VAST BEDRAG NIET-AFTREKBARE GEMENGDE KOSTEN GESTEGEN

Gemengde kosten zijn slechts beperkt aftrekbaar van de winst. Ondernemers kunnen kiezen om een percentage van de gemengde kosten of een vast bedrag niet in aftrek te brengen. Het vaste bedrag is gestegen van € 4.800 (2022) naar € 5.100 (2023).

Gemengde kosten zijn kosten met ten dele een privékarakter. Een bekend voorbeeld zijn de kosten van voedsel. Ondernemers die bijvoorbeeld met relaties dineren, besparen immers op hun kosten die ze in privé aan voedsel uitgeven.

Welke kosten?

De volgende kosten zijn als gemengde kosten aan te merken:

  • voedsel, drank en genotmiddelen;
  • representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak;
  • congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.
  • Percentage of vast bedrag: inkomstenbelasting
  • Ondernemers in de inkomstenbelasting kunnen 20% van deze kosten niet ten laste van de winst brengen. Ze kunnen er in 2023 echter ook voor kiezen een vast bedrag van € 5.100 niet ten laste van de winst te brengen. Een snelle rekensom leert dat deze laatste optie aantrekkelijk is als de totale gemengde kosten meer dan € 25.500 bedragen.
  • Percentage of vast bedrag: vennootschapsbelasting
  • Ondernemingen in de vennootschapsbelasting kunnen 26,5% van genoemde kosten niet ten laste van de winst brengen. Ze kunnen echter ook kiezen voor een vast bedrag. Dit bedraagt € 5.100 of 0,4% van de loonsom als dit hoger is. Dit is het geval bij een loonsom van meer dan € 1.275.000.
  • Voorbeeld
  • Een bv heeft een loonsom van  € 1.500.000. Het vaste bedrag voor de berekening van de niet-aftrekbare kosten bedraagt dan 0,4% x € 1.500.000 = € 6.000. Dit betekent dat de bv beter voor dit vaste bedrag kan kiezen als de gemengde kosten in 2023 meer dan € 22.641 bedragen (26,5% x € 22.641 = € 6.000).

(Bron: De Jong & Laan)

Top 10 Eindejaarstips 2022

Op welke manier kun je dit jaar nog fiscaal voordeel halen? Hoe kun je slim inspelen op de wijzigingen die in 2023 ingaan? Hieronder vind je tien belangrijke eindejaarstips! 

1. Optimaliseer de samenstelling van je box 3-vermogen 

Per 2023 wordt de heffingsgrondslag in box 3 aangepast. Dit systeem houden we in ieder geval tot 1 januari 2026.  Er wordt gestreefd vanaf deze datum belasting te heffen over het werkelijke rendement.   

De aanpassing per 2023 gebeurt op basis van de zogenoemde spaarvariant: de heffingsgrondslag van het vermogen van box 3 gaat uit van de werkelijke verdeling van je vermogen over drie vermogensgroepen:   

  • Banktegoeden  
  • ​Overige bezittingen (onder meer beleggingen en onroerend goed)   
  • Schulden  

Vervolgens wordt per vermogensgroep het box 3-inkomen berekend op basis van een verondersteld rendement:  


Over het berekende box3-inkomen ben je rekening houdend met de vrijstelling 32% belasting verschuldigd.

Tip: De spaarvariant geeft aanleiding om goed naar je vermogen in box 3 te kijken. Mogelijk hef je een zogenoemde Spaargeld-bv nu liever op. Of breng je juist overige bezittingen met een laag rendement over naar een bv of een open fonds voor gemene rekening.

2. Tarieven vennootschapsbelasting omhoog

De tarieven in de vennootschapsbelasting gaan omhoog en de lengte van de eerste schijf wordt kleiner. Vanaf 1 januari 2023 bedraagt het tarief tot een belastbare winst van €200.000 19% en daarboven 25,8%. Hierdoor worden winsten sneller in de hoogste schijf van 25,8% belast.


Deze ontwikkelingen kunnen reden zijn om:

  1. In 2022 te beoordelen of je binnen je bv-structuur winsten kunt verschuiven van bv’s die in de hoge tariefschijf vallen naar bv’s die in de lage tariefschijf belast worden. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van de management fee. Let op: dergelijke aanpassingen moeten wel altijd zakelijk zijn! 
  2. Voor 2023 een fiscale eenheid 2023 te heroverwegen. Daarbij spelen altijd diverse afwegingen een rol, waaronder de tariefsopstap. Wil je de fiscale eenheid per 1 januari 2023 verbreken, dan moet je voor deze datum bij de Belastingdienst hierom verzoeken.

3. Bereid je voor op mogelijke versobering bedrijfsopvolgingsregelingen

De financieel gunstige bedrijfsopvolgingsregelingen (BOR) voor schenk- en erfbelasting en box 2 van de inkomstenbelasting, staan al jaren ter discussie. Oneigenlijk gebruik van de vrijstelling wordt bestreden. Het is al aangekondigd dat verhuurd vastgoed van de bedrijfsopvolgingsregelingen wordt uitgesloten. Ondernemers die vastgoed exploiteren doen er verstandig aan zich te laten adviseren over de consequenties en zo mogelijk maatregelen te treffen. 

Ook in andere gevallen is het raadzaam om zo flexibel mogelijk te zijn en waar nodig voorbereidingen te treffen om snel te kunnen handelen als het kabinet de BOR gaat versoberen. In november 2022 komt het kabinet met een definitief standpunt over de bedrijfsopvolgingsregelingen. 

4. Plan de vrije ruimte binnen de werkkostenregeling

De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt dit jaar 1,7% tot een loonsom van €400.000 en 1,18% over het meerdere. Gebruik de vrije ruimte zo mogelijk nog dit jaar, want ongebruikte vrije ruimte kun je niet doorschuiven naar 2023.

