All posts in Nieuws

BV X deed op 27 juni 2023 aangifte Vpb over 2021 naar een belastbaar bedrag van € 4.034.204. Daarop volgde een voorlopige aanslag Vpb met dagtekening 15 juli 2023. De inspecteur berekende daarbij over de periode van 1 juli 2022 tot en met 26 augustus 2023 belastingrente naar het volgens het Besluit belasting- en invorderingsrente (Bbi) geldende tarief van 8%. Daaruit volgde € 90.969 aan belastingrente. BV X ging in beroep tegen de belastingrente. Rechtbank Noord-Nederland besliste dat de regelgever, op basis van de onderbouwing die de (wet- en) regelgever hadden gegeven, in redelijkheid niet had kunnen besluiten tot het koppelen van het belastingrentepercentage voor de Vpb aan de wettelijke rente voor handelstransacties, met een ondergrens van 8%. Dat de nadelige gevolgen terecht kwamen bij “voornamelijk ondernemers”, kon daarvoor in ieder geval niet als rechtvaardiging dienen, omdat de gedachte achter de wettelijke rente, waarnaar de regelgever verwees, volgens de Rechtbank geen hout sneed. Die gedachte was dat in het handelsverkeer een hoger rentepercentage gold dan in het niet-handelsverkeer. Een nog niet geformaliseerde, materiële belastingschuld was volgens de Rechtbank niet aan te merken als een handelsvordering en daarmee ook niet vergelijkbaar. Het ging immers om een schuld die de belastingplichtige ondernemer had aan de overheid uit hoofde van een belastingwet en niet uit hoofde van een contract of een handelsrelatie. De schuldverhouding was volgens de Rechtbank van een volstrekt andere aard (publiekrechtelijk versus privaatrechtelijk). De nadelige gevolgen voor Vpb-plichtigen waren volgens de Rechtbank evident: een minimumpercentage van 8 was in absolute zin al fors en was in de praktijk in feite steeds het dubbele van wat andere belastingplichtigen voor de kiezen kregen. De regelgever had volgens de Rechtbank bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot de betrokken regel kunnen komen. De duidelijke, aanzienlijke nadelige gevolgen voor Vpb-plichtigen waren onevenredig in verhouding tot de met de regel te dienen, onduidelijke doelen die op een zwak fundament rustten. Dit betekende dat artikel 1, onderdeel b, Bbi onverbindend moest worden verklaard. Ter zitting hadden partijen verklaard dat als X op enige grond gelijk kreeg, de belastingrente moest worden berekend naar een tarief van 4%, zodat de belastingrentebeschikking moest worden verminderd naar € 45.485.

(Bron: FUTD)

Voldoet uw salaris aan de gebruikelijkloonregeling?

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Voldoet uw salaris aan de gebruikelijkloonregeling?

Bent u werkzaam voor een vennootschap waarvan u of uw partner ook minimaal 5% van de aandelen bezit? Dan bent u verplicht om uzelf een gebruikelijk loon toe te kennen. In dit bericht leest u hoe u het gebruikelijk loon moet vaststellen en delen we diverse mogelijkheden om uw gebruikelijk loon te optimaliseren.

Vaststellen gebruikelijk loon

Op dit moment stelt men het gebruikelijk loon vast aan de hand van de volgende regeling, waarbij het hoogste van de volgende bedragen van toepassing is:

  1. het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
  2. Het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van de onderneming, dan wel bij een verbonden onderneming.
  3. € 56.000 (bedrag 2024).

Tot 2023 was het mogelijk om bij de vaststelling van het gebruikelijk loon rekening te houden met 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Deze doelmatigheidsmarge is echter met ingang van 1 januari 2023 komen te vervallen, waardoor het gebruikelijk loon in veel gevallen naar boven bijgesteld moet worden.

Let op! Als u een arbeidsovereenkomst met uw eigen vennootschap heeft waarin staat dat u een maandelijks bedrag aan salaris ontvangt, moet u de arbeidsovereenkomst aanpassen voordat u gebruik kunt maken van de eenmalige salarisbetaling. Daarnaast moet u uw arbeidsovereenkomst aanpassen als blijkt dat je uw maandelijkse (gebruikelijk) loon moet wijzigen. Vergeet ook niet om deze aanpassing vast te leggen in een aandeelhoudersbesluit/bezoldigingsbesluit.

Optimalisatie van je gebruikelijk loon

De gebruikelijkloonregeling gaat uit van een breed loonbegrip. Dit betekent dan ook dat zowel het werknemersloon (loon waarop loonbelasting en/of sociale lasten wordt ingehouden) maar ook eindheffingsloon meetelt voor de berekening van uw gebruikelijk loon. Als gevolg hiervan kan een eventuele internetvergoeding, een laptop, telefoon, onkostenvergoeding en dergelijk ook meetellen mits deze aan de voorwaarden voldoen. Daarnaast kunt u uw gebruikelijk loon optimaliseren door middel van bijvoorbeeld banksparen.

