Verantwoording mbt VOG’s

Met ingang van 2024 is de verplichte controle op de VOG door de accountant komen te vervallen. Hiervoor in plaats daarvan kunt u als onderwijsinstelling aan de accountant een vrijwillige opdracht geven voor de controle op de tijdige aanwezigheid van de VOG.

Met ingang van 2024 dient een verantwoording van de tijdige aanwezigheid van de VOG in het bestuursverslag aanwezig te zijn. De Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) wordt hiervoor nog aangepast. Vooruitlopend op definitieve aanpassing en ondertekening door de minister geven we inhoudelijke wijzigingen hieronder alvast door.

Opnemen in het bestuursverslag

Tabel tijdige verantwoording  verklaring omtrent het gedrag

Hierbij moet aangeven worden of u aan de accountant opdracht gegeven heeft om de werkzaamheden uit te voeren, zoals die zijn opgenomen in bijlage IV bij het Onderwijsaccountantsprotocol inzake de tijdige aanwezigheid van de VOG in het verslagjaar. Het bestuur licht eventueel toe waarom een VOG niet of niet tijdig aanwezig is geweest en wat het beleid gericht op tijdige aanwezigheid van de VOG inhoudt. Deze toelichting is niet verplicht.

Verplichting

Deze plicht met betrekking tot de VOG geldt voor de volgende personen:

Primair onderwijs (WPO en WEC):

  • Leerkrachten;
  • Personen die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten;
  • (Adjunct) Directeuren;
  • Personen belast met tussenschoolse opvang.

Voortgezet onderwijs (WVO):

  • Alle personen met een benoeming

Middelbaar Beroepsonderwijs (WEB)

  • Docenten
  • Personen die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten
  • Overige personeelsleden

In het HO geldt geen VOG-plicht.

VOG voor vrijwilligers

Een VOG is in beginsel niet verplicht voor vrijwilligers, met uitzondering van degene die toezicht houdt tijdens de tussenschoolse opvang waarvoor wel een VOG nodig is. Het maakt daarbij niet uit of de vrijwilliger slechts incidenteel of periodiek op de school is. Als schoolbestuur kunt u overigens wel altijd zelf bepalen dat u van vrijwilligers toch een VOG willen ontvangen. Maar dit is niet wettelijk verplicht. Personen, waarvoor de VOG niet wettelijk verplicht is, moeten niet in bovenstaande verantwoording meegenomen worden.

Compact bestuursverslag in de jaarverslaggeving

Het ministerie OCW is van plan om kleine instellingen (= instellingen met een totale baten van ten hoogste € 15.000.000) de mogelijkheid te geven om een compact bestuursverslag in de jaarverslaggeving op te nemen.

Hier zal er binnenkort een aanpassing plaats vinden in de nieuwe Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO). De verwachting is dat het compact bestuursverslag al vanaf 2024 toe te passen is.

Vrijstellingen

Voor de volgende bepalingen zal naar verwachting vrijstelling worden gegeven:

  • een aantal bepalingen uit BW 2 Titel 9 afdeling 7 artikel 391 en
  • een aantal bepalingen uit RJ 400, RJ 640 en RJ 660.

Onveranderd

De bepalingen uit de RJO en uit de specifieke onderwijs wet- en regelgeving die betrekking hebben op het bestuursverslag blijven onveranderd van toepassing voor kleine instellingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de

  • continuïteitsparagraaf,
  • maatschappelijke thema’s,
  • verantwoording volgens de Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016

Let op, het compact bestuursverslag mag alleen in het funderend onderwijs toegepast worden en niet in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Het is nog even afwachten wanneer de RJO definitief is aangepast.

Nieuwe ronde subsidie basisvaardigheden van start

Van 3 tot en met 14 februari kunnen scholen subsidie aanvragen voor het versterken van de basisvaardigheden. Dit geldt alleen voor scholen die niet eerder middelen hebben ontvangen uit de subsidieregeling basisvaardigheden. De PO-Raad is teleurgesteld dat nu slechts een deel van de scholen een beroep kan doen op extra middelen, en blijft pleiten voor structurele financiering voor álle scholen.