Heb je te weinig vrije ruimte voor 2022 en ga je 80% eindheffing betalen, beoordeel dan of je mogelijk uitgaven naar januari 2023 kunt schuiven. In 2023 heb je een vrije ruimte van 3% over de eerste  € 400.000 loonsom.

Ook de dga kan onder bepaalde voorwaarden gebruik maken van de vrije ruimte, eventueel gecombineerd met de toepassing van de concernregeling. Let dan wel goed op het bonusverbod als je gebruik hebt gemaakt van de NOW-regeling.

5. Vervroeg de aanschaf van vastgoed

De overdrachtsbelasting voor de aankoop van vastgoed (niet de woning voor eigen gebruik) stijgt van 8% naar 10,4%.    

Per 2021 was het algemene tarief al verhoogd van 6% naar 8%.  Per 2023 is er dus een verdere verhoging van het algemene tarief tot 10,4% voorgesteld. Per saldo gaan bedrijven en beleggers bij de aankoop van onroerende zaken meer overdrachtsbelasting betalen.   

Het verlaagde tarief van 2% én het zogenaamde starterstarief voor woningen voor eigen gebruik wordt niet aangepast.    

Bij voorgenomen aankoop van vastgoed is bij levering van het pand vóór 1 januari 2023 het overdrachtsbelastingtarief van 8% nog van toepassing, een besparing van circa 25%.

6. Schenk nog voor de eigen woning in 2022

De schenkingsvrijstelling ten behoeve van de eigen woning (ook wel de jubelton genoemd) wordt per 2024 volledig afgeschaft. Per 2023 wordt de eenmalige vrijstelling voor de eigen woning al verlaagd naar bijna €29.000. De huidige maximale vrijstelling bedraagt ruim €106.000. 

Deze eenmalige vrijstelling is mogelijk als de ontvanger of zijn of haar partner tussen de 18 en 40 jaar oud is en de jubelton gebruikt wordt om:  

  • Een eigen woning te kopen of te verbouwen. 
  • De hypotheek of restschuld van zijn/haar eigen woning af te lossen. 
  • De rechten van erfpacht, opstal of beklemming van zijn/haar eigen woning af te kopen. 

Let op!  
Voor de jubelton geldt dat het maximumbedrag van de vrijstelling verspreid over drie jaar kon worden geschonken. Voorgesteld is nu dat indien in 2022 voor het eerst is geschonken, het restant van de vrijstelling alleen nog in 2023 kan worden geschonken en niet meer in 2024. Als de jubelton in 2023 wordt geschonken, geldt in het geheel geen spreidingsmogelijkheid meer.  

Tip!  
Iemand die in 2022 of in 2023 een aanvullende schenking ontvangt, heeft nog wel tot uiterlijk 2024 de tijd om deze te besteden aan de eigen woning!

Tip!
Nu geen geld maar volgend jaar wel om de jubelton te schenken? Door in 2022 een hoger bedrag te schenken dan de reguliere jaarlijkse vrijstelling houd je de mogelijkheid om in 2023 de eigenwoningschenking onder voorwaarden aan te vullen

7. Voorkom dat heffingskortingen verloren gaan

Heb je als fiscale partner zelf geen of weinig inkomen, dan gaan waarschijnlijk je heffingskortingen (deels) verloren. Je kunt dit voorkomen door te zorgen voor inkomen in box 2, bijvoorbeeld door een dividenduitkering, en dit inkomen in de aangifte toe te delen aan de minstverdienende fiscale partner. Een andere mogelijkheid is het vermogen in box 3 bij de minstverdienende partner te laten belasten, zodat de heffingskortingen worden benut.

Let op het dividendverbod als je in de coronaperiode gebruik hebt gemaakt van de NOW!

8. Maak de juiste keuzes rondom giftenaftrek

Giften via de bank aan goede doelen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Er zijn diverse keuzemogelijkheden rondom de giftenaftrek:

  1. Gewone giften, met bepaalde aftrekdrempels. Denk dan aan de mogelijkheid van het clusteren van giften in 2022 om vervolgens in 2023 geen giften te doen.
  2. Periodieke giften waarvoor geen aftrekdrempels gelden, maar die wel schriftelijk vast moeten liggen en die voor meerdere jaren gelden.
  3. Giften via je bv, tot 50% van de winst en maximaal €100.000 euro.

Het is interessant om door te rekenen welke variant de meeste aftrek oplevert en het beste bij je past.

Houd er tot slot nog rekening mee dat door een beperking van de maximale aftrek in de aangifte inkomstenbelasting, de giftenaftrek steeds minder oplevert. Haal aftrekbare giften (vanuit privé) dus zo mogelijk naar voren. In 2022 levert een gift (afgezien van eventuele aftrekdrempels) een fiscaal voordeel op van maximaal 40%, in 2023 wordt dit circa 37%. Het clusteren van gewone giften in 2022 is daarom fiscaal extra de moeite waard.  

9. Beoordeel je gebruikelijk loon 

Als dga ben je verplicht om jezelf een minimaal salaris vanuit je bv uit te betalen. Dit minimale salaris is het hoogste van drie wettelijke mogelijkheden, namelijk €48.000, het loon van de meestverdienende werknemer, maar op minimaal 75% (doelmatigheidsmarge) van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking.  

Deze doelmatigheidsmarge vervalt per 2023. Het loon wordt dan dus minimaal gesteld op het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De kans is daarom groot dat je jezelf als dga vanaf 2023 een hoger loon moet toekennen. Fiscaal is het uitkeren van extra loon echter een dure optie om geld vanuit je bv naar privé te halen. Het levert daarom fiscaal nadeel op.

