All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)

Optimale pensioenplanning voor dga’s: verhoogde ODV in 2024 biedt financieel voordeel

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)
Reacties uitgeschakeld voor Optimale pensioenplanning voor dga’s: verhoogde ODV in 2024 biedt financieel voordeel

Voor directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) die via een oudedagsverplichting hun pensioen ontvangen is er goed nieuws. Net als in 2023 kunt u de oudedagsverplichting ook voor het aankomende boekjaar 2024 verhogen.

Oudedagsverplichting: hoe zit het?

Veel dga’s hebben in het verleden hun pensioen in eigen beheer opgebouwd binnen hun eigen bv. In 2017 heeft de overheid een einde gemaakt aan verdere opbouw van deze pensioenvoorziening. Dga’s hadden toen de mogelijkheid om hun pensioen om te zetten in een oudedagsverplichting (ODV). In de overgangsjaren 2017, 2018 en 2019 zijn er meer dan 53.000 ODV’s gecreëerd.

Tegenwoordig moet u als dga voor uw pensioenvoorziening kijken naar alternatieven, zoals een lijfrente.

Jaarlijkse aanpassing oudedagsverplichting

Een oudedagsverplichting betaalt het opgebouwde pensioen uit in twintig gelijke jaren, meestal wanneer u de AOW-leeftijd bereikt hebt. Wetgeving staat toe dat u als dga de ODV jaarlijks mag aanpassen (‘oprenten’) aan de rente-ontwikkelingen, met een door de overheid vastgesteld percentage. Dit percentage wordt bepaald op basis van het U-rendement, dat afgeleid is van het rendement op Nederlandse staatsleningen. Het percentage dat u mag gebruiken om uw ODV aan te passen, is het gemiddelde van de U-rendementen in het voorgaande jaar. In 2019 was dit percentage positief, maar in de boekjaren 2020, 2021 en 2022 was het negatief. Toen moest u dus ‘afrenten’ in plaats van ‘oprenten’.

Positief percentage voor boekjaar 2024

Voor 2023 kon u weer een klein positief percentage noteren: 0,699%. Voor boekjaar 2024 wordt opnieuw een positief percentage verwacht, zelfs het hoogste van de afgelopen jaren: 2,657%. Hoewel het definitieve percentage aan het eind van het jaar in de wet wordt vastgelegd, lijkt de trend duidelijk.

Oprenten kan leiden tot hogere ODV-uitkering

Voor het komende boekjaar staat er dus opnieuw een verhoging te wachten voor dga’s met een oudedagsverplichting. De verhoging wordt verwerkt aan het eind van het boekjaar, dus de effecten van het positieve percentage voor 2023 zal u merken vanaf begin 2024. De impact van het oprenten? Dat hangt ervan af of uw ODV-uitkeringen al zijn gestart. Is dit niet het geval? Dan leidt de verhoging tot een iets hogere uitkering. Als uw uitkeringen nog niet zijn begonnen en uw oudedagsverplichting nog in de ‘opbouwfase’ zit, wordt de waarde van uw pensioenpot op de balans verhoogt vanaf 31 december 2023 ten opzichte van de stand op 1 januari 2023. Bij een gebroken boekjaar moet u rekening houden met de geldende percentages uit twee verschillende jaren.

(Bron:ABAB)

Het jaar 2023 biedt een unieke fiscale kans voor het aftrekken van lijfrentepremies. Medio dit jaar is de nieuwe pensioenwet ingevoerd. Deze maakt het mogelijk om, fiscaal gunstiger dan voorheen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 aanvullend pensioen op te bouwen via lijfrentestortingen. Het blijft natuurlijk wel belangrijk om u af te vragen: past lijfrente bij de wensen en doelen die u hebt voor uw pensioen?  