(Bron: Newtone)

Er wordt aan veel knoppen gedraaid. Zo blijft er toch een korting in de wegenbelasting voor elektrische auto’s. Ook de energiebelasting voor gas wordt verlaagd.

Tariefkorting wegenbelasting personenauto’s

De overheid voert een nieuwe tijdelijke tariefkorting binnen de wegenbelasting in voor emissievrije (EV) personenauto’s vanaf 1 januari 2026. Vanaf dat moment geldt een aangepaste tariefkorting van 25% in de wegenbelasting. Vanaf 2030 vervalt deze korting. 

In 2024 geldt er nog een algehele vrijstelling in de wegenbelasting voor emissievrije personenauto’s. Voor 2025 geldt een tariefkorting van 75%. 

Vrijstelling bpm bestelauto’s vervalt

Een maatregel die al eerder is genomen is maar vanaf 1 januari 2025 ingaat is het vervallen van de bpm-vrijstelling voor de bestelauto van de ondernemer. De bpm wordt vanaf dat moment gebaseerd op de CO2-uitstoot.

Ben je als ondernemer van plan om een bestelauto te kopen die je voor meer dan 10% gebruikt voor jouw onderneming? Let dan op dat je bij een aankoop vanaf 1 januari 2025 niet langer gebruik kunt maken van de bpm-vrijstelling. Vanaf deze datum geldt het reguliere bpm-tarief voor bestelauto’s namelijk ook voor ondernemers. Nieuwe bestelauto’s worden voor ondernemers vanaf dat moment over het algemeen een stuk duurder. Bij een bestelauto met een CO2-uitstoot van 180 gram per kilometer gaat het bijvoorbeeld om een bedrag aan bpm van circa € 12.000.

Maak in 2024 nog gebruik van de bpm-vrijstelling

De huidige regeling blijft gelden tot en met 31 december 2024. Voldoe jij als ondernemer aan de voorwaarden van de ondernemersregeling? Dan kun je tot deze datum nog gebruikmaken van de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s. In dat geval is het wel aan te raden op korte termijn te bestellen, omdat de levertijden over het algemeen fors zijn. Als het voor je bedrijfsvoering mogelijk is, kun je ook kijken naar vergroening. Immers, de hoogte van de bpm hangt straks af van de CO2-uitstoot van de aan te schaffen bestelauto.

Afschaffen salderingsregeling voor kleinverbruikers

Vanaf 1 januari 2027 verdwijnt de salderingsregeling voor kleinverbruikers. Dit betekent dat particulieren met zonnepanelen hun overschot aan opgewekte energie niet meer fiscaal voordelig kunnen verrekenen met de energie die ze afnemen.

Overige maatregelen klimaat en milieu

Op het gebied van klimaat en milieu stelt het kabinet daarnaast de volgende maatregelen voor:

  • De BPM kent sinds 1 januari 2017 een specifieke tarieftabel voor plug-in hybride auto’s (PHEV’s). Deze wordt per 1 januari 2025 afgeschaft. 
  • De energiebelasting op aardgas wordt verlaagd tot een verbruik van 170.000 m3 met € 0,028 per m3 in 2025, oplopend naar € 0,048 cent per m3 in 2030.
  • De belastingvermindering energiebelasting wordt verhoogd met € 0,03 excl. btw met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024.
  • In de energiebelasting komt er per 1 januari 2026 een apart tarief voor waterstof dat lager ligt dan het tarief voor aardgas.
  • De vrijstellingen voor duaal en non-energetisch gebruik van kolen verdwijnen per 2027.
  • De accijnsverlaging brandstoffen wordt verlengd tot en met 2025. 

(Bron: Alfa)

In het Belastingplan 2025 is voorgesteld om per 1 januari 2026 de herzieningsregels uit te breiden naar diensten aan onroerende zaken zoals onderhouds- en verbouwingkosten. Momenteel zijn de herzieningsregels alleen van toepassing op de btw voor bouw- of aankoopkosten en voor investeringsgoederen in een gebouw. Dit zijn de gevolgen van de nieuwe regels.

Aan deze herzieningsmaatregel ging een uitgebreide internetconsulatie vooraf. Het vorige kabinet wilde hiermee bepaalde verhuurconstructies, zoals short-stay aanpakken, omdat deze ongewenste btw-voordelen opleverden. 

Hoe ziet de herzieningsmaatregel eruit?

De herzieningsregeling heeft momenteel alleen betrekking op (on)roerende zaken. Er komt nu een nieuw aspect bij. De maatregel wordt uitgebreid naar diensten die te maken hebben met onroerende zaken. Denk aan het vernieuwen, vergroten, herstellen, vervangen en onderhouden van een gebouw of delen daarvan, zonder dat dit volgens de btw-regels leidt tot een nieuwe onroerende zaak. Om te voorkomen dat elke schilder- of onderhoudsdienst herzien moet worden, geldt er een drempelbedrag van 30.000 euro. Alleen diensten boven dit bedrag vallen onder de nieuwe herzieningsmaatregel. De herzieningstermijn (dat is de periode waarin de investeringen voor de btw worden gevolgd) is vier jaar, gerekend vanaf het jaar waarin de onderhouds- of verbouwingsdienst in gebruik is genomen.