Deze subsidie maakt onderdeel uit van het Masterplan Basisvaardigheden. De hoogte van de subsidie is 615 euro per leerling over schooljaar 2025/2026 en 2026/2027. Scholen in Caribisch Nederland krijgen voorrang. Verdere toekenning vindt plaats op:

  • Regulier basisonderwijs: op volgorde van de hoogste naar de laagste achterstandsscore op peildatum 1 februari 2024, zonder drempel per leerling per vestiging;
  • Gespecialiseerd onderwijs: op volgorde van het hoogste naar het laagste aandeel leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond per vestiging zoals berekend door DUO op peildatum 1 februari 2024. 

Tweede ronde voor prioriteitsscholen

Voor zogenoemde prioriteitsscholen (scholen die van de Inspectie van het Onderwijs het oordeel ‘zeer zwak’ of ‘onvoldoende’ hebben gekregen) volgt een tweede ronde. Zij kunnen van 1 september 2025 tot en met 12 september 2025 subsidie aanvragen. Prioriteitsscholen moeten gebruikmaken van ondersteuning van onderwijscoördinatoren van het ministerie van OCW (voorheen basisteams). Die voorwaarde geldt niet voor overige scholen.

Structurele financiering vanaf 2027

Het ministerie is voornemens deze middelen vanaf 2027 structureel uit te keren volgens het nieuwe instrument van ‘gerichte bekostiging’. Hiervoor is een wetswijziging nodig. Over dit wetsvoorstel loopt momenteel een internetconsultatie

PO-Raad blijft kritisch

“Het versterken van de basisvaardigheden is een belangrijke opgave voor het onderwijs. Dit vraagt om een structurele aanpak over de hele linie. Wij betreuren het dat het ministerie langer dan nodig vasthoudt aan losse subsidies”, stelt Freddy Weima, voorzitter PO-Raad. 

Weima ziet dan ook uitdagingen rond de totstandkoming van het Herstelplan Onderwijs: “Wanneer het ons lukt om binnen het Herstelplan tot gezamenlijke afspraken over de basisvaardigheden te komen, dan zullen hier structurele middelen tegenover moeten staan. Je kunt als sector niet duurzaam verbeteren wanneer de ene school wel middelen ontvangt en de ander niet. Dan kunnen we in eerste instantie alleen gefaseerd en met een deel van de scholen aan de slag met het Herstelplan. Dit wordt onderwerp van de vervolggesprekken met de partners en het ministerie van OCW.”

Meer informatie? 

Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor scholen
Gewijzigde Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor prioriteitsscholen 2024

(Bron: PO-Raad)

VOG-verplichting uitgebreid naar werknemers aanvullend onderwijs

Vanaf 1 januari 2025 dienen ook werknemers in het aanvullend onderwijs – die in contact komen met leerlingen van een school – te beschikken over een recente, geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Deze verplichting gold al voor leraren, leidinggevenden en OOP’ers in dienst van de school. Het bevoegd gezag van de school heeft een bewaar- en controleplicht.

De verplichting geldt als de werknemer in het aanvullend onderwijs:

  • werkzaamheden verricht in het schoolgebouw tijdens of onmiddellijk aansluitend op de onderwijstijd.
  • werkzaamheden verricht buiten het schoolgebouw onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de school (‘onder verantwoordelijkheid van’ betekent in deze: het bevoegd gezag betaalt de kosten voor het aanvullend onderwijs).
     

De werknemer dient de VOG zelf aan te vragen. Dit gebeurt in opdracht van de externe organisatie die het aanvullend onderwijs aanbiedt, waar de werknemer in dienst is.

Bewaar- en controleplicht

Het bevoegd gezag van de school is verplicht om het origineel van de VOG te controleren op echtheid en om een afschrift van deze VOG te bewaren in de administratie. Voor de start van de werkzaamheden moet het bevoegd gezag ook controleren of de VOG op het moment van ontvangst van het afschrift niet ouder is dan 26 weken.

Om de administratieve lasten te beperken, geldt de controleverplichting voor het bevoegd gezag slechts de eerste keer dat de werknemer in het aanvullend onderwijs gedurende een schooljaar werkzaamheden verricht. De bewaarverplichting geldt gedurende het schooljaar waarin de werkzaamheden worden gedaan.

Voert de werknemer in het aanvullend onderwijs in een volgend schooljaar opnieuw werkzaamheden uit, dan moet het bevoegd gezag opnieuw aan de bewaar- en controleverplichting voldoen.

