Verantwoording mbt VOG’s

Met ingang van 2024 is de verplichte controle op de VOG door de accountant komen te vervallen. Hiervoor in plaats daarvan kunt u als onderwijsinstelling aan de accountant een vrijwillige opdracht geven voor de controle op de tijdige aanwezigheid van de VOG.

Met ingang van 2024 dient een verantwoording van de tijdige aanwezigheid van de VOG in het bestuursverslag aanwezig te zijn. De Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) wordt hiervoor nog aangepast. Vooruitlopend op definitieve aanpassing en ondertekening door de minister geven we inhoudelijke wijzigingen hieronder alvast door.

Opnemen in het bestuursverslag

Tabel tijdige verantwoording  verklaring omtrent het gedrag

Hierbij moet aangeven worden of u aan de accountant opdracht gegeven heeft om de werkzaamheden uit te voeren, zoals die zijn opgenomen in bijlage IV bij het Onderwijsaccountantsprotocol inzake de tijdige aanwezigheid van de VOG in het verslagjaar. Het bestuur licht eventueel toe waarom een VOG niet of niet tijdig aanwezig is geweest en wat het beleid gericht op tijdige aanwezigheid van de VOG inhoudt. Deze toelichting is niet verplicht.

Verplichting

Deze plicht met betrekking tot de VOG geldt voor de volgende personen:

Primair onderwijs (WPO en WEC):

  • Leerkrachten;
  • Personen die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten;
  • (Adjunct) Directeuren;
  • Personen belast met tussenschoolse opvang.

Voortgezet onderwijs (WVO):

  • Alle personen met een benoeming

Middelbaar Beroepsonderwijs (WEB)

  • Docenten
  • Personen die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten
  • Overige personeelsleden

In het HO geldt geen VOG-plicht.

VOG voor vrijwilligers

Een VOG is in beginsel niet verplicht voor vrijwilligers, met uitzondering van degene die toezicht houdt tijdens de tussenschoolse opvang waarvoor wel een VOG nodig is. Het maakt daarbij niet uit of de vrijwilliger slechts incidenteel of periodiek op de school is. Als schoolbestuur kunt u overigens wel altijd zelf bepalen dat u van vrijwilligers toch een VOG willen ontvangen. Maar dit is niet wettelijk verplicht. Personen, waarvoor de VOG niet wettelijk verplicht is, moeten niet in bovenstaande verantwoording meegenomen worden.

Compact bestuursverslag in de jaarverslaggeving

Het ministerie OCW is van plan om kleine instellingen (= instellingen met een totale baten van ten hoogste € 15.000.000) de mogelijkheid te geven om een compact bestuursverslag in de jaarverslaggeving op te nemen.

Hier zal er binnenkort een aanpassing plaats vinden in de nieuwe Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO). De verwachting is dat het compact bestuursverslag al vanaf 2024 toe te passen is.

Vrijstellingen

Voor de volgende bepalingen zal naar verwachting vrijstelling worden gegeven:

  • een aantal bepalingen uit BW 2 Titel 9 afdeling 7 artikel 391 en
  • een aantal bepalingen uit RJ 400, RJ 640 en RJ 660.

Onveranderd

De bepalingen uit de RJO en uit de specifieke onderwijs wet- en regelgeving die betrekking hebben op het bestuursverslag blijven onveranderd van toepassing voor kleine instellingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de

  • continuïteitsparagraaf,
  • maatschappelijke thema’s,
  • verantwoording volgens de Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016

Let op, het compact bestuursverslag mag alleen in het funderend onderwijs toegepast worden en niet in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Het is nog even afwachten wanneer de RJO definitief is aangepast.

Nieuwe ronde subsidie basisvaardigheden van start

Van 3 tot en met 14 februari kunnen scholen subsidie aanvragen voor het versterken van de basisvaardigheden. Dit geldt alleen voor scholen die niet eerder middelen hebben ontvangen uit de subsidieregeling basisvaardigheden. De PO-Raad is teleurgesteld dat nu slechts een deel van de scholen een beroep kan doen op extra middelen, en blijft pleiten voor structurele financiering voor álle scholen.