Voorbeeld huidige situatie

Stel, je verbouwt een gebouw voor minimaal 30.000  euro in jaar 1 en verhuurt dit gebouw eerst btw-belast (short-stay). Je hebt dan recht op btw-aftrek van de verbouwingskosten. Als je in jaar 2 besluit het pand btw-vrijgesteld te verhuren, hoef je onder de huidige regels de btw-aftrek uit jaar 1 niet te corrigeren. Dit levert dus een aanzienlijk btw-voordeel op, omdat de btw-aftrek behouden blijft zonder correcties in latere jaren.

Voorbeeld nieuwe situatie

Onder de nieuwe regels moet je, wanneer je in jaar 2 overstapt naar btw-vrijgestelde verhuur, jaarlijks een deel van de in aftrek gebrachte btw herzien gedurende de resterende herzieningsperiode (maximaal 1/5 per jaar). Dit geldt bijvoorbeeld ook als je het pand btw-vrijgesteld verkoopt.

Wat zijn de gevolgen?

De nieuwe regeling roept vragen op. Bijvoorbeeld: hoe wordt het drempelbedrag van 30.000 euro berekend? Het moet gaan om investeringen met een duurzaam karakter (meerjarig nut).  Groot onderhoud en verbouwingen zullen daar ongetwijfeld onder vallen. Maar het periodieke onderhoud en herstelwerkzaamheden van de loodgieter waarschijnlijk niet. Waar de grens precies ligt, is niet duidelijk. Verder gaan we ervan uit dat het drempelbedrag geldt per opdracht. Het optellen van facturen speelt alleen als deze voor dezelfde opdracht zijn uitgereikt. Het is duidelijk dat deze maatregel verder reikt dan alleen het bestrijden van short-stay-constructies. Als eigenaar c.q. verhuurder moet je je investeringen straks nauwkeurig bijhouden, vooral als je te maken hebt met meerdere of wisselende huurders.  

Andere gevolgen herzieningsmaatregel

Bij de verkoop van een bedrijf of bij de overdracht van onroerende zaken moet er in de toekomst vaker rekening worden gehouden met de btw-herziening. Om de btw-herziening te voorkomen, kan het soms aantrekkelijker zijn om te kiezen (opteren) voor een btw-belaste levering. Daarnaast zullen de administratieve lasten toenemen, omdat je voortaan onderhouds- en verbouwingskosten moet bijhouden. Dit is nodig om bij een wisseling van btw-belast naar btw-vrijgesteld gebruik (of andersom) de btw-herziening correct te kunnen berekenen. Dit geldt alleen voor diensten aan onroerende zaken van ten minste 30.000 euro. 

Tip!
De nieuwe herzieningsregeling geldt alleen voor investeringen (diensten) die na 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Het kan daarom voordelig zijn om verbouwingen en (groot) onderhoud nog vóór die datum te voltooien en in gebruik te nemen. Zo voorkom je dat deze investeringen onder de nieuwe maatregel vallen. Verplaats groot onderhoud en verbouwingen daarom, waar mogelijk, naar voren.

Herzieningsmaatregel soms ook voordelig

De voorgestelde regeling kan in bepaalde gevallen ook positief uitpakken. Als het gebruik van je pand wijzigt van btw-vrijgesteld naar (meer) btw-belast binnen de herzieningstermijn, kun je alsnog recht krijgen op een deel van de btw-aftrek. Dit deel kun je dan jaarlijks terugvragen via je btw-aangifte.  

(Bron: Alfa)

Wij gaan nu nader in dit artikel in op het toetsingskader dat mogelijk vanaf 2026 zal gelden op grond van het wetsvoorstel VBAR.

Toetsingskader

De Belastingdienst gaat vanaf 1 januari 2025 weer handhaven op schijnzelfstandigheid. Daarbij zal de Belastingdienst de arbeidsrelatie met een zzp’er toetsen aan de hand van de criteria uit het Deliveroo arrest. Het is raadzaam om nu ook alvast rekening te houden met het toetsingskader dat mogelijk vanaf 2026 zal gelden. Wij benadrukken echter dat de Belastingdienst bij de handhaving in 2025 nog geen gebruik zal maken van onderstaand toetsingskader op grond van de VBAR.