De Onderwijsinspectie kan controleren op de aanwezigheid van de VOG’s in verband met aanvullend onderwijs in de administratie.

(Bron: VO-raad)

Eerste regeling bekostiging 2025 gepubliceerd

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de eerste regeling bekostiging 2025 gepubliceerd. Hierin is de prijsbijstelling 2025 verwerkt. Deze indexatie voor het prijsgevoelig deel van de bekostiging is vastgesteld op 3,0%. De bekostiging is hierdoor aangepast met 0,3255% ten opzichte van de definitieve regeling bekostiging 2024. 

De uitzondering op deze aanpassing is het bedrag basisbekostiging per leerling als gevolg van de laatste ophoging van de werkdrukmiddelen.

Wettelijke prijsbijstelling

De hoogte van de prijsbijstelling is vastgesteld op basis van de  wettelijke prijsbijstelling. Hierbij wordt jaarlijks gekeken naar een periode van 3 jaar, waarbij eerdere schattingen worden aangepast op de meeste recente indexcijfers van het CPB. De prijsbijstelling 2025 is gebaseerd op de werkelijke prijsontwikkeling in 2023, de geactualiseerde prijsontwikkeling in 2024 en de verwachte prijsontwikkeling van 2025.  

Aangezien de wettelijke prijsbijstelling wordt toegepast op 10,85% van de bekostiging, worden de bekostigingsbijdragen aangepast met 0,3255% (10,85% * 3%) ten opzichte van de definitief vastgestelde regeling bekostiging 2024.

Zoals eerder aangekondigd wordt de totaal beschikbare bekostiging voor ‘Professionalisering en begeleiding starters en schoolleiding’ (PBSS) in 2025 voor 50% toegekend aan scholen en voor 50% aan onderwijsregio’s. Het bedrag per leerling voor schoolorganisaties bedraagt in de eerste regeling € 53,37. De resterende middelen worden uitgekeerd aan de Onderwijsregio’s en het is belangrijk dat binnen de Onderwijsregio goede afspraken worden gemaakt. In 2025 vindt definitieve besluitvorming plaats over de structurele toekenning van de PBSS-middelen per 2026 aan scholen. 

In deze eerste regeling bekostiging 2025 is ook de laatste ophoging van het budget voor de aanpak van werkdruk verwerkt. Bedragen zijn daardoor opgehoogd  met € 30,33 voor het basisonderwijs, € 45,49 voor speciaal onderwijs en € 60,66 voor het (voortgezet) speciaal onderwijs). 

Naast een jaarlijkse prijsbijstelling is er ook een jaarlijkse loonbijstelling. Deze indexatie van het loongevoelig deel van de bekostiging 2025, zal worden verwerkt in de definitieve regeling bekostiging 2025 die in juli 2025 wordt verwacht. De verwachte toename in de bekostigingsbedragen op basis van de loonbijstelling, is al voor een aanzienlijk deel ingezet in de cao primair onderwijs 2024/2025 die loopt tot en met oktober 2025.   

Begroting 2025 

Indien de begroting wordt opgesteld op basis van de bekostigingsbedragen uit de eerste regeling bekostiging 2025 en wordt uitgegaan van salaristabellen cao 2024/2025, dan is het advies om de bekostiging te verhogen met 2,95% (basisonderwijs) of 3,13% (gespecialiseerd onderwijs). De lasten van de nieuwe cao matchen dan met de bekostiging. Dit is ongewijzigd ten opzichte van ons eerdere advies (van 4 oktober 2024) hoe rekening te houden met de nieuwe cao 2024/2025 wanneer werd uitgegaan van de definitieve regeling 2024. 

Update 29-10: de percentages in deze laatste alinea zijn bijgesteld ten opzichte van een eerdere versie van dit artikel.

(Bron: PO Raad)

VOG digitaal verkrijgbaar

Vanaf medio mei is een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor iedereen digitaal te ontvangen. Tot op heden is de VOG alleen op papier te ontvangen. Deze ontwikkeling zorgt voor meer efficiency, met name voor werknemers en werkgevers in het onderwijs en de kinderopvang.

Screeningsautoriteit Justis introduceert deze nieuwe ontvangstmethode. Vanaf 20 maart 2024 wordt het digitaal ontvangen van een VOG in de Berichtenbox van mijnoverheid.nl gefaseerd uitgerold.