Deze subsidie maakt onderdeel uit van het Masterplan Basisvaardigheden. De hoogte van de subsidie is 615 euro per leerling over schooljaar 2025/2026 en 2026/2027. Scholen in Caribisch Nederland krijgen voorrang. Verdere toekenning vindt plaats op:

  • Regulier basisonderwijs: op volgorde van de hoogste naar de laagste achterstandsscore op peildatum 1 februari 2024, zonder drempel per leerling per vestiging;
  • Gespecialiseerd onderwijs: op volgorde van het hoogste naar het laagste aandeel leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond per vestiging zoals berekend door DUO op peildatum 1 februari 2024. 

Tweede ronde voor prioriteitsscholen

Voor zogenoemde prioriteitsscholen (scholen die van de Inspectie van het Onderwijs het oordeel ‘zeer zwak’ of ‘onvoldoende’ hebben gekregen) volgt een tweede ronde. Zij kunnen van 1 september 2025 tot en met 12 september 2025 subsidie aanvragen. Prioriteitsscholen moeten gebruikmaken van ondersteuning van onderwijscoördinatoren van het ministerie van OCW (voorheen basisteams). Die voorwaarde geldt niet voor overige scholen.

Structurele financiering vanaf 2027

Het ministerie is voornemens deze middelen vanaf 2027 structureel uit te keren volgens het nieuwe instrument van ‘gerichte bekostiging’. Hiervoor is een wetswijziging nodig. Over dit wetsvoorstel loopt momenteel een internetconsultatie

PO-Raad blijft kritisch

“Het versterken van de basisvaardigheden is een belangrijke opgave voor het onderwijs. Dit vraagt om een structurele aanpak over de hele linie. Wij betreuren het dat het ministerie langer dan nodig vasthoudt aan losse subsidies”, stelt Freddy Weima, voorzitter PO-Raad. 

Weima ziet dan ook uitdagingen rond de totstandkoming van het Herstelplan Onderwijs: “Wanneer het ons lukt om binnen het Herstelplan tot gezamenlijke afspraken over de basisvaardigheden te komen, dan zullen hier structurele middelen tegenover moeten staan. Je kunt als sector niet duurzaam verbeteren wanneer de ene school wel middelen ontvangt en de ander niet. Dan kunnen we in eerste instantie alleen gefaseerd en met een deel van de scholen aan de slag met het Herstelplan. Dit wordt onderwerp van de vervolggesprekken met de partners en het ministerie van OCW.”

Meer informatie? 

Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor scholen
Gewijzigde Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor prioriteitsscholen 2024

(Bron: PO-Raad)

Belastingrente aanslag Vpb verlaagd van 8% naar 4%

BV X deed op 27 juni 2023 aangifte Vpb over 2021 naar een belastbaar bedrag van € 4.034.204. Daarop volgde een voorlopige aanslag Vpb met dagtekening 15 juli 2023. De inspecteur berekende daarbij over de periode van 1 juli 2022 tot en met 26 augustus 2023 belastingrente naar het volgens het Besluit belasting- en invorderingsrente (Bbi) geldende tarief van 8%. Daaruit volgde € 90.969 aan belastingrente. BV X ging in beroep tegen de belastingrente. Rechtbank Noord-Nederland besliste dat de regelgever, op basis van de onderbouwing die de (wet- en) regelgever hadden gegeven, in redelijkheid niet had kunnen besluiten tot het koppelen van het belastingrentepercentage voor de Vpb aan de wettelijke rente voor handelstransacties, met een ondergrens van 8%. Dat de nadelige gevolgen terecht kwamen bij “voornamelijk ondernemers”, kon daarvoor in ieder geval niet als rechtvaardiging dienen, omdat de gedachte achter de wettelijke rente, waarnaar de regelgever verwees, volgens de Rechtbank geen hout sneed. Die gedachte was dat in het handelsverkeer een hoger rentepercentage gold dan in het niet-handelsverkeer. Een nog niet geformaliseerde, materiële belastingschuld was volgens de Rechtbank niet aan te merken als een handelsvordering en daarmee ook niet vergelijkbaar. Het ging immers om een schuld die de belastingplichtige ondernemer had aan de overheid uit hoofde van een belastingwet en niet uit hoofde van een contract of een handelsrelatie. De schuldverhouding was volgens de Rechtbank van een volstrekt andere aard (publiekrechtelijk versus privaatrechtelijk). De nadelige gevolgen voor Vpb-plichtigen waren volgens de Rechtbank evident: een minimumpercentage van 8 was in absolute zin al fors en was in de praktijk in feite steeds het dubbele van wat andere belastingplichtigen voor de kiezen kregen. De regelgever had volgens de Rechtbank bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot de betrokken regel kunnen komen. De duidelijke, aanzienlijke nadelige gevolgen voor Vpb-plichtigen waren onevenredig in verhouding tot de met de regel te dienen, onduidelijke doelen die op een zwak fundament rustten. Dit betekende dat artikel 1, onderdeel b, Bbi onverbindend moest worden verklaard. Ter zitting hadden partijen verklaard dat als X op enige grond gelijk kreeg, de belastingrente moest worden berekend naar een tarief van 4%, zodat de belastingrentebeschikking moest worden verminderd naar € 45.485.