Beoogd toetsingskader vanaf 2026

Momenteel ligt er een wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR). Dit wetsvoorstel geeft een wettelijk toetsingskader of iemand werkt als werknemer of als zelfstandige. De VBAR neemt diverse criteria uit de Deliveroo casus over voor de beoordeling van de arbeidsrelatie. Het voorstel hanteert vijf indicaties die wijzen op werken als werknemer (werkinhoudelijke en organisatorische sturing), te weten:

  1. De werkgevende is bevoegd om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen (W1).
  2. De werkgevende heeft de mogelijkheid om de werkzaamheden van de werkende te controleren en is bevoegd om op basis daarvan in te grijpen (W2).
  3. De werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende (W3).
  4. De werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie (W4).
  5. Werkzaamheden worden zij-aan-zij verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten (W5). 

Als er geen enkele indicatie aanwezig is voor werknemerschap (W), dan is het evident dat kan worden gewerkt als zelfstandige. Mochten er één of meerdere indicaties wijzen op werknemerschap, dan moet worden nagegaan of er criteria zijn die wijzen op zelfstandigheid (Z) binnen de opdracht (werken voor eigen rekening en risico), te weten:

  1. De financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden liggen bij de werkende (Z1).
  2. Bij het verrichten van de werkzaamheden is de werkende zelf verantwoordelijk voor gereedschap, hulpmiddelen en materialen (Z2).
  3. De werkende is in bezit van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden, die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig is (Z3).
  4. De werkende treedt tijdens de werkzaamheden zelfstandig naar buiten (Z4).
  5. Er is sprake van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week (Z5). 

Als er zowel elementen van werknemerschap als van zelfstandigheid aanwezig zijn, dan moet een weging plaatsvinden. In dat geval moet worden onderzocht of het zwaartepunt in de arbeidsrelatie ligt op de werkinhoudelijke of organisatorische sturing, dan wel op werken voor eigen rekening en risico. Slechts als deze weging onvoldoende duidelijkheid biedt, dan is bepalend of de arbeidskracht zich buiten de betreffende arbeidsrelatie als ondernemer presenteert. De volgende indicaties kunnen duiden op het ondernemerschap van de persoon (OP indicaties):

  • de werkende heeft meerdere opdrachtgevers per jaar;
  • de werkende besteedt tijd en/of geld aan het verwerven van een reputatie en het vinden van nieuwe klanten of opdrachtgevers;
  • de werkende heeft bedrijfsinvesteringen van enige omvang;
  • de werkende gedraagt zich administratief als zelfstandig ondernemer: is ingeschreven bij de KvK, is btw-ondernemer en/of heeft recht op de fiscale voordelen van het ondernemerschap (zoals ondernemersfaciliteiten). 

Gemakshalve hebben wij een schematische weergave (volgt) gemaakt van dit voorgestelde toetsingskader.

Tot slot introduceert dit wetsvoorstel een rechtsvermoeden van werknemerschap bij een uurtarief van maximaal 33 euro. Dit rechtsvermoeden maakt het voor werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt makkelijker om een arbeidsovereenkomst te claimen. 

Het is de bedoeling dat deze nieuwe bepalingen uit de VBAR per 1 januari 2026 van kracht worden. Let op: dit is nog slechts een wetsvoorstel, zodat hierop aanpassingen mogelijk zijn.  

(Bron: Alfa)

Werk jij met zzp’ers? De Belastingdienst gaat vanaf 1 januari 2025 weer handhaven op schijnzelfstandigheid. Waar moet je op letten als je modelovereenkomsten gebruikt? En welk toetsingskader gaat de Belastingdienst hanteren bij de handhaving?

Schijnzelfstandigheid

Schijnzelfstandigheid doet zich voor als een zzp’er feitelijk werkt als een werknemer. In dat geval loopt de opdrachtgever niet alleen fiscaal het risico van een naheffing van loonbelasting en sociale premies. Het kan ook arbeidsrechtelijke gevolgen hebben. Zo kan de vermeende zzp’er, die achteraf volgens de Belastingdienst toch werknemer blijkt te zijn, tevens aanspraak maken op rechten zoals loondoorbetaling tijdens ziekte, pensioenopbouw en ontslagbescherming. 
Dat de Belastingdienst gaat handhaven, staat los van de mogelijkheid dat jouw opdrachtnemer zich tot de kantonrechter wendt met het verzoek om zijn arbeidsrelatie als arbeidsovereenkomst aan te merken. 

Opheffing handhavingsmoratorium

De Belastingdienst treedt momenteel alleen op tegen schijnzelfstandigheid als sprake is van kwaadwillendheid of als een opdrachtgever een aanwijzing van de Belastingdienst niet tijdig opvolgt. Per 2025 komt dit handhavingsmoratorium te vervallen, zodat de Belastingdienst in alle gevallen een naheffing kan opleggen bij schijnzelfstandigheid. Bij de handhaving ligt de focus primair op de loonheffingen (dus bij de opdrachtgever). De handhaving kan echter ook gevolgen hebben voor de omzetbelasting (voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer). Daarnaast kan de handhaving gevolgen hebben voor de inkomstenbelasting van opdrachtnemers (weigeren toepassing ondernemingsfaciliteiten). 