Flinke verruiming aftrek lijfrentepremies

Op 1 juli 2023 is de nieuwe pensioenwet in werking getreden. Deze wet biedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 meer ruimte om fiscaal gunstig aanvullend pensioen op te bouwen.  
Er mag vanaf 2023 tot dertig procent van de premiegrondslag worden afgetrokken aan lijfrentepremies, dit noemen we de jaarruimte. Voorheen was de jaarruimte 13,3 procent. Daarnaast is inleg toegestaan tot vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd.  
Ook het gebruik van de reserveringsruimte is verruimd. Tot 2022 kon u via de reserveringsruimte de niet-gebruikte jaarruimte over de achterliggende zeven jaar inhalen. Die periode is nu met terugwerkende kracht verlengd van zeven jaar naar tien jaar. De maximale reserveringsruimte is daarbij verruimd naar 38.000 euro. 

Tip: Hebt u te maken met een pensioengat? Dan kan het interessant zijn om een lijfrente af te sluiten om uw tekort aan te vullen. 

Tip: Een grote lijfrentestorting is aftrekbaar van uw belastbare inkomen in box 1 en de storting verlaagt ook uw eventuele belastbare inkomen van box 3. Mogelijk hebt u daardoor ook meer recht op zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag. 

Tip: U hebt de keuze of u in het kalenderjaar eerst zoveel mogelijk de jaarruimte wilt benutten of juist de reserveringsruimte. Door eerst de reserveringsruimte te benutten en pas daarna de jaarruimte, kunt u voorkomen dat de niet-gebruikte jaarruimte in voorgaande jaren ‘verdampt’. In de aangifte over 2023 kunt u de nog niet eerder gebruikte jaarruimtes uit 2013 tot en met 2022 inhalen. In 2023 vervalt de eventuele niet-gebruikte jaarruimte uit 2013 definitief 

Tip: Hebt u in de afgelopen vijf jaar lijfrentepremies betaald zonder de premies op te geven in uw aangifte inkomstenbelasting en staat de aanslag al vast? Dan kunt u tot uiterlijk 31 december 2023 een verzoek tot vermindering indienen bij de inspecteur van de Belastingdienst.  

Lijfrente passend bij uw financiële doelen?

De verruimingen brengen een interessante fiscale kans met zich mee. Voordat u besluit om hier gebruik van te maken, raden we u aan om goed na te denken over wat uw doel is met het storten van lijfrente. Lijfrenteproducten hebben fiscale voorwaarden en zijn daardoor beperkt flexibel. Het kan gunstiger zijn om op een andere manier inkomen voor na uw pensioen op te bouwen.  

(Bron: Flyth)

Zoals eerder bericht is op 30 mei de Wet toekomst pensioenen aangenomen. In dit Perspectief lichten we een deel van deze wetswijziging uit: het arbeidsvormneutraal pensioenkader.

Tweede en derde pijler

Voor de invoering van de Wet toekomst pensioenen waren de verschillen tussen de tweede pijler (arbeidspensioen) en de derde pijler (privépensioen of lijfrente) aanzienlijk en moeilijk uit te leggen. Maar volgens de nieuwe wetgeving worden de fiscale voordelen voor het opbouwen van een toekomstvoorziening in beide pijlers bijna volledig gelijkgetrokken.

Ruimere mogelijkheden voor lijfrenten

Door de gewijzigde wetgeving kunnen zelfstandigen maar ook andere belastingplichtigen haast dezelfde fiscale ruimte gebruiken als werknemers in een pensioenregeling. En dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023.

Jaarruimte

De maximale premieruimte voor lijfrenten wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 verhoogd naar 30% (nu 13,3%) van de premiegrondslag. Dit betekent dat de fiscale mogelijkheden meer dan verdubbeld worden.

Reserveringsruimte

Daarnaast biedt de wetgeving nu aanzienlijk meer ruimte om tekorten uit het verleden in te halen. De zogenaamde reserveringsruimte wordt verhoogd naar maximaal € 38.000, daar waar dit nu ruim € 7.000 is. Deze reserveringsruimte stelt belastingplichtigen in staat om ongebruikte jaarruimte uit het verleden alsnog in te vullen. Onder de huidige wetgeving kon dit alleen voor de laatste 7 jaar, maar dat is nu uitgebreid naar de laatste 10 jaar. Dit biedt dus meer mogelijkheden aan die zijde.