Let op! 
Zorg tijdig voor een goede onderbouwing van het gebruikelijk loon om discussie met de inspecteur hierover te voorkomen.    

10. Optimaliseer investeringsaftrek, let op tariefwijzigingen Vpb

Als je in je onderneming dit jaar meer dan €2.400 investeert, heb je mogelijk recht op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Dit is een extra aftrek op de winst. De aftrek loopt af naarmate je meer investeert vanaf een bedrag van €110.999. Overschrijden de investeringen dit bedrag, overweeg dan investeringen aan het eind van dit jaar uit te stellen, zodat je door verdeling van de investeringen in 2022 en 2023 een hogere KIA krijgt. Investeer je dit jaar voor €2.400 of minder, overweeg dan juist een voorgenomen investering naar voren te halen en nog in 2022 te doen.

Heb jij of je bv voor de investering ook recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of milieu-investeringsaftrek (MIA)? Beoordeel dan of het verstandig is om de investering nog in 2022 te doen. Pas aan het einde van 2022 wordt duidelijk welke investeringen in 2023 voor EIA en MIA in aanmerking komen. Komt een investering in 2023 niet meer voor EIA of MIA in aanmerking, dan kan je de investering beter nog in 2022 doen.

Voor de bv kan het voordelig zijn de investering juist uit te stellen naar 2023. Blijft het bedrijfsmiddel ook in 2023 op de ‘energielijst’ of ‘milieulijst’ staan, dan kan de EIA of MIA voor het bedrijfsmiddel in 2023 juist tot een hogere aftrek leiden. De verhoging van het tarief in de vennootschapsbelasting maakt het fiscale voordeel van EIA en MIA groter. Het vennootschapsbelastingvoordeel kan in het tarief zelf zitten (van 15% naar 19%). Het kan ook zijn dat de BV door de verkorting van de eerste tariefschijf van 395.000 euro naar 200.000, de aftrek in 2023 kan toepassen tegen het hoge vpb-tarief van 25,8%.   

Let op!
Een aantal van deze tips komt uit het Belastingplan 2023 dat nog door de Tweede en Eerste Kamer moet worden goedgekeurd. Ook worden er door het kabinet steeds nieuwe plannen bekendgemaakt of worden plannen herzien.

(Bron: Alfa)

Massaal bezwaarprocedure niet-bezwaarmakers box 3

Staatssecretaris Van Rij heeft vrijdag 4 november 2022 toegezegd dat er een massaal bezwaarprocedure zal komen waar alle niet-bezwaarmakers box 3 op kunnen meeliften. De proefprocedures die in het kader van die massaal bezwaarprocedure zullen worden opgestart zijn gericht op de vraag of niet-bezwaarmakers ook recht hebben op rechtsherstel. In sommige gevallen is het alsnog raadzaam om een zelfstandig verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag te overwegen.

Staatssecretaris Van Rij heeft op vrijdag 4 november jl. in een brief aan de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat alle niet-bezwaarmakers mee kunnen doen aan de nog op te starten proefprocedures. Zij hoeven daarom geen verzoek voor vermindering aanslag box-3 in te dienen. Anders hadden zij er voor moeten zorgen dat het verzoek voor het jaar 2017 nog in dit jaar door de Belastingdienst zou worden ontvangen.

Uitsluiting niet-bezwaarmakers terecht?

Het Ministerie van Financiën bood alle belastingplichtigen uit box 3 die tijdig bezwaar hadden gemaakt over de periode 2017 t/m 2020 al rechtsherstel. De overheid besloot niet-bezwaarmakers geen compensatie te bieden, in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad in mei dit jaar. Naar schatting ruim 1 miljoen mensen lopen daarmee een vorm van compensatie mis. Mede door een oproep van de Bond voor Belastingbetalers (BvB) medio oktober verzocht inmiddels een grote groep van de niet-bezwaarmakers om een ambtshalve vermindering van de aanslag. En er zouden ongetwijfeld dit jaar nog veel meer verzoeken gaan volgen. Dat leidde tot overleg tussen de staatssecretaris en belangenorganisaties – waaronder naast de BvB en de Consumentenbond onze beroepsorganisaties RB, NOB en NBA. Op basis van die gesprekken stelt de staatssecretaris nu voor om een ‘massaal bezwaar plus’-procedure in te richten. De bezwaarprocedure gaat over de vraag of niet-bezwaarmakers net zoals de bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel via de “forfaitaire spaarvariant”. Begin volgend jaar volgt meer duidelijkheid over de procedure.

Mogelijk verzoek om vermindering bij lager werkelijk rendement

Goed om te weten: bij het rechtsherstel via de forfaitaire spaarvariant wordt net als bij de in uw aangifte toegepaste “schijvenvariant” niet (volledig) aangesloten bij het werkelijke rendement. Toch is de forfaitaire spaarvariant volgens de staatssecretaris rechtvaardig. Daar valt over te redetwisten, maar dat is geen onderdeel van de massaal bezwaarprocedure. En de rechter hoeft dus niet te oordelen over de vraag of de forfaitaire spaarvariant wel rechtvaardig is. Stel, uw werkelijke rendement is lager dan het rendement zoals dat luidt op basis van de beide genoemde forfaitaire varianten. En stel dat de rechter in de massaal bezwaar procedure in het voordeel van de niet-bezwaarmakers beslist, dan heeft u recht op een correctie op basis van de forfaitaire spaarvariant, maar niet op basis van het werkelijk rendement. Wilt u ook die laatste mogelijkheid open houden en ook bij de rechter voorleggen, dan moet u alsnog een verzoek voor vermindering van de aanslag indienen. U moet dan wel het werkelijk rendement zelf inzichtelijk maken. Wij hebben daar geen zicht op:  In uw belastingaangifte hebben wij uw vermogen als basis genomen, waarop veronderstelde rendementen (forfaits) zijn losgelaten.