Zachte landing bij handhaving

De opheffing van het handhavingsmoratorium heeft voor veel onrust gezorgd bij bedrijven die werken met zzp’ers. Op 1 oktober 2024 zijn daarom diverse moties aangenomen die moeten zorgen voor een zachte landing. Hierdoor zal de Belastingdienst voorlopig, voor in ieder geval één jaar, alleen risicogericht handhaven. De focus van de handhaving ligt daarom op zaken als gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigheid en arbeidsmigratieconstructies. De Belastingdienst moet bij de handhaving zoveel mogelijk rekening houden met de menselijke maat en maatwerk. Eerder had het kabinet al toegezegd dat de Belastingdienst in 2025 geen vergrijpboetes zal opleggen, mits de opdrachtgever en werkende kunnen aantonen dat zij stappen ondernemen tegen schijnzelfstandigheid. Mochten zij een naheffing opleggen, dan kan deze niet verder teruggaan dan tot 1 januari 2025. 

Modelovereenkomsten

Veel opdrachtgevers gebruiken modelovereenkomsten van de Belastingdienst om het risico van schijnzelfstandigheid te beperken. In een modelovereenkomst staan afspraken over de arbeidsrelatie tussen de opdrachtgever en een opdrachtnemer. Als je werkt volgens een modelovereenkomst is er geen sprake van loondienst. 

De Belastingdienst beoordeelt vanaf 6 september 2024 geen nieuwe overeenkomsten meer, omdat ook modelovereenkomsten schijnzelfstandigheid niet uitsluiten. De beoordeling van de arbeidsrelatie is afhankelijk van de feitelijke situatie in de praktijk en niet van wat er op papier staat. De ervaring leert dat een arbeidsrelatie in de praktijk in veel gevallen niet overeenkomt met de afspraken in de modelovereenkomst. Je mag bestaande modelovereenkomsten na 6 september 2024 blijven gebruiken, zolang ze nog geldig zijn. Let op: ze geven alleen zekerheid als opdrachtgever en opdrachtnemer feitelijk werken zoals beschreven in de overeenkomst. 

Toetsingskader

Bij het toetsen van een arbeidsrelatie zijn de criteria relevant uit het Deliveroo arrest over maaltijdbezorgers. Daarin oordeelde de Hoge Raad in maart 2023 dat de kwalificatie van de overeenkomst afhangt van ‘alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien’. Het gaat dus om een weging van het totaalplaatje. Hierbij is, anders dan in het verleden, de bedoeling van partijen niet of nauwelijks van belang. In het Deliveroo arrest spelen de volgende elementen een rol bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van opdracht:

  • De aard en duur van de werkzaamheden;
  • de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  • de inbedding van het werk en degene die het werk verricht in de organisatie;
  • het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  • de wijze waarop contractuele afspraken tussen partijen tot stand komen;
  • de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
  • de hoogte van de beloning;
  • de vraag of degene die het werk uitvoert commercieel risico loopt;
  • het gedrag van de opdrachtnemer in het economisch verkeer.

Deze elementen moeten allemaal worden onderzocht. Daarna vindt een weging plaats van alle elementen in onderling verband om te bepalen of de arbeidsrelatie meer neigt naar een overeenkomst van opdracht of een dienstbetrekking. Er bestaat overigens geen rangorde tussen deze elementen.

De Belastingdienst heeft onlangs een toelichting gepubliceerd bij het beslis- en afwegingskader dat zij hanteren voor de beoordeling van een arbeidsrelatie. Hierin komen alle elementen uit het Deliveroo arrest terug. Daarnaast verwijst de Belastingdienst naar de (bestaande) Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie waarin de gezichtspunten uit het Deliveroo arrest zijn verwerkt. De toelichting alsmede de webmodule geven opdrachtgevers en opdrachtnemers meer handvatten of een opdracht buiten dienstbetrekking kan worden uitgevoerd. Let op: de webmodule biedt geen absolute zekerheid. 

Beoogd toetsingskader vanaf 2026

Momenteel ligt er een wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR). Dit wetsvoorstel borduurt voort op de criteria uit de Deliveroo casus over de vraag of iemand werkt als werknemer of als zelfstandige. Het is de bedoeling dat dit voorstel in werking treedt per 2026. Houd hiermee nu alvast rekening als je toekomstbestendig wilt blijven werken met zzp’ers. 

(Bron: Alfa)

In het huidige box 3-stelsel hoeft men niet méér belasting te betalen, dan over het “werkelijk behaalde rendement”, zo oordeelde de Hoge Raad afgelopen zomer. Aansluitend op deze arresten heeft de Hoge Raad een viertal arresten gewezen, waar nader wordt ingegaan op wat het “werkelijk behaald rendement” is. Hoe kijkt de Staatssecretaris naar deze arresten en wat staat u als belastingplichtige te wachten?