Bij het aanvragen van de VOG kan er voortaan gekozen worden tussen een digitale of papieren versie. De optie om de VOG toch op papier te ontvangen, blijft daarmee bestaan. Ook de prijs van het aanvragen van de VOG blijft hetzelfde. Een digitale VOG brengt voordelen met zich mee voor werknemers en werkgevers.. Een afgegeven VOG is digitaal sneller te bezorgen, duurzamer en makkelijker digitaal door te sturen naar de werkgever.

De digitale versie van de VOG kent onzichtbare, digitale echtheidskenmerken die de zichtbare echtheidskenmerken op de papieren versie, zoals het watermerk, vervangen. Via de validatietool van de Rijksoverheid met bijbehorende website is de VOG door werkgevers eenvoudig op echtheid te controleren.

De optie van digitale ontvangst wordt gefaseerd uitgerold zodat rekening kan worden gehouden met de capaciteit van de systemen van Justis. Dat gebeurt in vier fases gedurende twee maanden. Daardoor kan nog niet elke organisatie direct gebruik maken van de digitale VOG. De introductie van het digitaal aanvragen is afhankelijk van het nummer waarmee het KvK-nummer van uw organisatie start:

FaseStart faseAfronding fase
1: KvK start met 4, 8 of 920-3-20249-4-2024
2: KvK start met 0, 1 of 510-4-202423-4-2024
3: KvK start met 2 of 724-4-20247-5-2024
4: KvK start met 3 of 68-5-202421-5-2024

Bron: rijksoverheid.nl

Wetswijziging huisvestering PO

  1. Zorgplicht binnenklimaat
  2. Renovatie
  3. Integraal huisvestingsplan (IHP) en meerjarenonderhoudsplan (MJOP)
  4. Investeringsmogelijkheid in huisvesting in het PO
  5. Duurzaamheid
  6. Financiering

Zorgplicht binnenklimaat schoolgebouwen

Vanuit verschillende gremia zijn zorgen geuit over de uitvoerbaarheid en met name de financierbaarheid. Een goed binnenklimaat vraagt om dure en complexe installaties. Zeker in oudere gebouwen. Door de wetgever wordt daarom naar aanleiding van de reacties gezocht naar andere manieren om het gesprek te gaan voeren dan via een wettelijk zorgplicht. Als voorbeeld wordt genoemd dat in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) verplicht zal worden gesteld dat schoolgebouwen uitgerust moeten worden met een CO2-meter.

Renovatie

Uit de reacties op de consultaties blijkt onduidelijkheid te bestaan over de definitie van renovatie en het onderscheid tussen renovatie en groot onderhoud. Geen van de voorstellen voor aanpassing van de definitie wordt overgenomen. Op dit punt wordt het wetsvoorstel dus niet aangepast.

IHP en MJOP

Naar aanleiding van de consultatie is het wetsvoorstel niet aangepast op het gebied van de termijn waarop een IHP betrekking moet hebben. Het blijft voorgeschreven voor gemeenten om elke 4 jaar een IHP op te stellen met in aanvulling daarop een doorkijk van 12 jaar. Voor deze termijn is gekozen omdat deze goed aansluit bij de beleidscyclus van gemeenten. Ook de termijn waar een MJOP betrekking moet hebben wordt niet aangepast. Dit is dezelfde termijn als die voor het IHP wordt gehanteerd.

Aandachtspunt: als een MJOP wordt gebruikt als basis voor een voorziening groot onderhoud op de balans is een horizon van 4 jaar met een doorkijk van 12 jaar niet toereikend. De horizon moet voor elke onderhoudscomponent minimaal 1 onderhoudscyclus moet bevatten. Dat zal in de praktijk betekenen dat de horizon van een MJOP vaak 30-40 jaar zal zijn.

De reactie op de consultaties geeft daarnaast aan dat het gemeenten vrij staat om in het IHP ook kinderopvang en dergelijke voorzieningen op te nemen en om in te gaan op een visie op inclusieve huisvesting. Aanpassing van het wetsvoorstel op deze punten is daarom niet nodig.

