All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen

De aanslag schenkbelasting wordt altijd opgelegd aan de ontvanger van de schenking. Dit is ook het geval als je als schenker de schenkbelasting voor jouw rekening neemt bij een schenking vrij van recht.

Belastingschulden mag je in principe niet in aftrek brengen op jouw vermogen in box 3, maar dat geldt niet voor de schenkbelasting die je op 1 januari nog moet betalen met betrekking tot een schenking van het voorgaande jaar. Dat je de schenkbelasting betaalt, is namelijk niet te beschouwen als een belastingschuld van jou, maar als een schuld aan de ontvanger van jouw schenking.

Schuld aftrekbaar in box 3

Het gevolg is dat de nog te betalen schenkbelasting bij jou als schuld meetelt in box 3. Anderzijds telt bij de ontvanger van de schenking echter deze schuld ook mee in box 3 en wel als overige bezitting.


Let op! 
Vorderingen en schulden tussen fiscale partners en vorderingen van minderjarige kinderen op hun ouders en de daarmee corresponderende schulden van die ouders worden sinds 2023 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd in box 3. In zo’n geval worden ook de schuld en de vordering die ontstaan door de schenking vrij van recht niet in box 3 meegenomen.

Nog geen aanslag opgelegd, wat nu?

Het voorgaande is ook van toepassing als de ontvanger van de schenking uiterlijk acht weken voor het einde van het kalenderjaar de aangifte schenkbelasting heeft ingediend. Het kan zijn dat, ondanks de tijdige indiening van de aangifte, op 1 januari van het jaar volgend op het jaar van schenking toch nog geen (voorlopige) aanslag schenkbelasting is opgelegd. Of dat die (voorlopige) aanslag wel is opgelegd, maar dusdanig laat dat de schenkbelasting redelijkerwijs niet vóór 1 januari betaald kan worden.

Ook in die situaties mag je de nog te betalen schenkbelasting als schuld meetellen in box 3, en dient de ontvanger hetzelfde bedrag op te nemen als overige bezitting in box 3.

Onder voorwaarden extra aftrek bij ontvanger

In die situatie mag de ontvanger van de schenking het bedrag van de te betalen schenkbelasting ook in aftrek brengen op zijn banktegoeden in box 3. Let wel, dit mag dus alleen als de aangifte schenkbelasting uiterlijk acht weken voor het eind van het jaar van schenking is ingediend en de Belastingdienst de (voorlopige) aanslag schenkbelasting zodanig laat oplegt dat deze redelijkerwijs niet meer vóór 1 januari van op het jaar van schenking volgende jaar betaald kan worden.

Let op! Door deze extra aftrek kunnen de banktegoeden in box 3 niet minder worden dan nul.

Tip! Deze aftrek van de te betalen schenkbelasting van de banktegoeden geldt ook bij vorderingen en schulden tussen fiscale partners of tussen ouders en minderjarige kinderen, hoewel de schuld en vordering zelf dan in box 3 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd worden.

(Bron: De Jong en Laan)

De Hoge Raad heeft donderdag 6 juni 2024 in vijf box 3-zaken uitspraak gedaan. De Hoge Raad laat weliswaar weten dat met de Herstelwet box 3 de verboden discriminatie niet is weggenomen, maar toch hadden wij meer verwacht van de inhoudelijke invulling. Zo laat de Hoge Raad (onder meer) weten dat het werkelijk rendement ook ongerealiseerde waardemutaties omvat. Een eerste korte samenvatting.

1. Algemeen

De Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet), ingevoerd om de door de Hoge Raad op 24 december 2021 geconstateerde verdragsinbreuk weg te nemen, voldoet ook niet aan de vereisten. Zowel de Herstelwet als de Overbruggingswet blijven het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht schenden wanneer het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement.

2. Discriminatie

De Hoge Raad oordeelt dat de Herstelwet nog steeds discriminerend is omdat het hetzelfde probleem behoudt voor overige bezittingen. Dat is doorgaans niet het geval voor zover het vermogen bestaat uit banktegoeden. Het forfaitaire rendement voor banktegoeden benadert namelijk volgens de Hoge Raad in de regel het werkelijke rendement.

Geldt ook voor Overbruggingswet box 3

Ofschoon de verschillende zaken niet gaan over de Overbruggingswet box 3 zoals die sinds 2023 luidt, laat de Hoge Raad weten dat ook voor de Overbruggingswet geldt dat die in strijd is met het discriminatieverbod.

3. Werkelijk Rendement

De Hoge Raad heeft regels vastgesteld voor de berekening van het werkelijke rendement over het totale vermogen zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, dus zonder rekening te houden met inflatie. Het werkelijke rendement omvat rente, dividend, huur en positieve en negatieve waardeveranderingen van vermogensbestanddelen, inclusief ongerealiseerde waardeveranderingen. Kosten worden niet meegerekend, behalve de rente op box 3-schulden. Met het positieve of negatieve rendement in andere jaren wordt geen rekening gehouden.