De 4 arresten van 14 juni 2024

  1. De Hoge Raad bevestigt dat slechts heffing over het werkelijk rendement geoorloofd is.
  2. De bewijslast om aan te tonen dat het werkelijk rendement lager is dan het forfaitair rendement rust op de belastingplichtige.
  3. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardemutaties moeten worden meegenomen bij de vaststelling van het werkelijk rendement.
  4. Met het positieve of negatieve rendement dat is behaald in andere jaren wordt geen rekening gehouden.
  5. Bij de berekening van het werkelijk rendement wordt met kosten geen rekening gehouden, maar wel met rente van schulden die tot het vermogen in box 3 behoren.
  6. De Hoge Raad bepaalt verder dat de waardeontwikkeling van woningen moet worden berekend aan de hand van de WOZ-beschikkingen.

Analyse Staatssecretaris 

In juli reageerde de Staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer op bovengenoemde arresten. Later beschreef hij de procedure en planning voor het rechtsherstel van belastingplichtigen. De Belastingdienst zal in het kader van het werkelijk rendement het kasstelsel hanteren. Dit komt er in de praktijk op neer dat renteopbrengsten over bijvoorbeeld spaartegoeden worden belast in het jaar waarin ze zijn ontvangen. De staatssecretaris is van mening dat het eigen gebruik van onroerende zaken een voordeel oplevert dat tot het werkelijk rendement moet worden gerekend én dat de waardeontwikkeling van een woning tijdsevenredig moet worden toegerekend. Nog niet duidelijk is de wijze waarop vastgoed in het buitenland moet worden meegenomen.

Tijdlijn Staatssecretaris

Het volgende proces voor het uitvoeren van het rechtsherstel is bekend gemaakt:

  • Augustus 2024: vaststellen van de definitie werkelijk rendement en doelgroep;
  • Oktober 2024: informeren belastingplichtigen inzake handelingsperspectief en globaal tijdpad;
  • Juni 2025: online zetten formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR);
  • Q4 2025 – Q2 2026: vaststellen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2021 t/m 2024.

Uw situatie

De doelgroep is volgens de Staatssecretaris alle belastingplichtigen die aanslagen inkomstenbelasting 2017-2023 hebben die nog niet definitief vaststaan. Het rechtsherstel geldt daarnaast ook voor belastingplichtigen die tijdig ambtshalve vermindering hebben aangevraagd.   

Wat kunt u op dit moment doen? 

Zijn voor deze jaren nog geen definitieve aanslagen opgelegd of is ambtshalve vermindering aangevraagd, dan kunt u alvast uw werkelijk genoten rendement in beeld brengen en contact opnemen met uw contactpersoon. Heeft u nog geen ambtshalve vermindering aangevraagd dan is het van belang dat tijdig te doen. Voor aanslagen over het jaar 2019 eindigt de mogelijkheid om ambtshalve vermindering te vragen aan het eind van 2024. 

(Bron: BDO)

Per 1 januari 2025 wordt de kleineondernemersregeling (KOR) aangepast. Het doel van de wijziging is om de administratieve lasten van kleine ondernemers te verminderen en zo hun groei te bevorderen. Ondernemers die hiervan gebruik (willen) maken moeten rekening houden met een aantal wijzigingen. In dit artikel lichten wij toe wat de wijziging van de KOR betekent voor ondernemers die de KOR in Nederland toepassen of deze in Nederland willen gaan toepassen in de toekomst.

De huidige kleineondernemersregeling (KOR)

Een ondernemer met een omzet van niet meer dan € 20.000  kan op verzoek gebruik maken van een vrijstelling voor de btw. De regeling wordt aangeduid als de kleineondernemersregeling of eenvoudigweg KOR. Door toepassing van de KOR hoeft de ondernemer in principe geen btw te berekenen en aan de bijbehorende administratieve verplichtingen te voldoen, zoals het uitreiken van facturen, het voeren van een btw-administratie en het doen van btw-aangifte. Doordat een vrijstelling van toepassing is heeft de ondernemers logischerwijs ook geen recht op aftrek van btw. De in Nederland gevestigde ondernemer die van de KOR in Nederland gebruik wil maken moet zich uiterlijk vier weken voor de ingangsdatum van het aangiftetijdvak waarin hij de KOR wil laten ingaan melden bij de inspecteur. 

Wat wijzigt er per 1 januari 2025?

Omzetdrempel nieuwe deelnemers – Een in Nederland gevestigde ondernemer die de KOR nog niet toepast, kan niet kiezen voor de KOR als hij in het voorafgaande kalenderjaar de omzetdrempel van € 20.000 heeft overschreden. Bij de huidige KOR is dat wel mogelijk.

  • Heeft u in 2024 de drempel van € 20.000 overschreden, maar verwacht u in 2025 onder die drempel te blijven, dan kunt u zich dus niet aanmelden voor de KOR per 1 januari 2025. U moet dan wachten tot 1 januari 2026. 

Minimale toepassingsperiode – De toepassingsperiode is de periode waarin een ondernemer de KOR minimaal moet toepassen. Op dit moment bedraagt deze periode drie jaar. Deze minimale toepassingsperiode wordt geschrapt. 