(Bron: BDO)

Zoals eerder bericht is op 30 mei de Wet toekomst pensioenen aangenomen. In dit Perspectief lichten we een deel van deze wetswijziging uit: het arbeidsvormneutraal pensioenkader.

Tweede en derde pijler

Voor de invoering van de Wet toekomst pensioenen waren de verschillen tussen de tweede pijler (arbeidspensioen) en de derde pijler (privépensioen of lijfrente) aanzienlijk en moeilijk uit te leggen. Maar volgens de nieuwe wetgeving worden de fiscale voordelen voor het opbouwen van een toekomstvoorziening in beide pijlers bijna volledig gelijkgetrokken.

Ruimere mogelijkheden voor lijfrenten

Door de gewijzigde wetgeving kunnen zelfstandigen maar ook andere belastingplichtigen haast dezelfde fiscale ruimte gebruiken als werknemers in een pensioenregeling. En dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023.

Jaarruimte

De maximale premieruimte voor lijfrenten wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 verhoogd naar 30% (nu 13,3%) van de premiegrondslag. Dit betekent dat de fiscale mogelijkheden meer dan verdubbeld worden.

Reserveringsruimte

Daarnaast biedt de wetgeving nu aanzienlijk meer ruimte om tekorten uit het verleden in te halen. De zogenaamde reserveringsruimte wordt verhoogd naar maximaal € 38.000, daar waar dit nu ruim € 7.000 is. Deze reserveringsruimte stelt belastingplichtigen in staat om ongebruikte jaarruimte uit het verleden alsnog in te vullen. Onder de huidige wetgeving kon dit alleen voor de laatste 7 jaar, maar dat is nu uitgebreid naar de laatste 10 jaar. Dit biedt dus meer mogelijkheden aan die zijde.

(Bron: BDO)

Directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) die hun pensioen in een zogeheten oudedagsverplichting hebben zitten krijgen ook volgend jaar te maken met een ‘pensioenkorting’. De cijfers wijzen erop dat dit pensioenpotje ook over het boekjaar 2021 moet worden afgewaardeerd, in plaats van opgehoogd.

De oudedagsverplichting (ODV) is één van de keuzes die dga’s hadden bij het omvormen van hun pensioen in eigen beheer. Vanaf dit jaar is het gedaan met de fiscaal voordelige regelingen voor het afbouwen van het dga-pensioen. In de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn er in totaal ruim 53.000 ODV’s gevormd.

Na 2020 ook in 2021 negatief percentage

Het idee is dat de ODV vanaf een bepaald tijdstip, vaak vanaf de AOW-leeftijd, het opgebouwde pensioenpotje in 20 gelijke delen uitkeert. In de wet is geregeld dat dga’s de ODV jaarlijks mogen aanpassen (‘oprenten’) met een rentepercentage dat de overheid jaarlijks vaststelt. Dit percentage is gebaseerd op het zogeheten U-rendement. Dit is afgeleid van het rendement op Nederlandse staatsleningen. Het percentage dat dga’s mogen gebruiken om hun ODV aan te passen in een jaar is het gemiddelde van de U-rendementen in het voorgaande jaar.
In 2019 was het ‘ophoogpercentage’ nog 0,269%. Maar over 2020 is het percentage negatief: -0,107%. Inmiddels zijn alle U-rendementen voor 2020 bekend, en ook voor dit jaar komt er een negatief percentage uit de bus: -0,382%. Dat betekent dat dga’s opnieuw niet mogen ‘oprenten’, maar moeten ‘afrenten’. Ook bij een negatief percentage is het verplicht om dat te doen, zo heeft het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst eerder bevestigd in een vraag & antwoord.