4. Rechtsherstel

Als het werkelijke rendement op het gehele box 3-vermogen (dus geen cherry picking) lager is dan het forfaitaire rendement op het gehele box 3-vermogen, moet de belastingaanslag worden verminderd zodat belasting alleen wordt geheven over het werkelijke rendement. De belastingplichtige moet aantonen dat het werkelijke rendement lager is.

5. Rentevergoeding

Bij de vermindering van de aanslag wordt volgens de Nederlandse fiscale wetgeving geen rente vergoed door de Belastingdienst. Volgens de Hoge Raad is dat in de regel niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uitzonderingen hierop zijn volgens de Hoge Raad alleen aan de orde wanneer de wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering in box 3. Dit zal zich niet snel voordoen.

6. Conclusie uit 6 juni-arresten

De Hoge Raad oordeelt dat de Herstelwet niet voldoet aan de eisen van het EVRM en het eigendomsrecht, omdat het verschil in behandeling tussen succesvolle en minder succesvolle beleggers niet gerechtvaardigd is. De wetgever moet een nieuw systeem ontwerpen dat wel in lijn is met deze rechten. Voor de huidige situatie heeft de Hoge Raad in feite gezegd dat het stelsel van box 3 alleen kan worden toegepast indien het werkelijke rendement op alle vermogensbestanddelen in box 3 hoger is dan dit forfait. Is in een jaar het werkelijke rendement, inclusief gerealiseerde en ongerealiseerde waardestijgingen, lager dan het forfaitaire rendement dan dient bij dit werkelijke rendement te worden aangesloten. Is het werkelijke rendement in een jaar hoger dan het forfait dan mag je uitgaan van het forfait.

Eerste reactie staatssecretaris

De staatssecretaris heeft op 6 juni 2024 ook al een eerste reactie gegeven op de arresten. In zijn reactie wijst hij op de aanzienlijke budgettaire gevolgen en impact van de uitspraken op de uitvoering door de Belastingdienst. De uitspraken en hun gevolgen worden de komende acht weken bestudeerd. Daarna volgt politieke besluitvorming, die aan het volgende kabinet is. Ook laat hij weten dat belastingplichtigen worden geïnformeerd zodra er meer duidelijkheid is en zij voorlopig niets hoeven te doen. Degenen die door de uitspraak worden geraakt, krijgen eerst een brief van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft in ieder geval al een (digitaal) formulier ‘Opgaaf werkelijk rendement’ in concept gereed staan, waarin al rekening is gehouden met de verschillende mogelijke scenario’s. Dat zou dan, zou u misschien denken, snel en zonder al te veel moeite definitief gemaakt en aangeboden kunnen worden aan belastingplichtigen. Uit een beslisnota bij een eerdere Kamerbrief maken wij echter op dat de uitrolmaand wellicht ergens in oktober 2024 verwacht kan worden. De vaststelling van aanslagen zou dan pas in het tweede kwartaal 2025 plaatsvinden.

Opvallend is overigens dat de staatssecretaris in zijn reactie laat weten dat financieringskosten wel in aftrek kunnen komen, terwijl de Hoge Raad ‘slechts’ spreekt over rente en dat laatste ook staaft met de parlementaire geschiedenis.

Aanvullende arresten op 14 juni

De Hoge Raad heeft inmiddels op 14 juni nog eens vier arresten gewezen. Heel veel nieuws bieden die zo op het eerste gezicht niet. De Hoge Raad wijst vooral op zijn overwegingen in zijn arresten van 6 juni. 

Zo oordeelde de Hoge Raad in enkele van die 6 juni-arresten dat voor de berekening van het rendement zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel. En daarom beslist de Hoge Raad in een van zijn arresten van 14 juni dat voor de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning, de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar moeten worden bepaald op basis van de Waardering onroerende zaken (WOZ). Maar hoe kun je nu het werkelijk rendement berekenen indien de woning bijvoorbeeld in de loop van het jaar wordt aangekocht?

Blijf tijdig bezwaar maken

Hoewel de Hoge Raad dus op het eerste gezicht duidelijke regels heeft geboden, zijn er toch nog open eindjes. 