Uiterlijk 31 december indienen

Denkt u dat uw werkelijk rendement lager is dan de forfaitaire berekeningen? En wilt u dat aan de rechter voorleggen? Dan moet u wel eerst een verzoek om ambtshalve vermindering indienen en er in ieder geval voor het jaar 2017 voor zorgen dat dat verzoek uiterlijk 31 december 2022 door de Belastingdienst wordt ontvangen. Uw Flynth-adviseur kan u daarbij helpen. Het rendement, dat wij hebben becijferd in uw belastingaangifte, vindt u terug in uw fiscaal rapport. Op de website van de Belastingdienst staat een rekenmodel waarmee u het rendement kunt berekenen op grond van het rechtsherstel. Houd er rekening mee dat nog niet duidelijk is wat werkelijk rendement inhoudt: is het in- of exclusief niet gerealiseerde waardeveranderingen? Dat is de vraag. Waardeveranderingen zijn waardestijgingen of -dalingen die in de loop van het jaar hebben plaatsgevonden zonder dat u die bezittingen heeft verkocht. Ook daarover moet de rechter dus nog oordelen.

(Bron: Flynth)

Top 10 van Prinsjesdag 2022

Wat zijn de tien belangrijkste fiscale voorstellen die op Prinsjesdag uit het koffertje van de minister van Financiën kwamen? We zetten ze voor je op een rij. 

1. Verhoging minimumloon met ruim 10 procent 

Het minimumloon wordt in één keer met ruim 10 procent verhoogd per 2023. Omdat ook de AOW en de bijstand hieraan gekoppeld zijn, zullen deze evenredig meestijgen. 

2. Tarieven inkomstenbelasting omlaag en heffingskortingen omhoog 

Het tarief in de 1e schijf wordt iets verlaagd: van 37,07 procent in 2022 naar 36,93 procent in 2023. De eerste tariefschijf wordt verlengd naar 73.071 euro (69.398 euro in 2022).  

De arbeidskorting gaat per 2023 behoorlijk omhoog in het kader van koopkrachtverbetering. Hier profiteren zowel werknemers (waaronder de dga) als ondernemers in de inkomstenbelasting van. Bij hogere inkomens slaat echter het voordeel door andere maatregelen om in een nadeel. 

3. Tarieven vennootschapsbelasting omhoog 

De tarieven in de vennootschapsbelasting gaan omhoog en de lengte van de eerste schijf wordt kleiner. Vanaf 1 januari 2023 bedraagt het tarief tot een belastbare winst van 200.000 euro 19 procent en daarboven 25,8 procent. Hierdoor worden resultaten eerder in de hoogste schijf van 25,8 procent belast. De opbrengsten worden gebruikt ter financiering van het koopkrachtpakket. 

Deze ontwikkelingen kunnen dit jaar reden zijn om opnieuw te kijken naar het nut van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. 

4. Twee tarieven aanmerkelijk belang 

Heb je meer dan 5 procent van de aandelen in een vennootschap? Dan ben je aanmerkelijkbelanghouder. De inkomsten die je uit dit belang krijgt, zoals dividend, zijn belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Het tarief bedraagt momenteel 26,9 procent. 

Het kabinet is van plan om twee schijven te introduceren in box 2 met ingang van 2024, namelijk 24,5 procent tot 67.000 euro per fiscale partner en 31 procent voor het bedrag daarboven. In 2023 blijft het tarief voor box 2 gelijk aan het tarief in 2022, namelijk 26,9 procent. Samen met de wijzigingen in box 3 is dit reden om de komende periode goed te kijken naar het dividendbeleid. 

5. Hoger gebruikelijk loon 

Als dga ben je verplicht om jezelf een minimaal salaris vanuit je bv uit te betalen. Dit minimale salaris is het hoogste van drie wettelijke mogelijkheden, namelijk 48.000 euro, het loon van de meest verdienende werknemer, maar op minimaal 75 procent (doelmatigheidsmarge) van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking.  

Deze doelmatigheidsmarge vervalt per 2023. Het loon wordt dan dus minimaal gesteld op het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De kans is daarom groot dat je jezelf daarom als dga vanaf 2023 een hoger loon moet toekennen. Fiscaal is het uitkeren van extra loon echter de duurste optie om geld vanuit je bv naar privé te halen. Het levert daarom fiscaal nadeel op. 

6. Tarief box 3 stapsgewijs verhoogd 

Het tarief in box 3 wordt stapsgewijs verhoogd. In 2023 bedraagt het tarief 32 procent (nu 31 procent). In 2024 en 2025 gaat het tarief van box 3 telkens met 1 procentpunt omhoog. 

Om de kleine spaarder te ontzien, wordt het heffingsvrije vermogen met ingang van 2023 verhoogd van 50.650 euro naar 57.000 euro. 

Ten slotte wordt als gevolg van het Kerstarrest van de Hoge Raad en het daardoor noodzakelijke rechtsherstel de heffingsgrondslag in box 3 aangepast. De Belastingdienst gaat hierbij uit van de werkelijke verdeling van het vermogens over drie vermogensgroepen:   

  • Spaartegoeden 
  • Overige bezittingen (onder meer beleggingen en onroerend goed) 
  • Schulden 

7. Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling 

Door middel van de werkkostenregeling kun je als werkgever je personeel onbelast allerlei zaken vergoeden en verstrekken. De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt per 2023 verruimd: 

Dit levert vanaf 2023 tot maximaal 880 euro meer vrije ruimte op. Overschrijd je de vrije ruimte, dan betaal je 80 procent belasting via de eindheffing in de loonadministratie.  