Aanpassing ODV aan eind van boekjaar

De verlaging wordt verwerkt aan het eind van het boekjaar. Hoe het ‘afrenten’ uitwerkt, hangt ervan af de ODV-uitkeringen al zijn begonnen. Als de ODV al uitkeert, leidt de verlaging tot een iets lagere uitkering. Hierbij geldt dat het rentepercentage af kan wijken omdat er gerekend wordt vanaf de startdatum van de uitkering en niet vanaf 1 januari.
Als de ODV-uitkeringen nog niet zijn gestart wordt de waarde van de pot op de balans verlaagd per 31 december 2021 (bij een boekjaar dat gelijkloopt aan een kalenderjaar) ten opzichte van de stand van 1 januari 2021. Deze afwaardering zorgt voor een kleine vrijval in de winst voor het boekjaar 2020. Als de bv van de dga winst maakt, kost dit dus extra vennootschapsbelasting.

Hulp voor dga vanuit de politiek?

Pensioenadviseurs bevestigen het beeld desgevraagd. Alfred Milius van Triple A Pensioen Perspectief heeft geen geluiden gehoord dat de politiek het ‘afrenten’ voor dga’s wil voorkomen, bijvoorbeeld door wettelijk te regelen dat het rendement nooit negatief kan zijn. “Mijn verwachting is ook dat zo’n ‘bodem’ van 0% er niet komt. Dit heeft geen aandacht in de politiek.” Tot nu toe is het beleid
Ook volgens Martin Gast, financieel planner en pensioenadviseur M&M Financieel Advies, is er ‘geen zicht op verbetering voor de dga’. “Ik adviseer dga’s met een ODV waarbij de uitkeringen nog niet zijn gestart daarom steeds vaker om de ODV af te storten bij een verzekeraar, bank of vermogensbeheerder. De dga kan het dan gebruiken om een lijfrente aan te kopen.”

(Bron: Rendement)

Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn de fiscale regels voor saldolijfrenten gewijzigd. Bent u in bezit van een zogenaamde saldolijfrente, dan moet u er rekening mee houden dat het overgangsrecht per 2021 eindigt.

Wat is een saldolijfrente?

Een saldolijfrente is een levensverzekering waarbij de premies (of koopsom*) die u betaalde niet aftrekbaar waren. Daarom worden de uitkeringen pas belast op het moment dat zij meer gaan bedragen dan de inleg die u heeft betaald. Dit heet de saldomethode. * We spreken hierna van inleg, waarmee zowel de premie als koopsom bedoeld is

Bijvoorbeeld: u heeft € 74.000 niet aftrekbaar ingelegd. Wanneer de uitkeringen gaan lopen, worden zij pas belast vanaf het moment dat zij meer gaan bedragen dan € 74.000. Stel dat de jaarlijkse uitkeringen € 10.000 bedragen. Dan is de eerste 7 jaren de uitkering belastingvrij. Na het 7e jaar resteert nog € 4.000, zodat in jaar 8 € 6.000 belast wordt. Vanaf het 9e jaar zijn de uitkeringen volledig belast in box 1. Hierdoor wordt uiteindelijk alleen het rendement in de polis, wat u meer krijgt dan uw inleg, belast.

Fiscale behandeling vanaf 2001

Met de invoering van de wet IB 2001 is de behandeling van een lijfrentepolis met niet aftrekbare inleg veranderd en zou deze via box 3 moeten plaatsvinden. Daar wordt dan de waarde van de polis belast en zijn de uitkeringen niet meer belast in box 1. Latere wijzigingen hierop laten we buiten beschouwing omdat die niet relevant zijn voor de saldolijfrente van vóór 14 september 1999. Dat was de datum waarop de plannen voor de wet IB 2001 gepresenteerd werden.