Investeringsmogelijkheden PO

In de reacties op het wetsvoorstel is een paar keer benoemd dat de mogelijkheid voor PO-instellingen om in huisvesting te investeren een risico met zich meebrengt dat deze investeringen ten koste gaan van investeringen in de kwaliteit van het onderwijs. De veronderstelling van de wet is echter dat dit risico voldoende wordt ondervangen door de regel dat investeringen in huisvesting alleen mogen worden gedaan als sprake is van een overschot op de besteding van de onderwijsmiddelen. De mogelijkheid om in huisvesting te investeren geldt overigens alleen voor onderwijsinstellingen die een deel van hun lumpsum hier voor mogen inzetten. Het is niet toegestaan dat ook bedrijven in onderwijshuisvesting gaan investeren.

Een ander risico dat wordt benoemd is dat gemeenten nu claims kunnen leggen op de budgetten van schoolbesturen ten behoeve van onderwijshuisvesting. Hierbij wordt benadrukt dat het de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten blijft om te zorgen voor passende onderwijshuisvesting. Schoolbesturen kunnen niet gedwongen worden om (ook) te investeren.

Duurzaamheid

Verschillende consultatiereacties merken een gebrek op aan aandacht voor verduurzaming, klimaatroutes en milieuregelingen. Bevestigd wordt dat dit wetsvoorstel hier geen betrekking op heeft. Er wordt verwezen naar BZK die in andere trajecten aan dergelijke onderwerpen werkt.

Financiering huisvesting

Een veel gehoorde reactie op het wetsvoorstel is de constatering dat de budgetten voor huisvesting te laag zijn en verhoogd moeten worden. Als reactie op deze constateringen wordt gesteld dat in het wetsvoorstel geen aanvullende eisen aan de kwaliteit van de huisvesting worden gesteld. Alleen dat een IHP en een MJOP opgesteld moeten worden. Het valt daarom buiten dit wetsvoorstel om budgetten voor gemeenten of onderwijsinstellingen te verhogen. Een vergelijkbaar argument geldt voor voorstellen om een deel van de budgetten te gaan oormerken voor onderwijshuisvesting. Dat betekent een stelselwijziging in de bekostiging. Ook dat valt buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel.

Wat gaat er nu nog gebeuren?

Het aangepaste wetsvoorstel wordt nu eerst aangeboden aan de Raad van State voor advies van dat orgaan. Daarna zal het voorstel in de Tweede en Eerste Kamer behandeld worden. De beoogde inwerkingtreding is nog altijd 1 januari 2025.

(Bron: Van Ree)

Bestuurders en toezichthouders hebben belangrijke rol bij het voorkomen en aanpakken van fraude in het onderwijs

De belangrijkste tips voor fraudebewustzijn en risicomanagement in het onderwijs? ‘Erken dat het risico op fraude bestaat. Laat je informeren, ga het gesprek aan. Kom je tot de conclusie dat de kennis niet toereikend is? Laat je bijscholen of haal de kennis in huis.’  

Dat zijn in een notendop de adviezen die Marianne van Kimmenade van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en Martijn Hengeveld van Flynth gaven aan toezichthouders en bestuurders tijdens het plenaire gedeelte van een ronde tafelsessie. Deze sessie werd door Flynth georganiseerd voor bestuurders en toezichthouders in het onderwijs.   

‘Op die bijeenkomst deelden we onze kennis en ervaring’, vertelt Martijn. Hij is senior specialist compliance en extern accountant bij Flynth. ‘Bestuurders en toezichthouders hebben een belangrijke rol in het voorkomen en aanpakken van fraude. Daar zijn ze zich soms wel, maar niet altijd ten volle bewust van. Het was leuk om in de ronde tafelgesprekken te horen hoe de deelnemers daar mee bezig zijn’, vult Marianne aan. Zij is senior beleidsadviseur fraude/publieke sector bij de NBA. 

Wat is fraudebewustzijn? 

‘We begonnen met de theorie. Want fraude en corruptie, wat zijn dat eigenlijk? We lieten zien dat fraude meer is dan het plunderen van een bankrekening. Het is ook een directeur die medewerkers ziekmeldt, terwijl ze niet ziek zijn en zichzelf laat uitbetalen uit de vervangingspoule’, zegt Martijn. ‘Of een opdracht gunnen aan een leverancier op basis van een vriendendienst, terwijl die duurder is dan de concurrentie’, gaat Marianne verder. ‘En vergeet de spookfacturen niet, waarbij je misschien zonder dat je het door hebt, betaalt voor diensten die helemaal niet zijn afgenomen.’ 