(Bron: FUTD)

Voldoet uw salaris aan de gebruikelijkloonregeling?

Bent u werkzaam voor een vennootschap waarvan u of uw partner ook minimaal 5% van de aandelen bezit? Dan bent u verplicht om uzelf een gebruikelijk loon toe te kennen. In dit bericht leest u hoe u het gebruikelijk loon moet vaststellen en delen we diverse mogelijkheden om uw gebruikelijk loon te optimaliseren.

Vaststellen gebruikelijk loon

Op dit moment stelt men het gebruikelijk loon vast aan de hand van de volgende regeling, waarbij het hoogste van de volgende bedragen van toepassing is:

  1. het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
  2. Het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van de onderneming, dan wel bij een verbonden onderneming.
  3. € 56.000 (bedrag 2024).

Tot 2023 was het mogelijk om bij de vaststelling van het gebruikelijk loon rekening te houden met 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Deze doelmatigheidsmarge is echter met ingang van 1 januari 2023 komen te vervallen, waardoor het gebruikelijk loon in veel gevallen naar boven bijgesteld moet worden.

Let op! Als u een arbeidsovereenkomst met uw eigen vennootschap heeft waarin staat dat u een maandelijks bedrag aan salaris ontvangt, moet u de arbeidsovereenkomst aanpassen voordat u gebruik kunt maken van de eenmalige salarisbetaling. Daarnaast moet u uw arbeidsovereenkomst aanpassen als blijkt dat je uw maandelijkse (gebruikelijk) loon moet wijzigen. Vergeet ook niet om deze aanpassing vast te leggen in een aandeelhoudersbesluit/bezoldigingsbesluit.

Optimalisatie van je gebruikelijk loon

De gebruikelijkloonregeling gaat uit van een breed loonbegrip. Dit betekent dan ook dat zowel het werknemersloon (loon waarop loonbelasting en/of sociale lasten wordt ingehouden) maar ook eindheffingsloon meetelt voor de berekening van uw gebruikelijk loon. Als gevolg hiervan kan een eventuele internetvergoeding, een laptop, telefoon, onkostenvergoeding en dergelijk ook meetellen mits deze aan de voorwaarden voldoen. Daarnaast kunt u uw gebruikelijk loon optimaliseren door middel van bijvoorbeeld banksparen.

(Bron: Newtone)

Maatregelen met betrekking tot auto en klimaat

Er wordt aan veel knoppen gedraaid. Zo blijft er toch een korting in de wegenbelasting voor elektrische auto’s. Ook de energiebelasting voor gas wordt verlaagd.

Tariefkorting wegenbelasting personenauto’s

De overheid voert een nieuwe tijdelijke tariefkorting binnen de wegenbelasting in voor emissievrije (EV) personenauto’s vanaf 1 januari 2026. Vanaf dat moment geldt een aangepaste tariefkorting van 25% in de wegenbelasting. Vanaf 2030 vervalt deze korting. 

In 2024 geldt er nog een algehele vrijstelling in de wegenbelasting voor emissievrije personenauto’s. Voor 2025 geldt een tariefkorting van 75%. 

Vrijstelling bpm bestelauto’s vervalt

Een maatregel die al eerder is genomen is maar vanaf 1 januari 2025 ingaat is het vervallen van de bpm-vrijstelling voor de bestelauto van de ondernemer. De bpm wordt vanaf dat moment gebaseerd op de CO2-uitstoot.