Overgangsrecht

Als u de saldolijfrente heeft afgesloten vóór 14 september 1999, geldt het overgangsrecht. Door het overgangsrecht zijn de uitkeringen uit deze oude saldolijfrentes nog steeds belast in box 1 en is de saldomethode op deze uitkeringen nog steeds van toepassing. Dit jaar, 2020, is het laatste jaar dat dit overgangsrecht nog geldt. Vanaf volgend jaar behoort de waarde van deze polissen tot de grondslag van box 3. U betaalt dan geen belasting meer in box 1 over de uitkeringen, maar box 3 heffing over de waarde op 1 januari. Daarbij vindt nu op 31 december ineens heffing in box 1 plaats over het in de toekomstige uitkeringen aanwezige rendement. Dus over de waarde van de polis minus de inleg die nog niet op jaarlijkse uitkeringen in mindering is gekomen.

Bijvoorbeeld: de niet aftrekbare inleg bedroeg € 74.000. Er zijn uitkeringen geweest van in totaal € 20.000. De waarde van de polis op 31 december van dit jaar bedraagt € 180.000. Van de niet aftrekbare inleg is nog € 54.000 over. Tot dit bedrag zouden de toekomstige uitkeringen nog onbelast zijn. Daarom betaalt u nu belasting over € 126.000. Het maximale tarief in box 1 is dit jaar 49,5%. Op deze afrekening mag u op verzoek het bijzondere tarief van 45% toepassen.

Op 1 januari 2021 wordt de waarde van € 180.000 belast in box 3. Hoeveel u precies betaalt hangt van uw overige vermogen af, maar dit kan oplopen tot bijna € 3.000.

Beperken gevolgen einde overgangsrecht

Wat kunt u doen om de belastingheffing in box 1 te matigen? Als de polis bij een verzekeringsmaatschappij loopt, kunt u ervoor kiezen om de polis af te kopen. De afkoopwaarde zal lager zijn dan de waarde van de polis die u gewoon voortzet. Bij afkoop ontvangt u in de toekomst geen uitkeringen meer, maar nu ineens de afkoopwaarde. De heffing vindt dan plaats over de afkoopwaarde. U kunt dit doen als u geen mogelijkheid heeft om de belasting te betalen die het gevolg is van het einde van het overgangsrecht. Bij afkoop geldt niet het bijzondere tarief van 45%.

Wanneer u deze verzekering bij uw eigen bv heeft afgesloten heeft u de mogelijkheid om van de toekomstige uitkeringen af te zien. Dan stopt de polis en ontvangt u in het geheel geen uitkeringen meer. Daarom hoeft u geen belasting in box 1 te betalen i.v.m. het einde van het overgangsrecht. De polis is immers beëindigd. De bv betaalt dan vennootschapsbelasting omdat de verplichting die zij had niet meer bestaat. Dat leidt tot een belaste vrijval. Als de bv compensabel verlies heeft komt dat op de winst in mindering. Omdat de bv geen lijfrente-uitkeringen meer hoeft te doen kan zij dit vrije vermogen aan u uitkeren als dividend. Dit kan qua belastingheffing gunstiger uitpakken dan de afrekening bij het einde van het overgangsrecht, wanneer u de verzekering in stand laat.

Op tijd aanslag vragen!

Als u de heffing over de waarde (of eventueel de afkoopwaarde) moet betalen, dan is het verstandig om niet te lang te wachten met het aanvragen van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Als u deze voor het einde van dit jaar kunt betalen is dat bedrag weg uit de grondslag voor box 3. U betaalt dan geen onnodige box 3 heffing.

Heeft u een saldolijfrente?

Heeft u een lijfrente waarvan u denkt dat het misschien een saldolijfrente is, neem dan contact met ons op. We kijken dan voor u wat de gevolgen van het aflopen van het overgangsrecht zijn en of er eventueel iets aan die gevolgen te doen is.

(Bron: HLB)

Heeft u als directeuren-grootaandeelhouder (dga) uw pensioenverplichting fiscaal vriendelijk omgezet in een oudedagsverplichting (ODV)? Dan wordt deze ODV-uitkering jaarlijks geïndexeerd. Door de ontwikkelingen op de financiële markten wordt uw pensioenpotje in 2020 gekort of afgewaardeerd. 