De staatssecretaris laat onder andere in zijn eerste reactie wel weten dat belastingplichtigen voorlopig niets hoeven te doen. Maar op welke groep belastingplichtigen hij daarbij doelt is niet geheel duidelijk. Bedoelt hij daarmee alleen degenen die tijdig een bezwaar hebben gemaakt, of alle belastingplichtigen waarvan  waarvan de aanslag op 6 juni 2024 nog niet onherroepelijk vaststond? Tot die laatste groep behoren ook belastingplichtigen die wel al een aanslag hebben ontvangen, maar waarvan de bezwaartermijn van zes weken op 6 juni 2024 nog niet was verlopen. Daarom blijft ons advies om bezwaar te blijven maken zodra u een definitieve aanslag ontvangt. Natuurlijk willen wij u daarbij graag ontzorgen. Neem daarvoor zodra u een definitieve aanslag ontvangt zo spoedig mogelijk contact op met uw adviseur. De bezwaartermijn bedraagt ‘slechts’ zes weken. 

Tot slot

Er zijn ook na de arresten van de Hoge Raad nog steeds onduidelijkheden. Wij analyseren de mogelijke impact van de uitspraken en houden u op de hoogte van de verdere ontwikkelingen. 

Denkt u dat u in aanmerking komt voor een correctie? Dan kunt u er, vooruitlopend op de opgave van uw werkelijk rendement, wel alvast voor zorgen dat u de gegevens daarover zoveel mogelijk verzamelt. Denk daarbij onder meer aan opgaven waaruit blijkt wat de inkomsten en waardeveranderingen van uw beleggingsportefeuille zijn en aan gegevens over uw inkomsten uit verhuur van vastgoed.     

Hoewel er meer duidelijk is, bestaan er ook nog steeds veel vragen. Wij volgen de ontwikkelingen rond box 3 op de voet. Wordt vervolgd.  

(Bron: Flynth)

De voorlopige percentages die ten grondslag liggen aan de vaststelling van het fictieve rendement van je vermogen voor de berekening van jouw voorlopige belastingaanslag 2024 zijn bekendgemaakt. Ook zijn de cijfers over de arbeidskorting en het eigenwoningforfait gepubliceerd.

BOX 3: DE PERCENTAGES

Het box-3-vermogen wordt onderverdeeld in drie categorieën met ieder een eigen fictief forfaitair rendement te weten banktegoeden, schulden en overige bezittingen.

Voor de overige bezittingen, zoals aandelen en een tweede woning, is voor 2024 al een definitief percentage bekend, namelijk 6,04%.

Voor de andere twee categorieën zijn voorlopige percentages vastgesteld om het fictieve rendement voor 2024 te bepalen, te weten:

  • voor banktegoeden 1,03%; 
  • voor schulden 2,47%. 

Bovengenoemde percentages zullen worden toegepast bij het opleggen van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting voor 2024.

Let op! Voor het opleggen van de definitieve aanslagen wordt uitgegaan van de definitieve percentages. Deze zijn dus voor banktegoeden en schulden nog niet bekend.

Arbeidskorting

De bedragen met betrekking tot de arbeidskorting zijn gebaseerd op de zogenaamde tabelcorrectiefactor en de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. 

  • De tabelcorrectiefactor is vastgesteld op 9,4941%. Deze zou oorspronkelijk 9,9% bedragen, maar is verminderd om geld vrij te maken voor het extra verhogen van de kinderbijslag. 
  • De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van de hoogte van het arbeidsinkomen en verschilt dus per belastingplichtige. Het maximum stijgt in 2024 van € 5.052 naar € 5.532.

Eigenwoningforfait

Eigenaren van een woning moeten jaarlijks een bedrag bij het inkomen optellen, het zogenaamde eigenwoningforfait. Dit forfait kan jaarlijks worden aangepast op basis van de gestegen huurprijzen en prijzen van koopwoningen. Voor 2024 leidt dit tot een ongewijzigd forfait van 0,35%.

(Bron: De Jong & Laan)

Als starter op de woningmarkt heb je, onder voorwaarden, recht op vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij aankoop van een woning. De waarde van de woning moet dan wel onder een bepaald bedrag blijven. Dit bedrag is per 1 januari 2024 verhoogd naar € 510.000.

STARTERSVRIJSTELLING

Om een beroep te kunnen doen op de startersvrijstelling van de overdrachtsbelasting moet de koper van de woning op het moment van levering bij de notaris tussen de 18 en 35 jaar oud zijn. Een andere voorwaarde is dat de koper de woning zelf voor langere tijd gaat bewonen. De koper moet dit ook verklaren bij de notaris.

Let op! Elke koper kan maar één keer gebruikmaken van de vrijstelling. Deed een koper al eerder een beroep op de vrijstelling, dan kan dat niet nog een keer. Ook niet als de koper op dat moment nog geen 35 jaar oud is.