Ben je als ondernemer van plan om een bestelauto te kopen die je voor meer dan 10% gebruikt voor jouw onderneming? Let dan op dat je bij een aankoop vanaf 1 januari 2025 niet langer gebruik kunt maken van de bpm-vrijstelling. Vanaf deze datum geldt het reguliere bpm-tarief voor bestelauto’s namelijk ook voor ondernemers. Nieuwe bestelauto’s worden voor ondernemers vanaf dat moment over het algemeen een stuk duurder. Bij een bestelauto met een CO2-uitstoot van 180 gram per kilometer gaat het bijvoorbeeld om een bedrag aan bpm van circa € 12.000.

Maak in 2024 nog gebruik van de bpm-vrijstelling

De huidige regeling blijft gelden tot en met 31 december 2024. Voldoe jij als ondernemer aan de voorwaarden van de ondernemersregeling? Dan kun je tot deze datum nog gebruikmaken van de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s. In dat geval is het wel aan te raden op korte termijn te bestellen, omdat de levertijden over het algemeen fors zijn. Als het voor je bedrijfsvoering mogelijk is, kun je ook kijken naar vergroening. Immers, de hoogte van de bpm hangt straks af van de CO2-uitstoot van de aan te schaffen bestelauto.

Afschaffen salderingsregeling voor kleinverbruikers

Vanaf 1 januari 2027 verdwijnt de salderingsregeling voor kleinverbruikers. Dit betekent dat particulieren met zonnepanelen hun overschot aan opgewekte energie niet meer fiscaal voordelig kunnen verrekenen met de energie die ze afnemen.

Overige maatregelen klimaat en milieu

Op het gebied van klimaat en milieu stelt het kabinet daarnaast de volgende maatregelen voor:

  • De BPM kent sinds 1 januari 2017 een specifieke tarieftabel voor plug-in hybride auto’s (PHEV’s). Deze wordt per 1 januari 2025 afgeschaft. 
  • De energiebelasting op aardgas wordt verlaagd tot een verbruik van 170.000 m3 met € 0,028 per m3 in 2025, oplopend naar € 0,048 cent per m3 in 2030.
  • De belastingvermindering energiebelasting wordt verhoogd met € 0,03 excl. btw met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024.
  • In de energiebelasting komt er per 1 januari 2026 een apart tarief voor waterstof dat lager ligt dan het tarief voor aardgas.
  • De vrijstellingen voor duaal en non-energetisch gebruik van kolen verdwijnen per 2027.
  • De accijnsverlaging brandstoffen wordt verlengd tot en met 2025. 

(Bron: Alfa)

Btw-herziening op diensten aan onroerende zaken per 2026

In het Belastingplan 2025 is voorgesteld om per 1 januari 2026 de herzieningsregels uit te breiden naar diensten aan onroerende zaken zoals onderhouds- en verbouwingkosten. Momenteel zijn de herzieningsregels alleen van toepassing op de btw voor bouw- of aankoopkosten en voor investeringsgoederen in een gebouw. Dit zijn de gevolgen van de nieuwe regels.

Aan deze herzieningsmaatregel ging een uitgebreide internetconsulatie vooraf. Het vorige kabinet wilde hiermee bepaalde verhuurconstructies, zoals short-stay aanpakken, omdat deze ongewenste btw-voordelen opleverden. 

Hoe ziet de herzieningsmaatregel eruit?

De herzieningsregeling heeft momenteel alleen betrekking op (on)roerende zaken. Er komt nu een nieuw aspect bij. De maatregel wordt uitgebreid naar diensten die te maken hebben met onroerende zaken. Denk aan het vernieuwen, vergroten, herstellen, vervangen en onderhouden van een gebouw of delen daarvan, zonder dat dit volgens de btw-regels leidt tot een nieuwe onroerende zaak. Om te voorkomen dat elke schilder- of onderhoudsdienst herzien moet worden, geldt er een drempelbedrag van 30.000 euro. Alleen diensten boven dit bedrag vallen onder de nieuwe herzieningsmaatregel. De herzieningstermijn (dat is de periode waarin de investeringen voor de btw worden gevolgd) is vier jaar, gerekend vanaf het jaar waarin de onderhouds- of verbouwingsdienst in gebruik is genomen.