Vanaf uw AOW-leeftijd wordt deze verplichting omgezet in ODV-uitkeringen die in twintig gelijke delen wordt uitgekeerd. De fiscale ODV wordt ieder jaar geïndexeerd met een vastgesteld rentepercentage dat is afgeleid van het zogeheten gemiddelde U-rendement over het voorgaande jaar. De gedachte is altijd geweest dat de ODV-waarde of -uitkeringen hierdoor wat zouden stijgen door de tijd heen.

Negatief rendement oudedagsverplichting

Het te hanteren rentepercentage voor 2020 is bekend en is negatief: -0,107%. In de wet is geen minimum te hanteren percentage van 0% opgenomen. Als we de wet volgen, betekent dit het volgende:

  • Voor ODV-uitkeringen die al ingegaan zijn, vindt er een lagere uitkering plaats.
  • Voor ODV-uitkeringen die nog niet zijn ingegaan, wordt de waarde op de balans verlaagd per 31 december 2020 (bij een boekjaar dat gelijk loopt aan een kalenderjaar) ten opzichte van de stand per 1 januari 2020. De verlaging zorgt voor een kleine vrijval in de winst voor het boekjaar 2020. 

Korten of afwaarderen van oudedagsverplichting

In plaats van indexeren zal er dus gekort of afgewaardeerd moeten worden in 2020. Het is niet de verwachting dat de wet wordt aangepast en dat er een minimum van 0% rente zal gaan gelden.

(Bron: ABAB)

Heeft u uw cliënten allemaal al geadviseerd en kunt u uw werkzaamheden met betrekking tot het pensioen in eigen beheer afsluiten? Door voortschrijdend inzicht in de wet- en regelgeving en nieuwe cliënten is dat wellicht toch niet het geval volgens mr. dr. Gerard Staats, universitair docent aan het Fiscaal Instituut van Tilburg University en werkzaam bij BDO als senior manager bureau vaktechniek.

Per 1 januari 2020 kunnen dga’s hun pensioen in eigen beheer (PEB) niet meer afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Veel adviseurs hebben hun cliënten de afgelopen jaren geadviseerd wat te doen met het dga-pensioen. Toch zijn de komende maanden nog een mooie gelegenheid de cliëntendossiers nog eens te goed te doorlopen.

Heeft de partner recht op uitkeringen uit ODV bij overlijden?

Vanaf 1 april 2017 kunnen dga’s geen pensioen bij hun eigen vennootschap meer opbouwen. Veel dga’s hebben toen ook hun PEB omgezet in een oudedagsverplichting (ODV) of afgekocht. In de afgelopen periode is meer duidelijkheid gekomen over de gevolgen bij overlijden, die wellicht kunnen leiden tot een aanpassing van de ODV-overeenkomst. Denk daarbij aan de overeenkomst waarbij de partner als gerechtigde is benoemd na het overlijden van de dga. Heeft u een dergelijke overeenkomst gemaakt? Controleer dan of deze niet in strijd is met het testament van uw cliënt.

Compensatie partner en post-relationele solidariteit

Veel onduidelijkheid bestond en bestaat ook over de compensatie voor de partner van de dga. Daar komt nog bij dat de Hoge Raad voor PEB heeft beslist dat voor de partner ook de post-relationele-solidariteit geldt. Hoewel de partner civielrechtelijk in beginsel recht heeft op een aandeel in het ouderdomspensioen en in het nabestaandenpensioen, kan dat anders zijn bij een vennootschap in financiële moeilijkheden. In het laatste geval moet ook de partner meedelen in de verliezen van de vennootschap, dat is nu eenmaal het (gezamenlijk gekozen) risico van PEB. Zolang uw cliënt nog niet in scheiding ligt, is het nog niet te laat om de overeenkomsten inzake compensatie nog eens goed te beoordelen en zo nodig te wijzigen.