8. Verhoging overdrachtsbelasting voor bedrijven en beleggers 

De overdrachtsbelasting voor vastgoed dat niet als eigen woning aangemerkt kan worden (kort gezegd vastgoed van beleggers), stijgt per 2023 van 8 procent naar 10,4 procent. Per saldo gaan bedrijven en beleggers bij de aankoop van onroerende zaken meer overdrachtsbelasting betalen. Voor woningen voor eigen gebruik blijft het overdrachtsbelastingtarief 2 procent of geldt een startersvrijstelling. 

9. Verhoging leegwaarderatio 

Woningen worden in box 3 van de inkomstenbelasting gewaardeerd tegen WOZ-waarde. Bij verhuurde woningen (met huurbescherming) kan echter een waardedrukkende factor worden meegenomen (leegwaarderatio). Deze waardedrukkende factor wordt per 2023 geactualiseerd en in feite verhoogd. Hierdoor stijgt de waarde van een verhuurde woning in box 3, zodat de verhuurder meer belasting in box 3 moet betalen. Daarnaast werkt deze aanpassing door in de schenk- en erfbelasting. 

Daarnaast vindt nog een tweetal wijzigingen plaats: 

1. Tijdelijke huurcontracten worden met ingang van 2023 uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio.
2. Indien sprake is van verhuur aan gelieerde partijen (zoals een zoon of dochter) vervalt de mogelijkheid om de leegwaarderatio toe te passen. 

Let op! De leegwaarderatio is niet van toepassing bij vakantiewoningen en niet-woningen. 

10. Steunpakket energie voor ondernemers? 

Voor huishoudens kondigt het kabinet naast dit koopkrachtpakket een prijsplafond aan voor elektriciteit en/of gas tot een bepaald gebruik. Daarnaast kondigt minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat aan dat er rond november een steunpakket komt voor ondernemers. Het is nog onduidelijk hoe deze plannen eruit komen te zien.  

(Bron: Alfa)

Box 3 in strijd met eigendomsrecht: kerstcadeautje van de Hoge Raad?

De Hoge Raad heeft vandaag, 24 december 2021, geoordeeld dat het box 3-stelsel, waarbij rendement forfaitair wordt berekend in de jaren 2017 en 2018 (en dus ook daarna) in strijd is met art. 1, EP EVRM in samenhang met art. 14 EVRM en biedt rechtsherstel door te bepalen dat slechts over het werkelijke rendement geheven mag worden.

De casus
Belastingplichtige had een werkelijk rendement op zijn vermogen behaald van € 6.612 (2017) en € 3.528 (2018). Het forfaitair berekende rendement in box 3 bedroeg in deze jaren € 12.705 respectievelijk € 11.969. Belastingplichtige had bezwaar gemaakt tegen zijn aanslag inkomstenbelasting 2017 en 2018. Deze bezwaren maken deel uit van de massaal bezwaarprocedure over box 3. Deze procedure gaat uitsluitend over de vraag of de box 3-heffing een inbreuk is op het eigendomsrecht van de belastingplichtige. 

Forfaitaire box-3-heffing vormt inbreuk op eigendomsrecht
De Hoge Raad is duidelijk: er is geen redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen (eenvoudige uitvoerbaarheid, aansluiten bij realiteit en het op peil houden van belastingopbrengsten) en de ongelijkheid die wordt veroorzaakt. Het forfaitaire rendement uit sparen en beleggen is al jaren hoger dan het werkelijke rendement. 

In 2019 had de Hoge Raad ook voor de box 3-heffing in 2013 en 2014 beslist dat het forfaitaire rendement een inbreuk vormde op het eigendomsrecht. In dat arrest stelde de Hoge Raad zich nog terughoudend op in het voorzien in een rechtstekort en liet het in feite over aan de wetgever. De wetgever heeft daarop een schijvensysteem in box 3 ingevoerd. Maar dit sinds 2017 ingevoerde systeem schiet dus te kort. 

Volgens het regeerakkoord kan het nieuwe box 3-systeem met een heffing op basis van werkelijk rendement pas per 1 januari 2025 worden geïmplementeerd. Dat duurt te lang en de Hoge Raad ziet zich genoodzaakt rechtsherstel te bieden. 

Rechtsherstel: heffing over werkelijk behaalde rendement
Belastingplichtige had in 2017 een werkelijk rendement behaald van € 6.612 en in 2018 € 3.528. De Hoge Raad biedt compensatie door te bepalen dat slechts over deze rendementen inkomstenbelasting is verschuldigd. 

Nieuwe vragen
Door het arrest van de Hoge Raad zijn er tal van vragen die nog beantwoord moeten worden. Denk bijvoorbeeld aan de vraag hoe het werkelijke rendement moet worden berekend.

Keuzeregime
Het lijkt erop dat belastingplichtigen over de jaren vanaf 2017 de keuze uit twee systemen hebben in box 3. Belastingheffing volgens de huidige wetgeving is mogelijk, maar ook belastingheffing over het werkelijke rendement is mogelijk. 

Gevolgen voor de praktijk
In het slot van het arrest merkt de Hoge Raad op dat de uitkomst van dit arrest van belang kan zijn voor een groot aantal andere procedures en dat het geboden rechtsherstel tot de nodige uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst kan leiden. Dat is echter geen reden om de compensatie achterwege te laten. 
Heeft u bezwaar gemaakt tegen de box 3-heffing in 2017 en 2018? Of staat uw aanslag over deze jaren of over 2019 of 2020 nog niet definitief vast? Dan heeft u mogelijk ook recht op deze compensatie als u tijdig bezwaar (heeft ge)maakt. Hoe dit zal worden vormgegeven is nog niet duidelijk. Uiteraard houden wij u daarvan op de hoogte.