Datum levering bij notaris bepalend

Voor de vrijstelling is de datum van levering van de woning bij de notaris bepalend. Op dat moment moet aan alle voorwaarden voor de vrijstelling voldaan zijn. Kocht je daarom in 2023 een woning met een waarde van bijvoorbeeld € 480.000? Dan is de vrijstelling overdrachtsbelasting niet van toepassing als de levering bij de notaris ook in 2023 plaatsvond, maar wel als de levering bij de notaris in 2024 plaatsvindt. Uiteraard moet dan wel aan alle ander voorwaarden van de startersvrijstelling zijn voldaan.

(Bron: De Jong & Laan)

Misschien wil je ook dit jaar weer aan jouw kinderen of anderen een geldbedrag schenken. Natuurlijk doe je dit het liefst belastingvrij. De speciale vrijgestelde schenking ten behoeve van de aankoop van een eigen woning is vanaf 2024 niet meer mogelijk. Wat zijn dan de mogelijkheden?

Schenken aan kinderen

De meeste vrijstellingen bestaan voor schenkingen aan jouw kinderen. In 2024 kun je hun belastingvrij 6.633 euro schenken. Aan een kind tussen de 18 en 40 jaar mag je eenmalig een vrij te besteden bedrag van 31.813 euro chenken. Ook op de 40ste verjaardag geldt deze vrijstelling. Schenk je dit verhoogde bedrag, dan komt in dat jaar de normale vrijstelling van 6.633 euro te vervallen.

Dure studie

In plaats van de vrij te besteden verhoogde schenkvrijstelling, mag je de verhoogde schenkvrijstelling ook benutten voor een schenking ten behoeve van een dure studie. Deze vrijstelling ligt hoger en bedraagt 66.268 euro. Deze vrijstelling geldt ook nu weer alleen voor een kind tussen 18 en 40 jaar, inclusief de 40ste verjaardag.

Ondernemingsvermogen

Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, geldt er ook een vrijstelling voor het ondernemingsvermogen. Deze is in 2024 1.325.253 euro Is de onderneming meer waard dan dit bedrag, dan is nu nog 25 procent vrijgesteld.  De vrijstelling wordt echter aangepast.

Schenkingen aan derden

Voor een schenking aan een derde geldt in 2024 een vrijstelling van 2.658 euro. Deze vrijstelling geldt dus bijvoorbeeld voor een schenking aan een kleinkind, neef of vriendin.

Ontvanger betaalt

Bij een schenking betaalt de ontvanger ervan de schenkbelasting. Je kunt er als schenker ook voor kiezen zelf de schenkbelasting te betalen, maar houd er dan rekening mee dat dit ook als schenking wordt gezien. Per saldo kun je dan dus minder schenken dan de belastingvrije bedragen.

Schenk je meer dan de vrijstelling?

Schenk je meer dan de genoemde bedragen, dan betalen jouw kinderen 10 procent belasting over een bedrag tot 152.368 euro. Vanaf dit bedrag is het tarief 20 procent over het meerdere. Voor kleinkinderen zijn de tarieven 18 procent tot 152.368 euro en 36 procent vanaf dit bedrag. Voor willekeurige derden is het tarief 30 procent tot 152.368 euro en 40 procent vanaf dit bedrag.

Voorbeeld

Je schenkt eind januari 2024 aan een kind met de eenmalig verhoogde vrijstelling 200.000 euro. De eerste 31.813 euro is dus belastingvrij. Vervolgens dient over de volgende 152.368 euro 10 procent belasting betaald te worden en over de laatste 15.819 euro 20 procent. Er dient dus 15.236,80 euro + 3.163,80 euro = 18.400,60 euro aan schenkbelasting te worden afgedragen.

(Bron: Alfa)

Een nieuw stelsel voor box 3 wordt pas verwacht in 2027, zo blijkt ook uit het Belastingplan 2024. Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel grote invloed hebben. Maar tegelijkertijd weten we dat de huidige plannen nog sterk kunnen veranderen met de komst van het nieuwe kabinet en de nieuwe samenstelling van het parlement. Welke box 3-maatregelen komen er wel aan bod in het Belastingplan en hoe kunt u daar goed op anticiperen? We hebben de belangrijkste plannen voor u op een rij gezet. 

Tarief box 3 omhoog naar 34 procent

Het kabinet wil het box 3-tarief twee procentpunten verhogen: dit wordt 34 procent. In 2025 blijft het box 3-tarief dan hetzelfde. Bovendien komt er, als het aan het kabinet ligt, per 1 januari 2024 geen indexering voor het heffingsvrij vermogen in box 3. Daardoor is het heffingsvrij vermogen ook in 2024 57.000 euro per persoon en 114.000 euro voor fiscale partners.