  • Onder de nieuwe regels kunt u dus op elk moment weer overstappen naar de reguliere btw-regels. Deze flexibiliteit komt van pas, bijvoorbeeld wanneer u van plan bent investeringen te gaan doen en de btw op deze investeringen in aftrek wilt brengen. Past u de KOR nu toe en wilt u deze voortzetten per 1 januari 2025, dan hoeft u niets te doen. Wilt u de KOR vanaf 1 januari 2025 niet meer toepassen, dan dient u zich daarvoor af te melden. Doe dat uiterlijk 3 december 2024, aangezien de Belastingdienst vier weken nodig heeft om de afmelding te verwerken. Let op: de overgang van de KOR naar de normale btw-regels (of andersom) kan gevolgen met zich meebrengen voor de in het verleden wel of juist niet in aftrek gebrachte btw.

Uitsluitingsperiode – Deze periode houdt in dat een in  Nederland gevestigde ondernemer die de toepassing van de vrijstelling opzegt of de omzetdrempel overschrijdt, de vrijstelling gedurende een bepaalde periode niet meer kan toepassen vanaf de ingangsdatum van de opzegging respectievelijk de overschrijding. De uitsluitingsperiode bedraagt momenteel drie jaar en wordt verkort tot de periode vanaf het kalenderkwartaal waarin de beëindiging in werking treedt tot en met het daaropvolgende kalenderjaar. 

  • Heeft u dit jaar de omzetdrempel van € 20.000 overschreden, bijvoorbeeld in september 2024, dan kunt de KOR pas weer toepassen vanaf 1 januari 2026. U moet zich verplicht afmelden voor de KOR. Wilt u de KOR per 1 januari 2026 weer toepassen dan mag uw omzet in 2025 niet hoger zijn dan de omzetdrempel. 

Vaste inrichting in Nederland – Onder de huidige regeling kan de KOR in Nederland enkel worden toegepast door ondernemers die in Nederland gevestigd zijn of in Nederland een vaste inrichting hebben. Ondernemers die een vaste inrichting hebben en op dit moment in Nederland de KOR toepassen kunnen vanaf 1 januari 2025 geen gebruik meer maken van de binnenlandse KOR . 

Per 1 januari 2025 kan de vaste inrichting wel de grensoverschrijdende EU-KOR toepassen, mits de zetel van bedrijfsuitoefening in een andere EU-lidstaat is gevestigd en de Unie-omzet niet hoger is dan € 100.000. De aanvraag en registratie voor toepassing van de EU-KOR in Nederland door de vaste inrichting vindt plaats in de lidstaat van de hoofdvestiging. Omdat niet in overgangsrecht is voorzien voor de EU-KOR, kunnen ondernemers met een vaste inrichting in Nederland pas verzoeken om toepassing van de grensoverschrijdende KOR vanaf 1 januari 2025, waarbij lidstaten 35 dagen de tijd hebben om die aanvraag te verwerken. De ondernemer met een vaste inrichting in Nederland kan hierdoor geen gebruik maken van de KOR in Nederland in de periode tussen 1 januari 2025 tot het moment waarop hij de EU-KOR mag toepassen.

  • Past u in Nederland de KOR toe met uw vaste inrichting? Dan kunt u waarschijnlijk geen gebruik maken van de KOR in Nederland vanaf 1 januari tot en met  35 dagen na het moment waarop om toepassing van de grensoverschrijdende KOR is verzocht in de lidstaat waarin de zetel van uw bedrijfsuitoefening zich bevindt. Naar onze mening kan het niet de bedoeling zijn dat ondernemers met een vaste inrichting gedurende een zekere periode geen gebruik kunnen maken van de KOR indien zij dat nu al doen. Wij hopen dan ook dat de Nederlandse belastingdienst coulant met deze situaties omgaat begin 2025. Wij  adviseren u daarom geregistreerd te blijven voor de KOR in Nederland tot het moment waarop u de EU-KOR mag gaan toepassen.

Zeer kleine ondernemers – De vrijwillige registratiedrempel wordt per 1 januari 2025 verhoogd van € 1.800 naar € 2.200. 

  • Heeft u in 2025 een omzet van maximaal € 2.200 per jaar en heeft u zich niet geregistreerd als btw-ondernemer bij de Belastingdienst of de Kamer van Koophandel? Dan hoeft u zich niet aan te melden voor de KOR. De KOR geldt dan automatisch. Bij overschrijding van het bedrag van 2.200 euro kunt u alsnog een beroep doen op de KOR door u aan te melden. Houd dan wel rekening met een minimale verwerkingsperiode bij de Belastingdienst van vier weken. Wilt u de KOR toepassen in een andere lidstaat, dan dient u zich wel aan te melden voor de KOR in Nederland.