(Bron: BDO)

Ruimere mogelijkheden om houdsterverliezen te verrekenen

Door een recente uitspraak van de Hoge Raad wordt de mogelijkheid om houdsterverliezen onder de overgangsregeling te verrekenen verruimd. We vertellen u graag meer over de mogelijkheden.

Er is sprake van een houdstervennootschap als een vennootschap (nagenoeg) het gehele jaar (nagenoeg) uitsluitend bestaat uit het houden van deelnemingen en/of het financieren van verbonden lichamen. Indien met deze activiteiten verliezen worden behaald, kwalificeren deze als houdsterverliezen. Onder de overgangsregeling is het verlies van een houdsteractiviteit slechts verrekenbaar met de winst in het jaar waarin de vennootschap ook als houdstervennootschap kwalificeert. Het verrekenen van houdsterverliezen, welke zijn ontstaan voor 1 januari 2019, is zodoende lastig.

Houdsterverliezen mogen niet verrekend worden met operationele winsten. Om deze houdsterverliezen te kunnen verrekenen, moeten er dus ten minste positieve houdsterwinsten worden genereerd. Houdsterwinsten kunnen in beginsel niet worden gerealiseerd door een verschuiving aan te brengen in vorderingen op verbonden lichamen (bijvoorbeeld het creëren van belastbare rentebaten). Door de vorderingensaldotoets mag de boekwaarde van vorderingen en schulden met verbonden lichamen in het jaar van verrekening niet groter zijn dan het desbetreffende saldo aan het einde van het jaar waarin het houdsterverlies is geleden. Deze regeling blijft buiten toepassing, als de houdstervennootschap aannemelijk maakt dat de wijziging van het saldo niet in overwegende mate is gericht op verruiming van de verliesverrekening. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld vanuit een zakelijk oogpunt bezien behoefte is aan extra financieringsruimte.

Door een recente uitspraak van de Hoge Raad wordt de mogelijkheid om houdsterverliezen onder de overgangsregeling te verrekenen verruimd. De houdsterverliezen mogen onder voorwaarden als voorvoegingsverliezen verrekend worden met de winst van een nieuwe dochtervennootschap. De door de houdstervennootschap opgerichte dochtervennootschap moet bij oprichting direct toe worden gevoegd in de fiscale eenheid vennootschapsbelasting met de houdstervennootschap als moedervennootschap. In deze situatie mag de belastbare winst van de gevoegde dochtervennootschap worden toegerekend aan de houdstervennootschap. Indien het resultaat van de fiscale eenheid na de verrekening van de verliezen binnen de fiscale eenheid positief is, kan deze winst vervolgens worden verrekend met de houdstervoorvoegingsverliezen. Hierdoor kunnen houdsterverliezen alsnog waardevol worden. Dit in tegenstelling tot het standpunt van de Belastingdienst. De Belastingdienst is van mening dat na de voeging van een actieve dochtervennootschap in de fiscale eenheid met een houdstervennootschap, voor de kwalificatie van een houdsterwinst alle activiteiten van de fiscale eenheid moeten worden beoordeeld. Hierdoor werden de voorvoegingshoudsterverliezen voorheen veelal waardeloos.

De uitkomst van het arrest is in strijd met de doel en strekking van de houdsterverliesovergangsregeling, maar is niet in strijd met de bepalingen omtrent verrekening van voorvoegingsverliezen welke gelden voor fiscale eenheid situaties. Dat bestaande houdsterverliezen verrekenbaar zijn met operationele winsten van een nieuwe gevoegde dochtervennootschap komt door de grammaticale interpretatie van de samenstel van de bepalingen aldus de Hoge Raad.

De houdsterverliesregeling is per 2019 afgeschaft met een overgangsrecht. Vanaf 1 januari 2019 worden verliezen niet meer als houdsterverliezen gekwalificeerd. De op 1 januari 2019 bestaande houdsterverliezen zijn op basis van de huidige regeling tot 1 januari 2028 verrekenbaar met houdsterwinsten. Door de invoering van de nieuwe verliesverrekeningsbeperking per 1 januari 2022 zijn “voormalige houdsterverliezen”, welke op 1 januari 2022 bestaan, in beginsel zelfs onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. De invoering van de nieuwe verliesverrekeningsregels in combinatie met het gewezen arrest biedt onder omstandigheden mogelijkheden om bestaande houdsterverliezen te kunnen verrekenen.

Gezien het belang bestaat een reële kans dat de wetgever in actie zal gaan komen. Het is hierbij niet uit te sluiten dat de wijzigingen in de wetgeving met terugwerkende kracht tot aan de datum van het arrest tot stand zullen komen en bovenstaande eventuele mogelijkheden alsnog verloren gaan.

(Bron: HLB)

Ook nieuwe heffing box 3 onredelijk volgens rechter

Al sinds 2013 loopt er een juridische strijd tegen de belastingheffing in box 3. Het forfaitaire rendement blijkt in de praktijk namelijk niet meer haalbaar zonder daar veel risico voor te moeten nemen. De strijd rondom de box 3 heffing is nu een nieuw hoofdstuk ingegaan. Eerder oordeelde de Hoge Raad dat de oude forfaitaire box 3-heffing te hoog was. Reparatie hiervan liet de Hoge Raad echter aan de wetgever. De wet werd per 2017 aangepast door het toepassen van een veronderstelde vermogensmix en rendementsklassen. In twee zaken in augustus 2021 oordeelde de rechtbank Noord-Nederland dat ook dit nieuwe stelsel ongeoorloofd is. Ook nu laat de rechter aanpassing over aan de wetgever. In dit artikel zetten we uiteen wat dit voor uw vermogen betekent.