Voorbeeld huidige situatie

Stel, je verbouwt een gebouw voor minimaal 30.000  euro in jaar 1 en verhuurt dit gebouw eerst btw-belast (short-stay). Je hebt dan recht op btw-aftrek van de verbouwingskosten. Als je in jaar 2 besluit het pand btw-vrijgesteld te verhuren, hoef je onder de huidige regels de btw-aftrek uit jaar 1 niet te corrigeren. Dit levert dus een aanzienlijk btw-voordeel op, omdat de btw-aftrek behouden blijft zonder correcties in latere jaren.

Voorbeeld nieuwe situatie

Onder de nieuwe regels moet je, wanneer je in jaar 2 overstapt naar btw-vrijgestelde verhuur, jaarlijks een deel van de in aftrek gebrachte btw herzien gedurende de resterende herzieningsperiode (maximaal 1/5 per jaar). Dit geldt bijvoorbeeld ook als je het pand btw-vrijgesteld verkoopt.

Wat zijn de gevolgen?

De nieuwe regeling roept vragen op. Bijvoorbeeld: hoe wordt het drempelbedrag van 30.000 euro berekend? Het moet gaan om investeringen met een duurzaam karakter (meerjarig nut).  Groot onderhoud en verbouwingen zullen daar ongetwijfeld onder vallen. Maar het periodieke onderhoud en herstelwerkzaamheden van de loodgieter waarschijnlijk niet. Waar de grens precies ligt, is niet duidelijk. Verder gaan we ervan uit dat het drempelbedrag geldt per opdracht. Het optellen van facturen speelt alleen als deze voor dezelfde opdracht zijn uitgereikt. Het is duidelijk dat deze maatregel verder reikt dan alleen het bestrijden van short-stay-constructies. Als eigenaar c.q. verhuurder moet je je investeringen straks nauwkeurig bijhouden, vooral als je te maken hebt met meerdere of wisselende huurders.  

Andere gevolgen herzieningsmaatregel

Bij de verkoop van een bedrijf of bij de overdracht van onroerende zaken moet er in de toekomst vaker rekening worden gehouden met de btw-herziening. Om de btw-herziening te voorkomen, kan het soms aantrekkelijker zijn om te kiezen (opteren) voor een btw-belaste levering. Daarnaast zullen de administratieve lasten toenemen, omdat je voortaan onderhouds- en verbouwingskosten moet bijhouden. Dit is nodig om bij een wisseling van btw-belast naar btw-vrijgesteld gebruik (of andersom) de btw-herziening correct te kunnen berekenen. Dit geldt alleen voor diensten aan onroerende zaken van ten minste 30.000 euro. 

Tip!
De nieuwe herzieningsregeling geldt alleen voor investeringen (diensten) die na 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Het kan daarom voordelig zijn om verbouwingen en (groot) onderhoud nog vóór die datum te voltooien en in gebruik te nemen. Zo voorkom je dat deze investeringen onder de nieuwe maatregel vallen. Verplaats groot onderhoud en verbouwingen daarom, waar mogelijk, naar voren.

Herzieningsmaatregel soms ook voordelig

De voorgestelde regeling kan in bepaalde gevallen ook positief uitpakken. Als het gebruik van je pand wijzigt van btw-vrijgesteld naar (meer) btw-belast binnen de herzieningstermijn, kun je alsnog recht krijgen op een deel van de btw-aftrek. Dit deel kun je dan jaarlijks terugvragen via je btw-aangifte.  

(Bron: Alfa)

Wetsvoorstel VBAR en toetsingskader voor zzp’ers vanaf 2026

Wij gaan nu nader in dit artikel in op het toetsingskader dat mogelijk vanaf 2026 zal gelden op grond van het wetsvoorstel VBAR.

Toetsingskader

De Belastingdienst gaat vanaf 1 januari 2025 weer handhaven op schijnzelfstandigheid. Daarbij zal de Belastingdienst de arbeidsrelatie met een zzp’er toetsen aan de hand van de criteria uit het Deliveroo arrest. Het is raadzaam om nu ook alvast rekening te houden met het toetsingskader dat mogelijk vanaf 2026 zal gelden. Wij benadrukken echter dat de Belastingdienst bij de handhaving in 2025 nog geen gebruik zal maken van onderstaand toetsingskader op grond van de VBAR.