(Bron: BDO)

Vanaf 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst het handhavingsmoratorium opheffen en weer scherper controleren op schijnzelfstandigheid. Door de aanstaande handhaving heerst onrust onder opdrachtgevers en zzp’ers. Dit heeft geleid tot een aantal moties die op 1 oktober 2024 zijn aangenomen door de Tweede Kamer.

De aangenomen moties

De moties richten zich onder meer op het introduceren van een zachtere landing bij het opheffen van het handhavingsmoratorium, door:

  • voor de duur van in ieder geval één jaar gericht te gaan handhaven op probleemgevallen zoals gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigen en arbeidsmigratieconstructies, door naheffingen op te leggen;
  • in de overige gevallen zo veel als mogelijk rekening te houden met de menselijke maat en maatwerk toe te passen bij de wijze waarop wordt gehandhaafd;
  • bij de handhaving coulant om te gaan met onbewust onbekwame zelfstandigen en bij deze groep niet direct overgaan tot het opleggen van boetes.

Verder richten de moties zich op het verschaffen van handvatten voor opdrachtgevers en zzp’ers door:

  • vóór 1 november 2024 een duidelijk afwegingskader voor handhaving op de website van de Belastingdienst te publiceren;
  • te faciliteren dat vooroverleg tussen opdrachtgevers en de Belastingdienst over de beoordeling van arbeidsrelaties een belangrijk onderdeel wordt van het verkrijgen van duidelijkheid vooraf;
  • reeds door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomsten effectief van kracht te laten blijven na 1 januari 2025. 

Daarnaast heeft de Tweede Kamer het kabinet opgedragen om ‘alles in het werk te stellen’ om ervoor te zorgen dat er vanaf 1 januari 2025 geen schijnzelfstandigen meer werkzaam zijn binnen de rijksdienst.

Wat betekent dit in praktijk?

De moties zien met name op de wijze van handhaven. Hiermee wordt beoogd de heersende onduidelijkheid en onrust onder opdrachtgevers en zzp’ers te verminderen. Het is echter aan het kabinet om te beslissen wat er met de aangenomen moties wordt gedaan. De aangenomen moties leiden dan ook vooralsnog niet tot veel praktische wijzigingen.

Met het oog op de afschaffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025, is het van belang om nu de nodige voorbereidingen te treffen. De Belastingdienst heeft aangegeven zich bij de handhaving te concentreren op organisaties die niet aantoonbaar aan de slag zijn om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Ook zal de focus van de Belastingdienst liggen op de probleemgevallen en risicogroepen (zoals de zorg), waarbij de menselijke maat belangrijk blijft. Door op de hoogte te zijn van de arbeidsrelaties binnen uw organisatie en te voldoen aan relevante wet- en regelgeving, voorkomt u grote financiële risico’s.

(Bron: BDO)

Vanaf 2024 zijn fiscaalvrije vergoedingen over reiskosten van onder andere werknemers verruimd. Het betreft zowel de vergoedingen voor privévervoer zoals bij gebruik van de auto, als voor vergoedingen voor reizen met het openbaar vervoer. Het bedrag van €0,23/km wordt voorlopig niet aangepast. Dit blijkt uit een reactie van staatssecretaris Van Rij op een onderzoek naar deze vergoeding.

Doel­treffend & doel­matig

Het onderzoek is in opdracht van het Ministerie van Financiën verricht. De onderzoekers komen tot de conclusie dat de onbelaste reiskostenvergoeding van €0,23/km doeltreffend en waarschijnlijk doelmatig is.

In de reactie wordt ingegaan op een aantal aspecten van de vergoeding. Zo wordt ingegaan op het doel van de regeling en op het gebruik ervan. Ook wordt in het onderzoek aandacht besteed aan enkele alternatieven, zoals het verhogen of verlagen van het bedrag van de belastingvrije vergoeding.

Variabele autokosten

Opmerkelijk is dat de regeling als doelmatig wordt aangemerkt, omdat de onbelaste reiskostenvergoeding de variabele autokosten van een middenklasse auto veelal dekt. Het feit dat werknemers ook met vaste autokosten te maken krijgen en hiervoor geen belastingvrije vergoeding kunnen ontvangen, wordt afgedaan met een verwijzing naar keuzes uit het verleden.

Aanbevelingen

In de reactie wordt ook ingegaan op de aanbevelingen van het rapport, maar dit leidt tot weinig nieuws. Zo wordt aanbevolen te voorkomen dat een vergoeding voor zakelijke kosten belast wordt als loon. De staatssecretaris neemt deze over, evenals de aanbeveling de regeling periodiek te evalueren.

Ook wordt bezien of de communicatie inzake de samenloop van de onbelaste reiskosten- en thuiswerkvergoeding geïntensiveerd kan worden. Deze samenloop blijkt in de praktijk ingewikkeld te worden gevonden. De staatssecretaris onderschrijft ook de wens om het inzicht te vergroten inzake het gedrag van werkgevers voor wat betreft wijzigingen van de vergoeding.

(Bron: De Jong en Laan)