Bezwaren tegen box 3 zijn voor de jaren 2017-2020 aangewezen als massaalbezwaarprocedure. De massaalbezwaarprocedure betekent dat de rechtsvraag wordt voorgelegd en uitgeprocedeerd tot en met de hoogste rechter. Hiervoor zijn voor de jaren 2017 en 2018 ieder zes proefprocedures bij verschillende rechtbanken door de Belastingdienst en de Bond van Belastingbetalers geselecteerd. Deze proefprocedures zijn representatief voor alle bezwaarmakers. Als de uitspraak van de rechter in de proefprocedure onherroepelijk vaststaat, zal de Belastingdienst een collectieve uitspraak doen op alle bezwaren die meedoen met de massaalbezwaarprocedure.

De eerder genoemde uitspraken van de rechter gaan om twee zaken die geselecteerd zijn als proefprocedure over de jaren 2017 en 2018 bij de Rechtbank Noord Nederland. De rechter stelt vast dat de wetgever wist dat er verschillende rendementen worden behaald bij sparen en beleggen, en dat 40% van alle belastingbetalers alleen over spaargeld beschikt en niet belegt. Om dan toch voor alle belastingplichtigen dezelfde vermogensmix van sparen en beleggen te veronderstellen, is volgens de rechtbank onredelijk. Dit wijkt voor een te grote groep niet-beleggers teveel af van de werkelijkheid. De uitvoerbaarheid van de belastingheffing door de Belastingdienst rechtvaardigt deze heffing niet volgens de rechtbank.

Deze twee uitspraken zijn in lijn met de eerdere conclusie van de Advocaat-Generaal, die de Hoge Raad adviseert. De rechtbanken Gelderland en Noord-Holland oordeelden eerder juist het tegenovergestelde, namelijk dat de nieuwe vermogensrendementsheffing wel toelaatbaar is. Andere rechtbanken moeten nog oordelen. De verwachting is dat uiteindelijk de Hoge Raad een eindoordeel zal vellen.

De belastingplichtige krijgt ondanks de voor hem of haar positieve uitspraak geen vermindering van de belastingheffing. Volgens de rechtbank moet de wetgever dit gaan oplossen. Tot nu toe heeft het kabinet geen haast gemaakt om de heffing van box 3 aan te passen, bijvoorbeeld naar een heffing naar werkelijk rendement. Demissionair Staatssecretaris Vijlbrief wil dat het nieuwe kabinet een nieuwe regeling voor belasting op vermogen ontwerpt. De moties om dit proces te versnellen zijn recent ingediend.

(Bron: DRV)

Afschaffing aftrek scholingsuitgaven

De fiscale regeling voor aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting vervalt per 1 januari 2022. Daarvoor in de plaats komt de Subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie). Misschien kunt u in 2021 nog extra profiteren van de fiscale aftrek door scholingskosten vooruit te betalen of uw opleiding/studie eerder te beginnen en de kosten nog in 2021 te betalen.

Het STAP-budget

Werkenden en werkzoekenden kunnen een STAP-budget van maximaal €1.000 euro aanvragen voor scholing en ontwikkeling. Met het geld uit het STAP-budget kan een opleiding, training of cursus worden gevolgd. Voorwaarde is dat de gekozen scholingsactiviteit geregistreerd staat in het STAP-scholingsregister.

De aanvraag van het STAP-budget kan vanaf 1 maart 2022 worden gedaan via het STAP-portaal van het UWV. Dit kan per persoon één keer per jaar. Als de aanvraag door het UWV is goedgekeurd, wordt het bedrag rechtstreeks betaald aan de opleider. 

Meer over de voorwaarden en het aanvragen vindt u vanaf 1 maart 2022 op het STAP-portaal van UWV

Voorsorteren op afschaffing aftrek scholingsuitgaven

Scholingsuitgaven zijn lang niet altijd aftrekbaar uw belastingaangifte, er gelden strenge voorwaarden. Zie ook de site van de Belastingdienst. Maar voldoet u aan de voorwaarden, dan zal het huidige systeem van fiscale aftrek al snel voordeliger zijn dan de Subsidieregeling STAP.

Voor de fiscale aftrek van scholingsuitgaven wordt aangesloten bij het moment van betaling. Bent u al begonnen met een studie of staat u op het punt deze te starten en voldoet u aan de voorwaarden voor de aftrek? Dan kan het voordelig zijn om in 2021 nog een bedrag vooruit te betalen of uw opleiding/studie eerder te beginnen. In dat laatste geval moet u er dan wel voor zorgen dat u de kosten ook (zoveel mogelijk) in 2021 verschuldigd bent en ook daadwerkelijk betaalt.

LET OP BIJ VOORUITBETALING

Een eenmalige betaling in 2021 van collegegeld voor het studiejaar 2021/2022 waarvan is afgesproken dat dat zowel in termijnen als ineens (in 2021) kan worden betaald, kunt u dus naar onze mening wel in 2021 in zijn geheel als scholingsuitgaven in aanmerking nemen. Maar een vooruitbetaling moet wel zijn overeengekomen en er mag geen sprake zijn van een depotstorting waarover u feitelijk nog steeds kunt beschikken.

(Bron: Flynth)

Ontwikkelingen aftrekbeperking oortkosten

Onlangs heeft gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan met betrekking tot de aftrekbeperking van oortkosten in de vennootschapsbelastingsfeer. Oortkosten zijn kosten met een gemengd karakter die beperkt van de winst voor de vennootschapsbelasting (en inkomstenbelasting) aftrekbaar zijn. Alleen als de kosten voor de werkgever ‘loon in fiscale zin’ vormen, dan zijn dergelijke kosten niet in aftrek beperkt, aldus de parlementaire toelichting. Partijen zijn het eens dat de vergoedingen tot het belastbaar loon behoren. Wel is in geschil of de aftrekbeperking ook geldt ten aanzien van belastbaar loon, waarover feitelijk geen loonbelasting is afgedragen omdat bijvoorbeeld een gerichte vrijstelling van toepassing is.