Dit soort voorbeelden leidden tot een levendig gesprek. Want een bestuurder of toezichthouder die een tijdje in het vak zit, kent de verhalen. Is het niet uit eigen ervaring, dan is het wel uit het nieuws. 

Voorbeeldfunctie

‘Vanuit die voorbeelden zetten we de stap naar de rol van bestuurders en toezichthouders’, zegt Marianne. ‘Het is belangrijk dat je als bestuurder of toezichthouder laat zien dat je het voorkomen van fraude belangrijk vindt. Dat je beseft dat je een voorbeeldfunctie hebt. Niet alleen in gedrag, maar ook in hoe je handelt als er iets gebeurt. Laat je een fraudegeval lopen? Dan zet je de deur open voor iedereen. Dus je moet mensen erop aanspreken. Dat zijn moeilijke gesprekken, want misschien zit iemand privé wel diep in de problemen.’ 

Fraudedriehoek

De meeste mensen staan ’s ochtends niet op met de gedachte om eens lekker fraude te plegen. Maar er zijn wel situaties waardoor mensen een groter risico vormen. Het is belangrijk om die risico’s in beeld te hebben en daar tijdig maatregelen op te nemen. ‘De fraudedriehoek is een bekend model dat criminoloog Donald Cressey in 1973 introduceerde. Hij stelt dat er veelal drie ingrediënten aanwezig zijn die de kans op fraude vergroten: druk, rationalisatie en gelegenheid.’ 

‘Een gelegenheid is een bankpas die samen met de pincode in een laatje ligt en niet in een kluis’, legt Martijn uit. ‘En druk ontstaat bijvoorbeeld als bij een medewerker loonbeslag is opgelegd of als hij of zij dreigt te worden ontslagen. En rationalisatie is het voor jezelf goedpraten van fraude: ik werk zo hard en krijg niet de waardering die ik verdien.’ 

Weet wat je te doen staat

De fraudedriehoek helpt om risico’s binnen de organisatie in beeld te brengen, te bespreken en passende preventieve voorzorgsmaatregelen te nemen. Of het zo te organiseren dat fraude eerder gedetecteerd wordt. En als het dan misgaat, is er het frauderesponsplan.  

Martijn: ‘Ik zit bij Flynth in het fraude- en corruptieteam. En het gebeurt nog wel eens dat ik word gebeld, omdat een bestuurder in paniek is en zich afvraagt wat te doen. Als je daar van tevoren over nadenkt, kun je teruggrijpen op het plan. Dan weet je wat je te doen staat. En als binnen de organisatie bekend is welk gedrag niet wordt getolereerd en tot consequenties leidt, heeft dat ook een preventieve werking.’ 

De ronde tafelsessie was een goed bestede ochtend. ‘Het waren open gesprekken over integriteit en ethisch gedrag. De deelnemers deelden praktijkvoorbeelden en tips met elkaar, waar ze gelijk mee aan de slag kunnen’ aldus Marianne en Martijn.  

(Bron: Flynth_)

Btw-vrij detacheren in het onderwijs: Update en nieuwe mogelijkheden

Onderwijsinstellingen kunnen onder bepaalde voorwaarden onderwijzend personeel BTW-vrij detacheren. Het ministerie van Financiën heeft onlangs een uitbreiding van die vrijstelling gemeld, zoals de detachering aan een samenwerkingsverband passend onderwijs.

Detachering en BTW

In principe leidt het detacheren van personeel tot omzetbelasting (BTW). Echter, onder bepaalde voorwaarden kan deze BTW-heffing achterwege blijven. Die voorwaarden waren terug te vinden in het Besluit ter Beschikking Stellen van Personeel van de Staatssecretaris van Financiën uit juli 2022.