Vereniging van eigenaren-aandeel en derdenrekening-gelden

Sinds 1 januari 2023 is er een tijdelijke regeling voor de box 3-heffing van kracht. Met deze regeling moeten de forfaitaire rendementen beter aansluiten op de werkelijke rendementen. Bezittingen vallen in de categorie banktegoeden (forfaitair rendement in 2023 voorlopig 0,36 procent) of overige bezittingen (forfaitair rendement in 2023 6,17 procent). Voorstel van het kabinet is om lidmaatschapsrechten voor een vereniging van eigenaren (VvE) en gelden op een derdenrekening, in de (lager belaste) categorie banktegoeden onder te brengen. Dit gebeurt dan met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023.

Vorderingen en schulden onderling

Sinds 1 januari 2023 is het forfaitair rendement voor vorderingen (6,17 procent) hoger dan voor schulden (voorlopig in 2023 2,46 procent). Hierdoor valt het inkomen in box 3 hoger uit dan voorheen bij onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. Het kabinet wil dit voorkomen. Daarom is het plan om deze vorderingen en schulden te defiscaliseren en dus niet mee te rekenen voor box 3 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van onderlinge vorderingen en schulden wanneer een verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen.

Rechtsherstel

Eerder besloot de Hoge Raad dat bij de vermogensrendementsheffing in box 3 moet worden aangesloten bij het werkelijke rendement en dus niet bij het wettelijke forfaitaire rendement. Daarna ontstond een discussie over het rechtsherstel en die discussie is nog steeds gaande. Ondanks de aanpassingen in het Belastingplan 2024, verwachten we dat er nog lang onrust zal blijven rondom dit onderwerp. Vooral ook omdat over diverse zaken nog wordt geprocedeerd.   
Tot het nieuwe stelsel wordt ingevoerd, vanaf 2027, geldt de tijdelijk regeling voor rechtsherstel. Voor de jaren tot 2022 is dat neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3. Voor 2023 en verder is dat neergelegd in de zogenaamde Overbruggingswet box 3. Het is afwachten hoe de plannen van het demissionaire kabinet worden ontvangen door het nieuwe kabinet en het nieuwe parlement. Wel is duidelijk dat over het nu geboden rechtsherstel ook al volop wordt geprocedeerd. In veel gevallen doet u er daarom goed aan om tijdig bezwaar te maken om zo uw rechten veilig te stellen. Is uw werkelijk rendement in box 3 lager dan het forfaitaire wettelijke rendement, maak dan binnen zes weken na dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting bezwaar. Wilt u overleggen over een mogelijk bezwaar? Neem contact op met uw adviseur, zodra u een aanslag ontvangt.

Tijdig anticiperen 

Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel (vanaf 2027) grote invloed hebben op uw situatie. Wij volgen uiteraard alle ontwikkelingen rondom box 3 en houden u op de hoogte, zodat u tijdig kunt anticiperen op de mogelijke gevolgen voor u.

(Bron: Flynth)

Naast grote thema’s zoals duurzaamheid, box 3 en de regeling bedrijfsopvolging, staan in het belastingpakket voor 2024 ook kleinere aanpassingen die veel ondernemers aangaan. Het betreffen veranderingen rondom mobiliteit, het einde van de betalingskorting IB en aanpassingen in de werkkostenregeling. Hieronder een aantal van die aanpassingen uit het belastingpakket voor 2024 en andere wijzigingen per 2024.

Mobiliteit

Onbelaste reiskostenvergoeding omhoog

In 2023 is de onbelaste reiskostenvergoeding die een werkgever aan een werknemer mag geven, maximaal 0,21 euro per zakelijke kilometer (inclusief woon-werkverkeer). Per 1 januari 2024 gaat deze omhoog naar 0,23 euro per kilometer. Deze verhoging geldt overigens ook voor diverse regelingen in de inkomstenbelasting. Ondernemers en resultaatgenieters mogen dan 0,23 euro per kilometer van hun resultaat aftrekken voor elke zakelijke kilometer die zij met hun privévervoermiddel rijden, dus auto, motor of fiets. Overigens mag u woonwerkkilometers meetellen als zakelijke kilometers. Ook mag u dit hogere bedrag gebruiken bij de aftrek van zorgkosten. 

OV-abonnementen en voordeelurenkaarten

Het voorstel wordt gedaan om het privégebruik van OV-abonnementen of voordeelurenkaarten die vergoed of verstrekt worden, gericht vrij te stellen. Dit heeft dan tot gevolg dat werkgevers deze altijd belastingvrij kunnen aanbieden, zolang maar aannemelijk is dat ze (ook) gebruikt zullen worden voor zakelijke reizen, zoals woon-werkverkeer. 
Het grote voordeel voor werkgevers is dat zij geen registratie meer hoeven bij te houden van het privé en zakelijk gebruik om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Dat betekent een (aanzienlijke) administratieve lastenverlichting voor werkgevers.