Casus

Belanghebbende verstrekt daggeldvergoedingen aan haar werknemers ter vergoeding van kosten die onderweg worden gemaakt voor maaltijden, overige consumpties en sanitaire voorzieningen. Het standpunt van belanghebbende is dat de daggeldvergoedingen niet in aftrek zijn beperkt en beroept zich hierbij op de parlementaire toelichting. Volgens die toelichting geldt: “indien de vergoeding bij de werknemer (…) belastbaar is, (…) als loon (…) zijn ter zake van deze vergoeding in de winstsfeer geen beperkingen gesteld”.

Volgens de Belastingdienst zijn de daggeldvergoedingen op grond van doel en strekking van de wet wel in aftrek beperkt. De reden is dat er feitelijk geen loonheffing over wordt betaald, omdat de vergoedingen als eindheffingsloon zijn aangemerkt en door de werking van vrijstellingen er geen loonheffing is betaald.  

De rechtbank heeft het beroep afgewezen, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Gerechtshof

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de wetgever een evenwicht beoogd tussen de aftrek van gemengde kosten in de winstsfeer en de feitelijke heffing van loonbelasting over de desbetreffende vergoedingen. Het hof acht dus voor haar oordeel (mede) beslissend dat feitelijk geen loonbelasting is afgedragen.

Een dergelijke benadering kan aanzienlijke complicaties met zich meebrengen, met  name als de als eindheffingsbestanddeel aangewezen looncomponenten, de vrijstellingen (gerichte vrijstellingen en de vrije ruimte) overschrijden. In dat geval moet namelijk wél loonbelasting worden afgedragen. Onduidelijk is dan welk looncomponent wel binnen de vrije ruimte valt en welke niet. Dit lijkt ons niet de bedoeling van de wetgever te zijn.

Helaas overschreden de als eindheffingsbestanddeel aangewezen looncomponenten de vrijstellingen niet in deze casus, waardoor het gerechtshof zich over deze complicatie niet heeft hoeven buigen.

Voor werkgevers

Ten aanzien van looncomponenten waarover loonbelasting is ingehouden en/of afgedragen geldt de aftrekbeperking niet.

Daarmee is bij looncomponenten die worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel kennelijk van belang of feitelijk loonbelasting is afgedragen. Als de looncomponenten de vrijstellingen niet overschrijden lijkt dit qua uitvoering eenvoudig. Er hoeft namelijk geen loonbelasting te worden afgedragen en dus is de aftrekbeperking van toepassing.

Als de looncomponenten de vrijstellingen wél overschrijden is het onzeker óf en in hoeverre de aftrekbeperking geldt. In het geval de werkgever vergoedingen voor beperkt aftrekbare kosten als eindheffingsloon heeft aangewezen, kan voor de zekerheid bezwaar worden gemaakt tegen de aanslag vennootschapsbelasting.

(Bron: BDO)

Fiets van de zaak: een interessant alternatief?

Vanaf 2020 geldt een nieuwe regeling voor de fiets de zaak. Die regeling maakt een eind aan allerlei administratieve ballast. Hoe werkt de regeling en is de fiets van de zaak interessant voor u of uw werknemers?

De oude fietsregeling

De oude fietsregeling bracht veel administratieve rompslomp met zich mee. Voordat de nieuwe regeling werd ingevoerd, moest u namelijk voor het gebruik van een fiets van de zaak exact bijhouden hoeveel u privé en zakelijk fietst. Dat is bij een fiets zonder kilometerteller nog veel lastiger dan bij een auto van de zaak.

De nieuwe fietsregeling

Om dit administratief makkelijker te maken, is per 2020 een nieuwe fietsregeling ingevoerd. Hierbij geldt een vast bijtellingspercentage van 7% en de rittenregistratie is komen te vervallen.

Bijtelling fiets van werknemer 

Gaat het om een fiets van een werknemer, dan geldt de bijtelling als de fiets door de werkgever ter beschikking is gesteld. Het maakt daarbij niet uit of u als werkgever de fiets hebt gekocht of geleast. De bijtelling wordt bij werknemers tot het belaste loon gerekend. De werkgever draagt hierover loonbelasting en premies af.

Niet bij direct eigendom

Belangrijk hierbij is wel dat het bij deze nieuwe 7%-bijtellingsregeling niet mag gaan om een fiets die direct eigendom wordt van de werknemer. Zou dat wel het geval zijn, dan is op het moment van het verstrekken of vergoeden van de fiets de hele waarde van die fiets in één keer belast als loon in natura.

Bijtelling fiets van ondernemer

Bent u ondernemer, dan krijgt u ook een bijtelling voor het privégebruik van de fiets als u de fiets tot het vermogen van uw onderneming rekent of als de fiets door uw onderneming wordt geleast. In principe komen dan alle kosten in aftrek op de winst.

Correctie bij privédoeleinden en/of woon-werkverkeer

Echter, als u de fiets ook voor privédoeleinden en/of woon-werkverkeer gebruikt, wordt de aftrek van de kosten deels gecorrigeerd door een privéonttrekking (de ‘bijtelling’) weer bij de winst te tellen.

Bijtelling bedraagt 7%

De bijtelling, ofwel onttrekking voor het privégebruik van de fiets van de zaak, bedraagt op jaarbasis 7% van de waarde van de fiets (inclusief btw).

(Bron: De Jong & Laan)