Nieuwe goedkeuringen voor BTW-vrijstelling

In juni 2024 heeft de Staatssecretaris van Financiën het besluit geactualiseerd. Enkele belangrijke updates zijn:

  1. Detachering in Passend Onderwijs: Het ministerie heeft nu ook in het besluit vastgelegd dat het mogelijk is om detachering te beschouwen als een nauw met het onderwijs samenhangende dienst. Hierdoor kan de BTW-vrijstelling ook worden toegepast binnen detachering aan passend onderwijs.
  2. Uitlenen van Artsen in Opleiding: Nieuw is de goedkeuring voor het uitlenen van artsen in opleiding aan een medisch specialistisch bedrijf.
  3. Vakinhoudelijke Ondersteuning: In het onderwijs kan nu ook het detacheren van personeel dat vakinhoudelijke ondersteuning biedt, vrijgesteld van BTW plaatsvinden. Dit geldt eveneens voor ambulante begeleiders van kinderen met een functionele beperking.

Onduidelijkheden en Advies

De voorwaarden in het Besluit ter Beschikking Stellen van Personeel kunnen ertoe leiden dat de terbeschikkingstelling toch tot BTW-heffing leidt. In dat geval kunt u mogelijk gebruikmaken van andere methoden om BTW-heffing te voorkomen. De staatssecretaris van Financiën vermeldt zelf de regeling ‘fiscale eenheid BTW’. De voorwaarden van die regeling zijn echter niet helemaal eenduidig. Daarom adviseren wij om een samenwerking (contractueel) zo vorm te geven dat de BTW-heffing ook zonder toepassing van de regeling fiscale eenheid BTW achterwege blijft.

(Bron: Flynth)

UBD (renseignering uitbetaalde bedragen aan derden) voor 1 februari 2024 indienen!

Art. 10.8 Wet IB 2001 creëert de mogelijkheid om bepaalde groepen administratieplichtigen te verplichten gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst. Tot voor kort waren dat bijvoorbeeld banken, verzekeraars, pensioenuitvoerders etc. Met ingang van 1 januari 2022 bestaat deze renseigneringsverplichting in de inkomstenbelasting ook voor inhoudingsplichtigen (opgaaf uitbetaalde bedragen aan derden, de UBD) en collectieve beheersorganisaties (cbo’s)[1]. Uitbetaalde bedragen aan derden in 2023 moeten voor 1 februari 2024 worden gemeld bij de Belastingdienst.

Inhoudingsplichtigen
Dat is de werkgever (of uitkeringsinstantie) met een loonheffingennummer die aangifte loonheffing doet op grond van een aangiftebrief voor één of meer aangiftetijdvakken van het lopende of komende jaar. Als jouw klant geen inhoudingsplichtige is, dan is deze regeling niet op hem/haar van toepassing. Er bestaat dan ook geen verplichting om eigener beweging melding te doen van betalingen aan derden; alleen als de Belastingdienst daarom verzoekt (zie de artikelen 47 e.v. AWR). Een particulier is geen administratieplichtige en daarom nooit verplicht om te antwoorden op vragen om informatie voor de belastingheffing van derden.

Uitbetaalde bedragen aan derden
Doelstelling is dat inkomsten die doorgaans behoren tot het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden gemeld. Denk aan freelancers voor schoonmaken, onderhoud, kluswerkzaamheden, betalingen aan sprekers en auteurs. Om tot deze ‘doelgroep’ te komen, is sprake van een opsomming van betalingen die niet onder de renseigneringsverplichting vallen. Valt een betaling niet onder deze opsomming, dan moet er dus wel worden gemeld!

Niet melden:

  • Betalingen voor werkzaamheden/diensten verricht als werknemer (artiest of buitenlandse beroepssporter)[2]
  • Werkzaamheden die worden verricht als vrijwilliger[3] en onder de normbedragen van de vrijwilligersvergoedingen vallen[4]
  • Vergoedingen aan erfgenamen voor een auteursrecht of naburig recht[5] en tot slot:
  • Werkzaamheden en diensten waarvoor een factuur met omzetbelasting is uitgereikt.

Het is natuurlijk de bedoeling om ondernemers in de inkomstenbelasting uit te zonderen; deze groep is al bekend bij de Belastingdienst en betalingen aan deze groep hoeven dan niet via een renseigneringsverplichting bij de Belastingdienst aangeleverd te worden.

Het is en blijft opmerkelijk dat de groep ‘ondernemers in de inkomstenbelasting’ wordt geselecteerd door dit te koppelen aan een factuur met omzetbelasting, oftewel de ondernemers in de omzetbelasting die belaste prestaties verrichten.