Grijskentekenregeling bpm voor ondernemers stopt

Bestelauto kopen? Ook ondernemers moeten vanaf 2025 belasting (bpm) daarover betalen. De bpm wordt dan ook gebaseerd op de CO2-uitstoot van de bestelauto. Deze maatregel was al in het Belastingplan van vorig jaar aangenomen en is dus op zich niet nieuw. Het is uiteraard wel goed om met deze komende afschaffing rekening te houden.

Einde betalingskorting IB 

Hebt u de hele aanslag inkomstenbelasting (IB) minus de betalingskorting uiterlijk op de eerste vervaldag betaald? Nu is het nog zo dat u dan bij bepaalde voorlopige IB-aanslagen een betalingskorting ontvangt van de Belastingdienst. Aan deze regeling komt een einde. Een voorlopige aanslag IB in één keer betalen blijft mogelijk, alleen levert dat vanaf 2024 geen betalingskorting meer op.

Verandering in de Werkkostenregeling

Via de Werkkostenregeling kunnen werkgevers onbelaste vergoedingen geven aan hun werknemers. Het gaat dan om zaken als verstrekkingen en terbeschikkingstellingen. Gaat het om een vergoeding die niet gericht is vrijgesteld? Dan kan een werkgever de vrije ruimte gebruiken om de vergoeding onbelast te laten. 

In 2023 ging de vrije ruimte in de Werkkostenregeling tijdelijk omhoog. Deze is per werkgever 3 procent van de totale fiscale loonsom van alle werknemers samen. De loonsom mag dan niet hoger zijn dan 400.000 euro. Is de fiscale loonsom hoger dan 400.000 euro? Over het deel dat hoger is, geldt een vrije ruimte van 1,18 procent. 

Vanaf 2024 gaat de vrije ruimte omlaag van 3 procent naar 1,92 procent over een fiscale loonsom tot 400.000 euro. Het percentage voor het deel boven de 400.000 euro wijzigt niet. Zorg ervoor dat u dit jaar nog optimaal gebruikmaakt van de vrije ruimte binnen de Werkkostenregeling. U kunt daarbij overwegen om bepaalde vergoedingen of verstrekkingen nog in 2023 te doen om de extra ruimte te benutten.

(Bron: Flynth)

De bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting (BOR) en de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR) liggen al een tijd onder het vergrootglas en er zitten versoberingen aan te komen. Dat maakt dat sommige families haast maken met de bedrijfsopvolging. Maar is inmiddels duidelijk wat er wel en niet staat te veranderen? We zetten het in dit artikel voor u op een rij.

Samenvatting:

  • Het Centraal Planbureau zei vorig jaar mei dat de vrijstelling in de BOR niet doelmatig is.
  • GroenLinks en de PvdA willen de regelingen fors versoberen en hebben daarvoor een initiatiefwetvoorstel ingediend.
  • Het kabinet wil de BOR en de DSR ook gaan versoberen, maar gaat niet zo ver als GroenLinks en PvdA.
  • Een van de aangekondigde kabinetsmaatregelen: onroerende zaken die aan derden worden verhuurd worden standaard aangemerkt als beleggingsvermogen. Die maatregel zal waarschijnlijk per 1 januari 2024 ingaan.
  • De andere maatregelen die het kabinet wil doorvoeren gaan waarschijnlijk vanaf 1 januari 2025 in.

BOR: financiële problemen bij overdracht voorkomen

De BOR en de DSR hebben als doel om te voorkomen dat het voortbestaan van een (familie)bedrijf in gevaar komt op het moment dat het wordt overgedragen. Op dat moment moet er namelijk erf- en schenkbelasting en (mogelijk) inkomstenbelasting worden betaald. Dat kunnen zodanig forse bedragen zijn dat ze in het uiterste geval zonder dempende maatregelen kunnen leiden tot het einde van een bedrijf. Die demping wordt geregeld via een (voorwaardelijke) -gedeeltelijke- vrijstelling van schenk- en erfbelasting (BOR) en via het doorschuiven van de inkomstenbelastingclaim naar de bedrijfsopvolgers (DSR).

De discussie over deze fiscale regelingen loopt al jaren. Op verzoek van het kabinet heeft het Centraal Planbureau (CPB) de regelingen vorig jaar onder de loep genomen. Toen de conclusies in mei vorig jaar werden gepubliceerd, laaide die discussie weer vol op. Het CPB zegt namelijk dat de fiscale faciliteiten in veel gevallen niet nodig zijn. Bij driekwart van de overdrachten zijn er bij de erflaters, schenkers of verkrijgers voldoende vrije financiële middelen om de belasting direct te betalen. En volgens het CPB is in de andere gevallen een ruime betalingsregeling over het algemeen een prima manier om de continuïteit van een bedrijf te waarborgen.