Beoogd toetsingskader vanaf 2026

Momenteel ligt er een wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR). Dit wetsvoorstel geeft een wettelijk toetsingskader of iemand werkt als werknemer of als zelfstandige. De VBAR neemt diverse criteria uit de Deliveroo casus over voor de beoordeling van de arbeidsrelatie. Het voorstel hanteert vijf indicaties die wijzen op werken als werknemer (werkinhoudelijke en organisatorische sturing), te weten:

  1. De werkgevende is bevoegd om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen (W1).
  2. De werkgevende heeft de mogelijkheid om de werkzaamheden van de werkende te controleren en is bevoegd om op basis daarvan in te grijpen (W2).
  3. De werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende (W3).
  4. De werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie (W4).
  5. Werkzaamheden worden zij-aan-zij verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten (W5). 

Als er geen enkele indicatie aanwezig is voor werknemerschap (W), dan is het evident dat kan worden gewerkt als zelfstandige. Mochten er één of meerdere indicaties wijzen op werknemerschap, dan moet worden nagegaan of er criteria zijn die wijzen op zelfstandigheid (Z) binnen de opdracht (werken voor eigen rekening en risico), te weten:

  1. De financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden liggen bij de werkende (Z1).
  2. Bij het verrichten van de werkzaamheden is de werkende zelf verantwoordelijk voor gereedschap, hulpmiddelen en materialen (Z2).
  3. De werkende is in bezit van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden, die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig is (Z3).
  4. De werkende treedt tijdens de werkzaamheden zelfstandig naar buiten (Z4).
  5. Er is sprake van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week (Z5). 

Als er zowel elementen van werknemerschap als van zelfstandigheid aanwezig zijn, dan moet een weging plaatsvinden. In dat geval moet worden onderzocht of het zwaartepunt in de arbeidsrelatie ligt op de werkinhoudelijke of organisatorische sturing, dan wel op werken voor eigen rekening en risico. Slechts als deze weging onvoldoende duidelijkheid biedt, dan is bepalend of de arbeidskracht zich buiten de betreffende arbeidsrelatie als ondernemer presenteert. De volgende indicaties kunnen duiden op het ondernemerschap van de persoon (OP indicaties):

  • de werkende heeft meerdere opdrachtgevers per jaar;
  • de werkende besteedt tijd en/of geld aan het verwerven van een reputatie en het vinden van nieuwe klanten of opdrachtgevers;
  • de werkende heeft bedrijfsinvesteringen van enige omvang;
  • de werkende gedraagt zich administratief als zelfstandig ondernemer: is ingeschreven bij de KvK, is btw-ondernemer en/of heeft recht op de fiscale voordelen van het ondernemerschap (zoals ondernemersfaciliteiten). 

Gemakshalve hebben wij een schematische weergave (volgt) gemaakt van dit voorgestelde toetsingskader.

Tot slot introduceert dit wetsvoorstel een rechtsvermoeden van werknemerschap bij een uurtarief van maximaal 33 euro. Dit rechtsvermoeden maakt het voor werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt makkelijker om een arbeidsovereenkomst te claimen. 

Het is de bedoeling dat deze nieuwe bepalingen uit de VBAR per 1 januari 2026 van kracht worden. Let op: dit is nog slechts een wetsvoorstel, zodat hierop aanpassingen mogelijk zijn.  

(Bron: Alfa)

Opheffing handhavingsmoratorium voor werken met zzp’ers

Werk jij met zzp’ers? De Belastingdienst gaat vanaf 1 januari 2025 weer handhaven op schijnzelfstandigheid. Waar moet je op letten als je modelovereenkomsten gebruikt? En welk toetsingskader gaat de Belastingdienst hanteren bij de handhaving?

Schijnzelfstandigheid

Schijnzelfstandigheid doet zich voor als een zzp’er feitelijk werkt als een werknemer. In dat geval loopt de opdrachtgever niet alleen fiscaal het risico van een naheffing van loonbelasting en sociale premies. Het kan ook arbeidsrechtelijke gevolgen hebben. Zo kan de vermeende zzp’er, die achteraf volgens de Belastingdienst toch werknemer blijkt te zijn, tevens aanspraak maken op rechten zoals loondoorbetaling tijdens ziekte, pensioenopbouw en ontslagbescherming. 
Dat de Belastingdienst gaat handhaven, staat los van de mogelijkheid dat jouw opdrachtnemer zich tot de kantonrechter wendt met het verzoek om zijn arbeidsrelatie als arbeidsovereenkomst aan te merken. 