(Bron: Taxence)

De Belastingdienst publiceerde een V&A over de vraag of het mogelijk is om de wettelijke ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen aan de erfgenamen op te schorten, tot het moment dat de erfgenamen bekend zijn.

Bij het overlijden van een ODV-gerechtigde voordat de ODV-termijnen zijn ingegaan gaat het recht op de ODV-termijnen over op de erfgenamen (natuurlijke personen). De ODV-termijnen moeten in dat geval binnen twaalf maanden na het overlijden ingaan. Als de ODV-gerechtigde overlijdt terwijl de ODV-termijnen al zijn ingegaan, gaat het recht op de resterende ODV-termijnen direct bij het overlijden over op de erfgenamen (natuurlijke personen).

Het zal niet altijd direct duidelijk zijn wie de erfgenamen van de ODV-gerechtigde zijn. Dit V&A gaat in op de vraag of het mogelijk is om de wettelijke ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen aan de erfgenamen op te schorten, tot het moment dat de erfgenamen bekend zijn.

Vraag

Een dga heeft een in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak omgezet in een ODV. De tot de ODV-termijnen gerechtigde dga overlijdt. Het is op dat moment nog niet mogelijk vast te stellen welke personen als erfgenaam recht krijgen op de toekomstige ODV-termijnen (bijvoorbeeld omdat de in het testament genoemde erfgenamen gedeeltelijk niet traceerbaar zijn of omdat nog niet duidelijk is welke erfgenamen de erfenis zullen aanvaarden).

Is het mogelijk om de wettelijke ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen aan de erfgenamen op te schorten tot het moment dat de erfgenamen bekend zijn?

Maakt het voor het opschorten van de ingang van de uitkeringen aan de erfgenamen uit of de ODV-termijnen al waren ingegaan ten tijde van het overlijden van de ODV-gerechtigde?

Opschorting

Bij overlijden van een ODV-gerechtigde kan de ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen worden opgeschort tot het moment dat de erfgenamen die recht krijgen op de toekomstige ODV-termijnen bekend zijn. Direct daarna dienen de uitkeringen van de ODV-termijnen (weer) aan te vangen en moeten de opgeschorte uitkeringen in één keer worden uitgekeerd aan de rechthebbende erfgenamen.

In de situatie dat de ODV-termijnen nog niet zijn ingegaan op het moment dat de ODV-gerechtigde (gewezen) werknemer overlijdt, is pas sprake van het opschorten van de uitkeringen na het verstrijken van de twaalf-maandsperiode na het overlijden (zie artikel 38p, tweede lid, onderdeel b, Wet LB). In dat geval ziet de eenmalige uitkering van de opgeschorte uitkeringen dus op de na het verstrijken van de twaalf-maandsperiode nog niet uitgekeerde ODV-termijnen.

Overlijdt de genieter van de ODV-termijnen terwijl de ODV-termijnen al zijn ingegaan, dan ziet de eenmalige uitkering van de opgeschorte uitkeringen op de nog niet uitgekeerde ODV-termijnen na het overlijden.

(Bron: Taxence)

Betaalt u premies voor uw lijfrenteproduct (zoals vaste premies op een lijfrenteverzekering en/of vrije stortingen op een lijfrente (bank)spaarrekening)? Dan bestaat de kans dat u deze inleg niet volledig in box 1 heeft kunnen aftrekken ten laste van uw inkomen, vanwege een beperkte jaarruimte en/of reserveringsruimte. Indien u later uitkeringen ontvangt uit uw lijfrenteproduct kan er sprake zijn van dubbele heffing, vanwege het feit dat de uitkeringen in beginsel wel volledig belast zijn in box 1. Enerzijds ontvangt u een uitkering die belast is, terwijl u geen volledige aftrek hebt gehad. Om dit te voorkomen zijn er twee mogelijke oplossingen.

