iemand die ‘inbreukmakende goederen’ invoert, aanbiedt of opslaat ook onrechtmatig kan handelen. (inbreukmakende goederen: ‘goederen
waarvan het ontwerp, de kenmerken, de werking, het productieproces of
het in de handel brengen aanzienlijk voordeel heeft of hebben bij
bedrijfsgeheimen die onrechtmatig zijn verkregen, gebruikt of openbaar
gemaakt’).
Als een handelaar ‘wist of, gezien de omstandigheden, had moeten
weten dat het bedrijfsgeheim onrechtmatig werd gebruikt’ bij het in het
verkeer brengen, kan er ook bij hem op dergelijke goederen beslag worden
gelegd of een verkoopverbod worden gevorderd. Maar wat nu als de
handelaar op het moment van inkoop van niets wist, maar vervolgens op de
hoogte wordt gesteld? Mag hij dan nog iets verkopen?
Wat te denken van goederen waar op zichzelf niets mis mee is, maar
waarbij bij de eerste verkoop gebruik is gemaakt van een klantenlijst
die door een ex-werknemer aan een concurrent is doorgespeeld? Zijn die
goederen dan ‘besmet’ en mag de verdere (door)verkoop ervan worden
verboden vanwege die schending van een bedrijfsgeheim bij de eerste verkoop?
Het heeft er alle schijn van dat onvoldoende is nagedacht over dit vergaande ‘zaaksgevolg’ van schending van bedrijfsgeheimen.
Beperkingen
De Wbb kent beperkingen ten gunste van de pers- en informatievrijheid
en van het ‘klokkenluiden’(het onthullen van wangedrag, fouten of
illegale activiteiten) (art. 4).
Procesrechtelijke bepalingen
Een apart sub-specialisme is de geheimhouding tijdens een procedure
over de beweerdelijke schending van bedrijfsgeheimen. Regels daarover
zijn onder andere opgenomen in een nieuwe titel 15a Rv, art. 1019ia t/m
1019ie. Om te bewijzen dat iemand anders gebruik maakt van jouw
bedrijfsgeheim is het nodig om in ieder geval aan de rechter, maar ook
aan de wederpartij, duidelijk te maken wat het bedrijfsgeheim is en
waaruit blijkt dat de wederpartij het gebruikt. Maar daarbij wil je het
geheim zèlf tegelijkertijd ook geheimhouden, in ieder geval voor derden.
En om dat inbreukmakend gebruik aan te tonen, wil je mogelijk
bewijsbeslag leggen bij de wederpartij. Maar dat mag weer niet uitmonden
in een fishing expedition waarbij juist bedrijfsgeheimen van
die wederpartij worden onthuld. Zie bijvoorbeeld het recente arrest van
de Hoge Raad waarin al wordt geanticipeerd op de Wbb. (HR 28 september
2018, ECLI:NL:HR:2018:1775, Organik / Dow).
Daarom is nu in art. 1019ib expliciet bepaald dat het aan deelnemers
aan ‘gerechtelijke procedures tot bescherming van bedrijfsgeheimen
ingevolge de Wet bescherming bedrijfsgeheimen’ verboden is
‘bedrijfsgeheimen of vermeende bedrijfsgeheimen te gebruiken of openbaar
te maken die de rechter op verzoek van een partij als vertrouwelijk
heeft aangemerkt en die hun ter kennis zijn gekomen als gevolg van een
dergelijke deelname of toegang’. De rechter kan ook bepalen wie er
kennis mogen nemen van die geheimen.
Maar die mogelijkheid bestaat ook voor procedures die zelf niet over
bedrijfsgeheimen gaan. Aan art. 22 wordt een nieuwe derde lid
toegevoegd:
“De rechter kan, indien kennisneming van stukken door een partij de
bescherming van een bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet
bescherming bedrijfsgeheimen onevenredig zou schaden, bepalen dat deze
kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat is dan wel
daarvoor van de rechter bijzondere toestemming heeft gekregen. […]”
Dit roept ook weer belangrijke vragen op. Wat moet een advocaat met
informatie die hij niet met zijn cliënt mag delen? Is dit niet een
inbreuk op de bijzondere vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn
cliënt? De advocaat kan vaak niet oordelen over de (technische) geheime
informatie waar hij wèl kennis van mag nemen, maar die hij níet met zijn
client mag delen. Hoe kan hij daar dan iets zinnigs mee doen?
Volledige proceskosten
Voor het overige bevat de nieuwe titel 15a Rv bepalingen die grote
gelijkenis vertonen met het IE-procesrecht opgenomen in titel 15 Rv. Bij
amendement is daar ook de mogelijkheid van een volledige
proceskostenveroordeling bij opgenomen. Die volledige
proceskostenveroordeling stuitte bij een deel van de Eerste Kamer op
grote bezwaren, hetgeen ook de reden is dat de Wbb niet tijdig is
geïmplementeerd. De Richtlijn had al op 8 juni 2018 moeten zijn
geïmplementeerd. Om aan deze bezwaren tegemoet te komen, is een
wijziging aangekondigd waardoor het mogelijk wordt om bij AMvB ten
aanzien van zaken over bedrijfsgeheimen regels te stellen ‘in welke
gevallen de rechter de in het ongelijk gestelde partij kan veroordelen
in de kosten’. (w.v. 34 821, H).
Veel ervaring in common law landen
Tot slot is het nuttig om te melden dat er in de Angelsaksische wereld heel veel ervaring bestaat met trade secret protection als onderdeel van confidential information. Er is daar veel rechtspraak en allerlei leerstukken, zoals relative secrecy en de springboard doctrine, zijn daar al decennia in ontwikkeling. Bescherming van bedrijfsgeheimen en het bijbehorende procesrecht is daar al heel lang een belangrijke en afzonderlijke tak van sport. En dat gaat het in Nederland en de rest van de EU de komende jaren zeker ook worden. Met veel vragen van uitleg aan het HvJ EU over de verschillende geharmoniseerde begrippen en regels.
(Bron: mr-online)