Opheffing handhavingsmoratorium

De Belastingdienst treedt momenteel alleen op tegen schijnzelfstandigheid als sprake is van kwaadwillendheid of als een opdrachtgever een aanwijzing van de Belastingdienst niet tijdig opvolgt. Per 2025 komt dit handhavingsmoratorium te vervallen, zodat de Belastingdienst in alle gevallen een naheffing kan opleggen bij schijnzelfstandigheid. Bij de handhaving ligt de focus primair op de loonheffingen (dus bij de opdrachtgever). De handhaving kan echter ook gevolgen hebben voor de omzetbelasting (voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer). Daarnaast kan de handhaving gevolgen hebben voor de inkomstenbelasting van opdrachtnemers (weigeren toepassing ondernemingsfaciliteiten). 

Zachte landing bij handhaving

De opheffing van het handhavingsmoratorium heeft voor veel onrust gezorgd bij bedrijven die werken met zzp’ers. Op 1 oktober 2024 zijn daarom diverse moties aangenomen die moeten zorgen voor een zachte landing. Hierdoor zal de Belastingdienst voorlopig, voor in ieder geval één jaar, alleen risicogericht handhaven. De focus van de handhaving ligt daarom op zaken als gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigheid en arbeidsmigratieconstructies. De Belastingdienst moet bij de handhaving zoveel mogelijk rekening houden met de menselijke maat en maatwerk. Eerder had het kabinet al toegezegd dat de Belastingdienst in 2025 geen vergrijpboetes zal opleggen, mits de opdrachtgever en werkende kunnen aantonen dat zij stappen ondernemen tegen schijnzelfstandigheid. Mochten zij een naheffing opleggen, dan kan deze niet verder teruggaan dan tot 1 januari 2025. 

Modelovereenkomsten

Veel opdrachtgevers gebruiken modelovereenkomsten van de Belastingdienst om het risico van schijnzelfstandigheid te beperken. In een modelovereenkomst staan afspraken over de arbeidsrelatie tussen de opdrachtgever en een opdrachtnemer. Als je werkt volgens een modelovereenkomst is er geen sprake van loondienst. 

De Belastingdienst beoordeelt vanaf 6 september 2024 geen nieuwe overeenkomsten meer, omdat ook modelovereenkomsten schijnzelfstandigheid niet uitsluiten. De beoordeling van de arbeidsrelatie is afhankelijk van de feitelijke situatie in de praktijk en niet van wat er op papier staat. De ervaring leert dat een arbeidsrelatie in de praktijk in veel gevallen niet overeenkomt met de afspraken in de modelovereenkomst. Je mag bestaande modelovereenkomsten na 6 september 2024 blijven gebruiken, zolang ze nog geldig zijn. Let op: ze geven alleen zekerheid als opdrachtgever en opdrachtnemer feitelijk werken zoals beschreven in de overeenkomst. 

Toetsingskader

Bij het toetsen van een arbeidsrelatie zijn de criteria relevant uit het Deliveroo arrest over maaltijdbezorgers. Daarin oordeelde de Hoge Raad in maart 2023 dat de kwalificatie van de overeenkomst afhangt van ‘alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien’. Het gaat dus om een weging van het totaalplaatje. Hierbij is, anders dan in het verleden, de bedoeling van partijen niet of nauwelijks van belang. In het Deliveroo arrest spelen de volgende elementen een rol bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van opdracht:

  • De aard en duur van de werkzaamheden;
  • de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  • de inbedding van het werk en degene die het werk verricht in de organisatie;
  • het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  • de wijze waarop contractuele afspraken tussen partijen tot stand komen;
  • de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
  • de hoogte van de beloning;
  • de vraag of degene die het werk uitvoert commercieel risico loopt;
  • het gedrag van de opdrachtnemer in het economisch verkeer.

Deze elementen moeten allemaal worden onderzocht. Daarna vindt een weging plaats van alle elementen in onderling verband om te bepalen of de arbeidsrelatie meer neigt naar een overeenkomst van opdracht of een dienstbetrekking. Er bestaat overigens geen rangorde tussen deze elementen.