Betaalt u premies voor uw lijfrenteproduct (zoals vaste premies op een lijfrenteverzekering en/of vrije stortingen op een lijfrente (bank)spaarrekening)? Dan bestaat de kans dat u deze inleg niet volledig in box 1 heeft kunnen aftrekken ten laste van uw inkomen, vanwege een beperkte jaarruimte en/of reserveringsruimte. Indien u later uitkeringen ontvangt uit uw lijfrenteproduct kan er sprake zijn van dubbele heffing, vanwege het feit dat de uitkeringen in beginsel wel volledig belast zijn in box 1. Enerzijds ontvangt u een uitkering die belast is, terwijl u geen volledige aftrek hebt gehad. Om dit te voorkomen zijn er twee mogelijke oplossingen.

Verklaring fiscaal geruisloze terugstorting

Vanaf 1 januari 2018 bestond er géén mogelijkheid meer om de niet-aftrekbare lijfrentepremies die meer bedragen dan €2.269 belastingvrij terug te laten storten. Hier heeft de Staatssecretaris verandering in gebracht bij besluit van 16 mei 2019. U kunt namelijk een verklaring bij de Belastingdienst aanvragen, om te veel betaalde premie of te hoge inleg belastingvrij terug te laten storten.
Hier zijn de volgende voorwaarden aan verbonden:

  • U doet een schriftelijk verzoek bij de inspecteur
  • De goedkeuring geldt alleen voor betalingen gedaan in het kalenderjaar én de vijf daaraan voorafgaande jaren (tot en met 31 december 2019 kunt u dus nog verzoeken om terugstorting over het jaar 2014)
  • De goedkeuring geldt niet voor premies waar uw aftrek niet is verwerkt waar het wel mogelijk is. Voor zover u aftrekmogelijkheden heeft, moeten deze worden toegepast
  • Het fiscaal geruisloos terug te storten bedrag wordt, met terugwerkende kracht, in uw box 3 grondslag opgenomen 

Voorbeeld

U heeft een geblokkeerde lijfrenterekening afgesloten bij een bank. Uw inleg in 2019 bedraagt €10.000, maar er is slechts €4.000 aftrekbaar ten laste van uw box 1 inkomen. Dit resulteert in een niet-aftrekbaar bedrag van €6.000. Regelt u niets, dan zal uw inleg volledig belast worden bij uitkering van de lijfrenterekening. Met een saldoverklaring kan maximaal €2.269 per jaar belastingvrij uitgekeerd worden. Echter dit volstaat niet voor het volledige niet-aftrekbaar bedrag van €6.000 en zou te maken kunnen krijgen met belastingheffing over een bedrag waarvoor u geen belastingaftrek heeft gehad, namelijk:
€10.000 -/- €4.000 -/- €2.269 = €3.731.
In dit geval is een verklaring geruisloze terugstorting de oplossing om het niet-aftrekbaar bedrag van €6.000 terug te krijgen. Wel dient u deze €6.000 dan in box 3 aan te geven indien de terugstorting na 1 januari 2020 plaatsvindt.

Géén samenloop mogelijk

Een samenloop tussen de twee regelingen is helaas niet mogelijk. Indien reeds een saldoverklaring is afgegeven, wordt deze bij het verzoek tot het afgeven van een verklaring geruisloze terugstorting weer ingetrokken. Onbelaste uitkeringen die reeds hebben plaatsgevonden door middel van de saldoverklaring worden in mindering gebracht op het belastingvrij terug te storten bedrag.

Komt uw lijfrenteproduct binnenkort tot uitkering of heeft u te veel gestort op uw lijfrenterekening? Trek dan aan de bel! Onze belasting -en pensioenadviseurs kunnen dan voor u bekijken of u in het verleden alle premies hebt kunnen aftrekken. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan kunnen wij u van een op maat gesneden advies voorzien om een saldoverklaring, dan wel verklaring geruisloze terugstorting aan te vragen.

(Bron: Koenenco)