GroenLinks en PvdA willen snoeien in de BOR

Een maand later, in juni 2022, kwamen GroenLinks en de PvdA met een initiatiefwetsvoorstel om de BOR en de DSR flink te versoberen. Zij noemen de regelingen een cadeau voor met name rijke erfgenamen. Ze wijzen er ook op dat de BOR in 1996 begon met een vrijstelling van 25 procent van het ondernemingsvermogen. Dat is in de loop der jaren in stappen verhoogd naar de huidige vrijstelling van 100% tot ruim 1,2 miljoen euro en 83% daarboven.

Hoe kijkt de rest van de Kamer naar dat wetsvoorstel? In maart 2023 werd dat inzichtelijk toen de Tweede Kamer voor het eerst over het initiatiefwetsvoorstel debatteerde. Toen bleek dat een groot deel van de Kamer kritisch is. Vooral VVD en CDA zijn tegen de aanpassing waarmee de fiscale regelingen in feite grotendeels zouden worden afgeschaft. D66 en ChristenUnie zijn kritisch op de ruime mogelijkheden van de BOR om erf- en schenkbelasting te ontwijken, maar vinden dat het voorstel van GroenLinks en de PvdA te ver gaat. Een forse aanpassing van de BOR vanuit de Tweede Kamer zal dus zo’n vaart niet lopen.

Kabinet wil BOR en DSR versoberen 

Dan is er nog het kabinet. In de reactie op het rapport van het CPB schreef minister Adriaansens dat het kabinet nog steeds achter de doelstelling van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen staat. Maar het vindt ook dat oneigenlijk gebruik van de BOR en DSR moet worden beperkt. Hoe het kabinet dat wil doen, werd in mei van dit jaar al enigszins duidelijk. Toen stuurde het kabinet de plannen voor het Belastingplan van 2024 naar de Tweede Kamer.

Vrijstelling omlaag

En daarin wordt duidelijk dat het kabinet de BOR en de DSR wil gaan versoberen. Een van de maatregelen die het kabinet wil nemen, is dat aan derden verhuurde onroerende zaken standaard worden aangemerkt als beleggingsvermogen. Die maatregel zal waarschijnlijk per 1 januari 2024 in werking treden.

Een andere maatregel die werd aangekondigd, gaat over de omvang van de BOR-vrijstelling. De grens van de BOR-vrijstelling van 100% van de goingconcernwaarde van de onderneming wil het kabinet weliswaar verhogen van 1,2 miljoen euro naar 1,5 miljoen euro. Maar let op: over het meerdere aan ondernemingsvermogen gaat de vrijstelling omlaag, van 83% nu naar 70%. Daarnaast wil het kabinet nog andere wijzigingen in de regelingen doorvoeren. Die hebben met name tot doel om de regeling te vereenvoudigen en oneigenlijk gebruik van de BOR en DSR tegen te gaan. Het kabinet wil dat die maatregelen vanaf 1 januari 2025 in werking treden.

(Bron: Flynth)

De Belastingdienst heeft het document ‘Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden (UBD)’ uitgebreid. De nieuwe vragen en antwoorden op een rij.

De regeling waarbij de Belastingdienst van administratieplichtigen informatie over uitbetalingen aan derden wil ontvangen is vanaf het belastingjaar 2022 uitgebreid. De oude regeling stond ook wel bekend als ‘de IB47-regeling’.

Met ingang van 2022 moeten inhoudingsplichtigen en collectieve beheersorganisaties (cbo’s) verplicht en op eigen initiatief die gegevens aanleveren, dus zonder expliciete uitnodiging van de Belastingdienst.

De Belastingdienst heeft een document gepubliceerd met vragen en antwoorden over de uitbetaalde bedragen aan derden (UBD). Hieronder vind je de vragen en antwoorden die de Belastingdienst recent heeft toegevoegd.

Bewaartermijn

Vraag 24. Wat is de bewaartermijn voor de gegevens van de personen aan wie de bedragen zijn uitbetaald?

Je hebt als administratieplichtige een bewaartermijn van 7 jaren na afloop van het belastingjaar.

Facturen met en zonder btw

Vraag 25. Een opdrachtnemer stuurt afwisselend facturen met en zonder btw. Moet ik de betalingen van de facturen zonder btw in de UBD opgeven?

Ja. Volgens de regeling moet je een UBD-opgaaf doen voor betalingen zonder dat btw is gefactureerd. Je hoeft geen UBD-opgaaf te doen voor de betalingen van de facturen met btw.

Betaaldatum factuur

Vraag 26. De factuurdatum van de betaling die ik gedaan heb ligt in 2022. Ik heb de factuur in 2023 betaald. Moet ik deze betaling opgeven met de UBD van het jaar 2022 of van 2023?

Je moet uitgaan van de betaaldatum. Dus deze betaling in 2023 geef je op met de UBD van het jaar 2023 (vóór 1 februari 2024).