Er zijn natuurlijk ook ondernemers in de inkomstenbelasting die binnen de omzetbelasting vrijgestelde prestaties verrichten (o.a. medische sector, onderwijs etc.) Helaas: ook deze vallen onder de renseigneringsverplichting UBD. De betaling aan bijvoorbeeld een externe praktijkondersteuner van een huisarts of een zzp-leraar voor de klas, moet dus wel worden gemeld.

Ook zorgaanbieders moeten voldoen aan renseigneringsplicht, aldus de staatssecretaris van Financiën in antwoord op Kamervragen. Het is wel mogelijk dat de zorgaanbieder (en natuurlijk geldt dat ook voor andere inhoudingsplichtigen met renseigneringsverplichting) in overleg met de Belastingdienst kan gaan om maatwerkafspraken te maken voor het aanleveren van de opgave.

Nog even terugkomen op de btw op de factuur. Ook ondernemers die gebruikmaken van de KOR vermelden geen btw (of € 0 euro btw) op de factuur. Een factuur waarop € 0,- btw is opgenomen wordt gelijkgesteld met ‘geen vermelding van btw op de factuur’. Bij btw verlegd heeft de Belastingdienst aangegeven dat betalingen aan een natuurlijke persoon die een factuur met btw verlegd heeft uitgereikt niet gemeld hoeven te worden[6].

Derden
Een ‘derde’ is altijd een natuurlijke persoon. Een betaling aan een rechtspersoon valt niet onder de renseigneringsverplichting. Een betaling aan een samenwerkingsverband ook niet. In het Handboek Loonheffingen wordt gemeld dat geen opgaaf van uitbetaalde bedragen aan derden hoeft te worden gedaan voor: “betalingen/verstrekkingen aan zogenaamde niet-natuurlijke personen (zoals een vof, maatschap, stichting, vereniging of vennootschap)”.

Uitbetaalde bedragen
Het gaat om de in 2023 uitbetaalde bedragen. Als een factuurdatum in 2023 ligt, maar de betaling plaatsvindt in 2024, dan loopt deze mee in de UBD voor het jaar 2024 (met melding voor 1 februari 2025). Op de opgaaf moet ook de datum worden opgenomen waarop de bedragen zijn betaald. Een uitbetaald bedrag kan ook in de vorm van een betaling in natura plaatsvinden. Bepalend is dan de waarde in het economische verkeer (de prijs die iemand normaal zou betalen voor de beloning in natura). Uiteraard mag in overleg met de inspecteur ook per betaling een opgaaf in het jaar zelf worden gedaan en hoeft niet ‘gewacht’ te worden tot eind januari van het volgende jaar om alle betalingen ‘opgespaard’ in één melding te doen.

Bsn-nummer
Bij de opgaaf (UBD) moet het burgerservicenummer van de ‘derde’ worden opgenomen (naast NAW-gegevens en geboortedatum). Deze verplichting volgt uit de wettelijke regeling. De uitbetaler moet zich ‘vergewissen’ dat het bsn hoort bij degene aan wie wordt betaald. Deze vergewisplicht is vormvrij zolang dit zorgvuldig gebeurt. Een kopie van een ID-bewijs kan daarbij dienst doen.

Uitzonderingen
De inspecteur kan een uitzondering verlenen op de plicht om gegevens en inlichtingen te verstrekken. Artikel 22a, zesde lid, UB IB bepaalt dat dit kan als:

  • naar het oordeel van de inspecteur het belang van ontvangst van de gegevens en inlichtingen niet opweegt tegen de inspanning van verstrekking daarvan;
  • naar het oordeel van de inspecteur de administratieplichtige tijdelijk niet of niet tijdig in staat is de gegevens en inlichtingen te verstrekken;
  • de gegevens en inlichtingen door de inspecteur zijn aangewezen als van verstrekking vrijgestelde gegevens en inlichtingen.

In de toelichting is aangegeven dat een dergelijke uitzondering bijvoorbeeld aan de orde kan zijn als de Belastingdienst geen belang heeft bij bepaalde gegevens omdat Nederland geen heffingsrecht heeft over de betreffende inkomsten. Er bestaat geen mogelijkheid voor een ontheffing voor betalingen van kleine bedragen.

(Bron: Full Finance)