De Belastingdienst heeft onlangs een toelichting gepubliceerd bij het beslis- en afwegingskader dat zij hanteren voor de beoordeling van een arbeidsrelatie. Hierin komen alle elementen uit het Deliveroo arrest terug. Daarnaast verwijst de Belastingdienst naar de (bestaande) Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie waarin de gezichtspunten uit het Deliveroo arrest zijn verwerkt. De toelichting alsmede de webmodule geven opdrachtgevers en opdrachtnemers meer handvatten of een opdracht buiten dienstbetrekking kan worden uitgevoerd. Let op: de webmodule biedt geen absolute zekerheid. 

Beoogd toetsingskader vanaf 2026

Momenteel ligt er een wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR). Dit wetsvoorstel borduurt voort op de criteria uit de Deliveroo casus over de vraag of iemand werkt als werknemer of als zelfstandige. Het is de bedoeling dat dit voorstel in werking treedt per 2026. Houd hiermee nu alvast rekening als je toekomstbestendig wilt blijven werken met zzp’ers. 

(Bron: Alfa)

Is uw werkelijk rendement lager dan het forfaitair rendement?

In het huidige box 3-stelsel hoeft men niet méér belasting te betalen, dan over het “werkelijk behaalde rendement”, zo oordeelde de Hoge Raad afgelopen zomer. Aansluitend op deze arresten heeft de Hoge Raad een viertal arresten gewezen, waar nader wordt ingegaan op wat het “werkelijk behaald rendement” is. Hoe kijkt de Staatssecretaris naar deze arresten en wat staat u als belastingplichtige te wachten?

De 4 arresten van 14 juni 2024

  1. De Hoge Raad bevestigt dat slechts heffing over het werkelijk rendement geoorloofd is.
  2. De bewijslast om aan te tonen dat het werkelijk rendement lager is dan het forfaitair rendement rust op de belastingplichtige.
  3. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardemutaties moeten worden meegenomen bij de vaststelling van het werkelijk rendement.
  4. Met het positieve of negatieve rendement dat is behaald in andere jaren wordt geen rekening gehouden.
  5. Bij de berekening van het werkelijk rendement wordt met kosten geen rekening gehouden, maar wel met rente van schulden die tot het vermogen in box 3 behoren.
  6. De Hoge Raad bepaalt verder dat de waardeontwikkeling van woningen moet worden berekend aan de hand van de WOZ-beschikkingen.

Analyse Staatssecretaris 

In juli reageerde de Staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer op bovengenoemde arresten. Later beschreef hij de procedure en planning voor het rechtsherstel van belastingplichtigen. De Belastingdienst zal in het kader van het werkelijk rendement het kasstelsel hanteren. Dit komt er in de praktijk op neer dat renteopbrengsten over bijvoorbeeld spaartegoeden worden belast in het jaar waarin ze zijn ontvangen. De staatssecretaris is van mening dat het eigen gebruik van onroerende zaken een voordeel oplevert dat tot het werkelijk rendement moet worden gerekend én dat de waardeontwikkeling van een woning tijdsevenredig moet worden toegerekend. Nog niet duidelijk is de wijze waarop vastgoed in het buitenland moet worden meegenomen.

Tijdlijn Staatssecretaris

Het volgende proces voor het uitvoeren van het rechtsherstel is bekend gemaakt:

  • Augustus 2024: vaststellen van de definitie werkelijk rendement en doelgroep;
  • Oktober 2024: informeren belastingplichtigen inzake handelingsperspectief en globaal tijdpad;
  • Juni 2025: online zetten formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR);
  • Q4 2025 – Q2 2026: vaststellen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2021 t/m 2024.

Uw situatie

De doelgroep is volgens de Staatssecretaris alle belastingplichtigen die aanslagen inkomstenbelasting 2017-2023 hebben die nog niet definitief vaststaan. Het rechtsherstel geldt daarnaast ook voor belastingplichtigen die tijdig ambtshalve vermindering hebben aangevraagd.   

Wat kunt u op dit moment doen? 

Zijn voor deze jaren nog geen definitieve aanslagen opgelegd of is ambtshalve vermindering aangevraagd, dan kunt u alvast uw werkelijk genoten rendement in beeld brengen en contact opnemen met uw contactpersoon. Heeft u nog geen ambtshalve vermindering aangevraagd dan is het van belang dat tijdig te doen. Voor aanslagen over het jaar 2019 eindigt de mogelijkheid om ambtshalve vermindering te vragen aan het eind van 2024. 

(Bron: BDO)