Bsn opgeven

Vraag 27. Als ondernemer laat ik mij soms vervangen door een waarnemer die mij factureert zonder btw (vanwege vrijgestelde prestaties). Deze waarnemers hebben weerstand tegen het aan mij verstrekken van het bsn en een kopie van het ID-bewijs. Is dat verstrekken van die gegevens echt nodig?

Voor jou geldt de wettelijke verplichting om het bsn op te geven van degene aan wie je uitbetaalt als je een zogenoemde inhoudingsplichtige uitbetaler bent (artikel 22a uitvoeringsbesluit IB). Die persoon moet aan jou het bsn verstrekken. Daarnaast geldt er voor jou een ‘vergewisplicht’ dat het bsn hoort bij degene aan wie je uitbetaalt (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). Deze vergewisplicht is vormvrij zolang dit zorgvuldig gebeurt. Daarbij kan een kopie van het ID-bewijs dienst doen.

Art. 53 Awr

Vraag 28. Op grond waarvan mag de Belastingdienst bij niet-inhoudingsplichtige uitbetalers (waaronder dus ook eenmanszaken zonder personeel) informatie vragen over betalingen aan derden?

Dat is op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarbij geldt wel dat dat niet uit eigen beweging hoeft te gebeuren, maar op uitnodiging van de Belastingdienst. Zie ook vraag 29.

Verschil (niet-)inhoudingsplichtige uitbetalers

Vraag 29. Inhoudingsplichtige uitbetalers moeten uit eigen beweging UBD-opgaven doen. Daarnaast moeten zij het bsn opgeven. Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers doen de opgaven pas na uitnodiging van de Belastingdienst. Zij hoeven geen bsn op te geven. Waarop is dit verschil gebaseerd? Dit leidt tot de vreemde situatie dat een ondernemer die wel personeel in dienst heeft administratief zwaarder wordt belast dan een ondernemer zonder personeel.

Voor inhoudingsplichtige uitbetalers en cbo’s is het opgeven van het bsn geregeld in artikel 22a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting. Voor niet-inhoudingsplichtige uitbetalers is dat niet geregeld. Dat leidt inderdaad tot een verschil voor ondernemers met en zonder personeel.

Belastingkantoor

Vraag 30. Is het belastingkantoor van de aanleveraar de juiste instantie om uitstel te vragen. Zo ja, welke afdeling? Is er niet een centraal e-mailadres?

Je kunt jouw verzoek richten aan de inspecteur van jouw belastingkantoor. Daar wordt jouw verzoek verwerkt.

Je vindt het document ‘Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden (UBD)’ op: gegevensportaal.belastingdienst.nl/ubdper2022.

Bron: Forum Salaris

Gemengde kosten zijn slechts beperkt aftrekbaar van de winst. Ondernemers kunnen kiezen om een percentage van de gemengde kosten of een vast bedrag niet in aftrek te brengen. Het vaste bedrag is gestegen van € 4.800 (2022) naar € 5.100 (2023).

Gemengde kosten zijn kosten met ten dele een privékarakter. Een bekend voorbeeld zijn de kosten van voedsel. Ondernemers die bijvoorbeeld met relaties dineren, besparen immers op hun kosten die ze in privé aan voedsel uitgeven.

Welke kosten?

De volgende kosten zijn als gemengde kosten aan te merken:

  • voedsel, drank en genotmiddelen;
  • representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak;
  • congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.
  • Percentage of vast bedrag: inkomstenbelasting
  • Ondernemers in de inkomstenbelasting kunnen 20% van deze kosten niet ten laste van de winst brengen. Ze kunnen er in 2023 echter ook voor kiezen een vast bedrag van € 5.100 niet ten laste van de winst te brengen. Een snelle rekensom leert dat deze laatste optie aantrekkelijk is als de totale gemengde kosten meer dan € 25.500 bedragen.
  • Percentage of vast bedrag: vennootschapsbelasting
  • Ondernemingen in de vennootschapsbelasting kunnen 26,5% van genoemde kosten niet ten laste van de winst brengen. Ze kunnen echter ook kiezen voor een vast bedrag. Dit bedraagt € 5.100 of 0,4% van de loonsom als dit hoger is. Dit is het geval bij een loonsom van meer dan € 1.275.000.
  • Voorbeeld
  • Een bv heeft een loonsom van  € 1.500.000. Het vaste bedrag voor de berekening van de niet-aftrekbare kosten bedraagt dan 0,4% x € 1.500.000 = € 6.000. Dit betekent dat de bv beter voor dit vaste bedrag kan kiezen als de gemengde kosten in 2023 meer dan € 22.641 bedragen (26,5% x € 22.641 = € 6.000).

(Bron: De Jong & Laan)